Het einde als begin

Door Redactie rekto:verso, op Tue Aug 30 2022 22:00:00 GMT+0000

De dood lijkt overal aanwezig te zijn, al voelen zij die sterven steeds vaker ver weg. Dit nummer volgt de dood vanaf het begin van de ontbinding tot het verdwijnen van de laatste herinnering, en daar voorbij. Spook met ons mee door een post mortem wereld en ontdek necrokapitalistische onthullingen, vormen van wedergeboorte, de ruïnes van onze toekomst, hoe je kan communiceren met de doden, en meer.

Je bent dood. Je hart klopt niet langer. Je spieren verstijven en ook je huid wordt strak aangespannen; de rigor mortis treedt in. Je lijf koelt langzaam af en neemt de omgevingstemperatuur aan. Na drie dagen leggen allerlei insecten eieren onder je vel, tot je huid uiteindelijk openbarst en al je lichaamssappen — samen met ontelbare jonge larven en woekerende bacterieculturen — naar buiten stromen. De grens tussen je lichaam en de omgeving vervaagt, en het vloeibare object dat je nu bent geworden, heeft nog maar weinig weg van het individu dat je ooit was. Tot je helemaal verdwijnt.

Of niet?

In dit nummer vragen we ons af wat er gebeurt na de dood, vanaf het begin van de ontbinding tot het verdwijnen van de laatste herinnering, en daar voorbij. We voeren een post mortem onderzoek uit op de dood zelf, in al haar politieke, ecologische en meer metafysische vormen, in de hoop te achterhalen wat er overblijft nadat ‘het leven’ stopt. Dat blijkt heel veel te zijn: diep verdriet en kansen tot wedergeboorte, verlaten ruïnes en (on)stoffelijke relieken die zinderen van het revolutionair potentieel, monsterlijke ondoden en behulpzame geesten, angst voor de totale vergetelheid en hoop op eeuwig leven — het zijn slechts enkele van de fantomen die de levenden bespoken in het aanschijn van ‘het einde’. De rijkdom van het leven lijkt zich alvast te weerspiegelen in het rijk van haar vermeende negatie.

Zelfs in onze door en door geseculariseerde samenleving valt niet te ontsnappen aan het gelaat van de dood.

De afgelopen jaren stierven meer dan 6 miljoen mensen aan het coronavirus. Beelden van dode Oekraïense burgers en gesneuvelde soldaten overspoelen al maandenlang de media. De grote migratiestromen die in gang worden gezet door de voortschrijdende ecologische catastrofe eisen elke dag hun tol. Bovenop die confrontatie met het reële sterven komen we dagelijks in aanraking met groteske afbeeldingen van de dood in fictie, films en videospelletjes. Meer en meer filosofen beweren dat ons tijdsgewricht in de ban is van ‘necrokapitalistische’ en ‘thanatopolitieke’ tendensen, nu de torenhoge zelfmoordcijfers eindelijk gekoppeld worden aan systemische problemen.

Evenwel blijkt dat regeringen en industrieën (on)rechtstreeks baat hebben bij het sterven, of zelf compleet vernietigen van bepaalde bevolkingsgroepen en soorten. De dood lijkt overal aanwezig te zijn, al voelen zij die sterven steeds vaker ver weg. In landen zoals België worden de doden maar al te graag verbannen naar achterafzaaltjes van kitscherige crematoria. In de media worden ze herleid tot een spraakmakend en sensationeel beeld, en politieke en wetenschappelijke instituten reduceren hen tot anonieme cijfers in gortdroge rapporten. Wegkijken werd door de pandemie nochtans moeilijker; zelfs in onze door en door geseculariseerde samenleving valt niet te ontsnappen aan het gelaat van de dood.

De motieven om met de doden te communiceren zijn even talrijk als de kanalen waarlangs dat gebeurt.

De auteurs in dit nummer willen de dood niet langer ontzien, en haar in al haar facetten beschouwen. Alle bijdragen vormen de neerslag van een caleidoscopische, culturele autopsie; van het Griekse woord voor ‘het met eigen ogen zien.’ Wat opvalt in al die lijk(be)schouwingen is wel degelijk de scheppende blik van de levenden, die via verhalen, rituelen, harde onderzoeksjournalistiek of state-of-the-art technologieën de doden (opnieuw) een stem willen geven. Die stemmen klinken soms simpelweg door de telefoon. Evengoed vallen ze te ontwaren in de aanblik van Jezus’ verminkte lijk, of in de welriekende rookoffers van de Peranakan-Chinezen.

De motieven om met de doden te communiceren zijn even talrijk als de kanalen waarlangs dat gebeurt. Sommigen willen peperdure tickets betalen voor een optreden van een holografische Elvis Presley, anderen hopen geheime kennis op te delven uit het schimmige dodenrijk. Veel nabestaanden willen simpelweg hun recht op rouw opeisen nadat corrupte overheden of ontransparante instituties de laatste sporen van hun overledenen volledig proberen weg te wassen.

De auteurs in dit nummer stellen zich op als 'psychopompos'.

Wat zich opdringt in bijna alle hierna volgende, cultuurkritische meditaties over de dood, is de levendige drang tot het scheppen van een gemeenschap. De diepmenselijke nood aan het creëren van een collectieve tussenruimte waar de doden en de levenden niet langer gescheiden worden door een harde, ondoordringbare grens. Veeleer doemt het beeld op van een onderaardse stroom, van mythologische rivieren zoals de hindoeïstische Vaitarna, de Japanse Sanzu of de oud-Griekse Styx. Stuk voor stuk oversteekplaatsen waar je, mits de juiste begeleiding, kunt waden naar de overkant. De auteurs in dit nummer stellen zich op als psychopompos: ‘geleiders van de zielen’ die je langs en over die stroom varen, die je gidsen door het dodenrijk, meestal met de belofte om ook weer terug te keren.