‘Het internet is een stadhuis dat zich gaandeweg tot shoppingcenter ontpopte.’

Door Arne De Winde, Lieven Van Speybroeck, op Tue Dec 31 2019 23:00:00 GMT+0000

Hoe voer je een zinnig gesprek over iets alomvattends en ambivalents als het internet? Het is tegelijk een materiële infrastructuur en een onvatbaar netwerk, een vehikel voor democratische gedachtewisseling en een vergaarbak voor discriminerende hatespeech, een utopische belofte en een dystopische catastrofe. ‘Zonder de neoliberale ideeën en de inmenging van politici als Al Gore was het internet misschien wel een obscuur onderzoeks- of bedrijfsnetwerk gebleven.’

Wanneer we experten in digitale cultuur Piia Varis (Tilburg University) en Florian Cramer (Willem de Kooning Academy) in Tilburg treffen, heeft Boris Johnson net een hallucinante speech gehouden waarin hij het dystopische toekomstbeeld van een compleet gedigitaliseerde surveillancesamenleving met ‘limbless chickens’ en computergestuurde matrassen schetst. De Britse premier weet natuurlijk (oh ironie) dat zijn apocalyptische speech, doordesemd met mythische en bijbelse referenties, onmiddellijk viraal zal gaan.

Hoewel de redevoering ook een afleidingsmanoeuvre is voor urgentere kwesties, roept ze toch pertinente vragen op: is het internet ontspoord? Past de werkelijkheid zich al te zeer aan digitale technologieën aan? Heeft het internet zijn utopische potentieel verloren? Varis en Cramer verzekeren alvast dat zij geen ‘Depressed Former Internet Optimists’ zijn. Integendeel.

Piia Varis

Pia Varis: ‘Ik heb nooit gedacht dat het internet de mensheid zou redden, maar het is duidelijk dat, zoals ook de Nederlandse mediatheoreticus José van Dijk betoogt, het internet vergleed van dot.communism naar dot.commercialism.’

Florian Cramer: ‘Die omslag is te wijten aan de drijvende ideologie achter de internetindustrie, namelijk het cyberlibertarisme. Zeker sinds de ontwikkeling van het World Wide Web in de jaren 1990 leefde het geloof dat het systeem zichzelf wel zou reguleren, dat er geen staatsregulering nodig was.’

Varis: ‘Dat is ook een van de redenen waarom Boris Johnson klinkklare onzin verkoopt. Hij praat over surveillance en schending van de privacy alsof die zaken eenvoudigweg ontstonden, alsof er plots machines waren die zomaar informatie over ons vergaarden. Hij laat de regeringen die zulke processen mogelijk maakten tactisch buiten beschouwing.’

Florian Cramer

Cramer: ‘De internetindustrie, giganten Google, Facebook, Amazon, Apple en Microsoft op kop, is gewoonweg niet gereguleerd. Je kan dit vergelijken met de petroleum-, auto- of treinindustrie die in de 19e eeuw ontstonden als schimmige semi-criminele industrieën. Ook zij betraden onbekend terrein, waar nog geen rechtsregels golden. Die creëerden ze dan maar zelf. Dat is precies wat Silicon Valley nu doet. Mocht de luchtvaartindustrie niet gereguleerd zijn, dan zou er elke dag wel een vliegtuig neerstorten.’

Het zou bedrijven die de Europese privacywetgeving aan hun laars lappen verboden moeten worden om nog actief te opereren in Europa.

‘Wat je nodig hebt om de zaken te veranderen, is harde regularisatie. Ik begrijp de houding van de Europese Unie in deze situatie totaal niet. Het zou bedrijven die de Europese privacywetgeving aan hun laars lappen verboden moeten worden om nog actief te opereren in Europa. Dat zou meteen ook een gigantische opportuniteit zijn voor de lokale IT-industrie om alternatieven te ontwikkelen die wél wettelijk zijn.’

Gaat de idee van zelfregulering ook niet gewoonweg voorbij aan menselijke arbeid?
Cramer: ‘De utopie van vlotte, zelfregulerende systemen vinden we al in de jaren 1940 terug bij John von Neumann en zijn “Self-Reproducing Automata”, zichzelf kopiërende en reproducerende machines, zeg maar. Het is echter een gebrekkig fantasma dat meestal vooropgesteld wordt door mensen die geen flauw benul hebben wat het betekent om schijnbaar volledig geautomatiseerde systemen te programmeren en te onderhouden. Op dit eigenste moment moeten tienduizenden Indische IT-ontwikkelaars ervoor zorgen dat het internationale bankensysteem blijft functioneren, omdat dit nog steeds draait op software uit de jaren 1970.’
Varis: ‘Je kan in die zin spreken van “artificial artificial intelligence”: systemen lijken geautomatiseerd, maar zijn in feite gebaseerd op mensenwerk. Interfaces camoufleren het vuile handwerk dat permanent voor ons gedaan wordt. Zo staan we er niet bij stil dat mensen van vlees en bloed de sociale media uitkammen zodat wij geen onthoofdingen, kindermisbruik of andere gruwelijkheden moeten zien.
Niet alleen het modereren van inhoud, maar ook het creëren van waarde en het genereren van aandacht is mensenwerk. Denk maar aan de massieve clickfarms in Indonesië of Bangladesh, waar mensen voor een peulschil zitten te liken, sharen en followen.

Kan dit mensenwerk uiteindelijk vervangen worden door geautomatiseerde processen?
Cramer: ‘Automatisering is altijd een abstrahering van werk. Men kan honderden arbeiders wel vervangen door enkele robots, maar ook die dienen eerst geproduceerd en later gesuperviseerd en onderhouden te worden. In die zin wijzen alle studies uit dat de productiviteitswinst van dergelijke automatisering voorlopig nihil is.’
Piia: ‘Het hangt ook af van het soort werk dat je voor ogen hebt. Voor “content production” heb je enkel bots nodig. Maar als het op contentmoderatie en censuur aankomt, schiet artificiële intelligentie (AI) duidelijk tekort. AI is duidelijk nog niet goed in staat inhoud te herkennen of die in context te plaatsen. Denk maar aan het censureren van (vermeende) tepelfoto’s. De automatisering stuit hier duidelijk op haar grenzen.’

MAVAC Computer, jaren 1960 ©College of Engineering, NC State University Libaries

Gaapt er met andere woorden een kloof tussen ‘smart’ en ‘intelligent’?
Cramer: ‘Soms vraag ik me of af of de verwerking van big data niet overschat wordt. Ik ben intussen misschien twintig jaar klant bij Amazon, de grootste cloudserviceprovider ter wereld. Het bedrijf heeft de meest gesofisticeerde AI-systemen, en toch werkt het algoritme voor gepersonaliseerde aankoopsuggesties abominabel.’

De verwerking van big data wordt soms overschat. Amazon heeft de meest gesofisticeerde AI-systemen, en toch werkt het algoritme voor gepersonaliseerde aankoopsuggesties abominabel.

Varis: ‘Dat geldt ook voor het zogenaamde predictive policing. Dat blijkt een totale ramp in de Verenigde Staten. Het zijn speculatieve systemen die compleet inefficiënt en discriminerend werken. Er worden immers profielen opgemaakt die weinig of geen ruimte laten voor nuance of context. Smart, dat zeker, maar intelligent niet.’

En ook niet objectief, toch? Algoritmes worden geschreven door programmeurs, die ook specifieke resultaatgerichte richtlijnen meekrijgen.
Cramer: ‘Er is altijd subjectiviteit en interpretatie in het spel. In die zin startte de digitalisering, zoals ook de Duitse socioloog Armin Nassehi beweert, misschien wel bij de bureaucratische systemen van de 19e eeuw, waarbij mensen gecategoriseerd en processen gestandaardiseerd werden. Je zou zelfs kunnen stellen dat het kolonialisme wezenlijk heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van het algoritmische denken. Hoe functioneerden werkkampen? Hoe werden slavenschepen ingedeeld? Die vragen leidden tot rigoureus geprogrammeerde systemen, die op hun beurt weer kennis genereerden die haar ingang vond in andere domeinen.’
Varis: ‘Wat al die systemen verbindt, is een blind geloof in data(verwerking) als een neutraal en objectief gegeven, waarmee elk denkbaar menselijk probleem opgelost kan worden. Solutionism noem ik dat.’
Cramer: ‘Het is tegelijk wel zo dat de realiteit zich stilaan aan de systemen aanpast. Enerzijds is die aanpassing natuurlijk een verschraling en debilisering. Denk maar aan de vierkante (en dus efficiënter transporteerbare) varkens in de B-film Space Truckers uit 1996, of aan de “limbless chickens” van Boris Johnson. Anderzijds kan die “smart technology” ook leiden tot een aanzienlijke energiebesparing en een compactere ruimte-indeling. In die zin produceert de smartness dus niet alleen crap, maar creëert ze ook praktische voordelen.
De technologische evoluties zijn onvermijdelijk. De dystopie die Boris Johnson oproept, is al in grote mate werkelijkheid. The Internet of Things is er al. Kijk maar naar de supermarkt: alle processen qua productie, logistiek, prijsbepaling en betaling maken integraal deel uit van een digitale infrastructuur. Hoe het internet infiltreert in de meest banale gebruiksvoorwerpen, en die zo ook verknoeit, kan je trouwens zien op het populaire Twitteraccount Internet of Shit met het motto: The Internet of Shitty Things is here. Have all of your best home appliances ruined by putting the internet in them!

Toch gooien we voor die dingen onze persoonlijke gegevens te grabbel en tekenen we gebruiksovereenkomsten zonder ze echt te lezen.
Varis: ‘Dat is elk jaar een van de eerste gespreksonderwerpen die in mijn lessen aan bod komen. Ten eerste is er de trade-off of het compromis. Sociale media, bijvoorbeeld, zijn inmiddels uitgegroeid tot belangrijke communicatiekanalen. Niet participeren betekent in zekere mate ook jezelf uitsluiten. Wel participeren betekent dan weer dat je akkoord moet gaan met álle gebruiksvoorwaarden. Het is alles of niets. Ten tweede valt me op hoe nog te vaak op korte termijn gedacht wordt. Wanneer de gevolgen van gegevensverzameling op langere termijn ter sprake komen, ontstaat er opeens een grotere bewustwording: welke profielen bestaan er van mij? Hoe worden mijn data gebruikt? Wat gebeurt er met die data als bedrijven verkocht worden? Wat zijn de gevolgen van publiek-private samenwerkingen?’

Niet participeren op sociale media betekent jezelf uitsluiten. Wel participeren betekent dat je akkoord moet gaan met álle gebruiksvoorwaarden.

Cramer: ‘Of, wat als een bedrijf zoals Yahoo gehackt wordt? Tegelijk is het in vele werkdomeinen gewoonweg onmogelijk geworden om niet in te tekenen. Iemand die in de “creative industries” werkzaam is, kan het zich simpelweg niet veroorloven om geen gebruik te maken van marktleidende systemen, (cloud)software of bepaalde netwerken. Anders zit je binnen de kortste keren zonder werk. Het is dus allang geen kwestie van gebruiksgemak meer. Dat probleem stelt zich zelfs al op het niveau van internetinfrastructuur. In bepaalde armere landen, zoals de Filippijnen, is Facebook de enige internetprovider.’

Dat is toch ook een politieke beslissing?
Cramer: ‘Dergelijke landen zijn enorm kwetsbaar omdat ze geen miljarden kunnen investeren in een eigen netwerkinfrastructuur. Internet is een nutsvoorziening geworden, net zoals elektriciteit, gas en water. Het is een netwerk waarbij gegevens van punt A naar punt B worden verzonden. Al de rest is wat je beslist ervan te maken. Daarom ben ik het ook helemaal niet eens met de technodeterministische visies van mensen als Martin Heidegger, Marshal McLuhan of Friedrich Kittler. Zij gaan ervan uit dat technologie steeds z’n eigen agenda en autonomie heeft.
In het geval van het internet denk ik echter dat de meeste kwesties waarover we het vandaag hebben vooral het gevolg zijn van sociale, politieke en economische beslissingen die ingegeven zijn door de omstandigheden bij het ontstaan ervan aan het einde van de jaren 1980. Er is één politicus die daarin een cruciale rol heeft gespeeld: Al Gore. Hij werkte toen nauw samen met mensen zoals Vint Cerf, ook wel “de vader van het internet” genoemd. Zij kwamen op het idee om een nationaal academisch netwerk op te zetten dat een handvol servers met elkaar verbond en zo een “Information Superhighway” tot stand moest brengen. Zonder de neoliberale ideeën en de inmenging van politici als Al Gore was het internet misschien wel een obscuur onderzoeks- of bedrijfsnetwerk gebleven.’

KDF9 Paper tape reader

Zou het internet zich niet sowieso ontwikkeld hebben tot een mondiale commerciële infrastructuur, ongeacht het politiek-economische klimaat van de Verenigde Staten in de jaren 1990?
Cramer: ‘Nog voor er sprake was van het internet had je al commerciële netwerkproviders, zoals CompuServ of AOL. Deze waren veel groter dan het internet en maakten gebruik van een totaal andere technologie. Het is pas vanaf de vroege jaren 1990 dat zij zijn overgestapt op internettechnologie. Daarnaast waren er ook nog tal van publieke of nationale netwerksystemen, zoals Minitel in Frankrijk of BTX in Duitsland.
Het internet wist het beste van twee werelden te combineren, namelijk de ontwikkeling van een publiek systeem met behulp van gemeenschapsgeld, en de opschaling ervan via commerciële instellingen. Je zou het kunnen vergelijken met een stadhuis dat zich gaandeweg ontpopt tot shoppingcenter, waarbij de overheidsinstelling een soort publiek-privaat gefinancierde gated community of Disneyland wordt. Dergelijke metaforen zijn relevant, omdat het internet in essentie een informatiearchitectuur is waarop verschillende informatielagen – fundamenten, gebouwen, toepassingen – worden gebouwd.’

Hoe kunnen we met die complexe gelaagdheid en constante stroom aan informatie omgaan? Jullie hebben het in jullie teksten allebei over netwerk- of platformgeletterdheid. Wat moeten we daaronder verstaan?
Varis: ‘Er bestaan heel wat misvattingen over wat digitale geletterdheid is. Het is alvast niet de magische oplossing voor alle problemen. Ik bekijk platformgeletterdheid vanuit een interesse voor het alledaags gebruik van het internet, waarbij mensen schijnbaar niet voorbij de interface naar de achterliggende infrastructuur mogen, kunnen of willen kijken.’
Cramer: ‘Na de uitvinding van de westerse drukpers en de boekdrukkunst rond 1450 zag je een gelijkaardige angst voor een overvloed aan informatie. Neem nu bijvoorbeeld het verhaal van Don Quichot. Dat is een satirische roman over iemand die zijn verstand verliest door te veel slechte ridderromans te lezen en daardoor in een soort virtuele realiteit terechtkomt. Dat soort doemdenken over informatie is eeuwenoud. In Sebastian Brants Narrenschip, een populaire 15e-eeuwse satire, wordt de “boekendwaas” beschreven. In de begeleidende houtsneden van Albrecht Dürer wordt hij voorgesteld als een ontredderde blinde die in zijn eigen boekenwereld leeft. Ook fake news en propaganda zijn van alle tijden. Pamfletten uit de renaissance en internetmemes vertonen opvallend veel gelijkenissen, zelfs in hun beeldtaal. Een houtsnede van de paus die afgebeeld wordt als een monster, met daaronder de woorden “Ik ben de paus”, zou vandaag zo van 4chan geplukt kunnen zijn.’

Moet het onderwijs meer digitale geletterdheid aanleren? Of althans een grotere bewustwording creëren over de werking van digitale systemen?
Cramer: ‘Natuurlijk is onderwijs belangrijk, en het is cruciaal dat mensen op z'n minst een basisbegrip hebben van wat er op het spel staat bij het gebruik van digitale media. Alleen is dat niet genoeg. Regularisatie blijft nodig.’
Varis: ‘Er moet ook voldoende aandacht besteed worden aan preventie en bescherming. In Finland heeft de overheid een initiatief opgestart om grote delen van de bevolking “AI-geletterd” te maken, maar dit soort initiatieven ontstaat vaak vanuit een marktgericht denken. Het zijn skills die je productiviteit ten goede moeten komen, niet je burgerschap.’
Cramer: ‘In de 17e eeuw waren de belangrijkste scholen niet de universiteiten, maar kleinere, onafhankelijke academies die werden opgericht door wetenschappers. Vandaag zie je in de activistische en hackercultuur een gelijkaardige tendens. Mensen zoals Rob Gonggrijp in Nederland of de Chaos Computer Club in Duitsland proberen net hetzelfde te doen: van onderuit een bewustwordingsproces teweegbrengen door middel van acties en lezingen. Een ander goed voorbeeld is de CryptoParty-beweging, die overal in Europa workshops rond encryptie en databeveiliging organiseerde. Alleen vinden mensen zonder een achtergrond in computerwetenschappen de materie heel snel te abstract en te complex. Op dat vlak ben ik dus wel wat pessimistisch.’

Welke rol spelen kunstenaars hierin?
Cramer: ‘Al vanaf zijn ontstaan was het internet ook een artistiek slagveld. Kijk maar naar de geschiedenis van internetactivisme, internetkunst en de zogenoemde tactical media (met hun hit-and-run interventies). Er waren zeker ook missers – en tal van strategieën werden door Silicon Valley zelf gerecupereerd. Een mooi voorbeeld is de Italiaanse hacker Jaromil die met zijn team werkte aan een kritisch alternatief voor digitale munten – wel, intussen zijn de meeste van zijn teamleden gewoon ingelijfd door Facebook. Andere mediastrategieën die in de jaren 1990 en 2000 ontwikkeld werden door groepen als The Yes Men werden dan weer gerecupereerd door alt-right.
Tegelijk kan je zeker stellen dat artiesten – samen met hackers – de meest klare kijk hadden en hebben op toekomstige ontwikkelingen.’

Al vanaf zijn ontstaan was het internet ook een artistiek slagveld.

‘Denk aan een van de pioniers van Net.art, de Britse kunstenaar Heath Bunting die in 1998 Own, Be Owned, or Remain Invisible lanceerde: een simpele webpagina met een krantenartikel over Bunting, waarvan elk woord met een hyperlink gekoppeld was aan een corresponderend dotcom-adres. Gaandeweg werd haast elke domeinnaam – hoe idioot of absurd ook – effectief door bedrijven ingenomen, wat de radicale commercialisering van het internet demonstreert.
Een ander voorbeeld van artiesten die als “antennes” (in de zin van McLuhan) of seismografen bepaalde tendensen heel vroeg aanvoelden, is het Italiaanse duo Eva en Franco Mattes. In 2000 lanceerden zij Life Sharing: drie jaar lang waren alle data op hun computer beschikbaar voor het publiek: elke e-mail, elke overschrijving, elk document kon in real time gelezen, gekopieerd en gedownload worden. Het was bedoeld als een digitaal “herdenken” van radicale performances van Marina Abramovic, waarin eveneens alles werd blootgegeven, maar tegelijk was het ook een prefiguratie van wat nu de realiteit van elke smartphonebezitter geworden is: de totale vervaging tussen publieke en private sfeer.’

De oudste computer, Eniac © Getty Images

Is mediakunst dan op haar sterkst wanneer ze zich niet beperkt tot de visuele esthetica van een interface, maar als ze echt morrelt aan de mechanismen erachter?
Varis: ‘Wat dat betreft maakt een figuur als Benjamin Grosser interessant werk. Hij ontwikkelde onder andere het softwareprogramma Facebook Demetricator, een webbrowser-add-on die alle cijfers op de interface van Facebook verwijdert. Het is ontluisterend om te zien in welke mate we gefocust zijn op kwantificering: aantal vrienden, aantal likes, etc.’

Kunststudenten of jonge kunstenaars grijpen ook vaak terug naar ‘oudere’, tactielere media. Is kunst pas kunst als het in een galerie of in een museum hangt? Een boek pas een boek als het op papier is verschenen?
Cramer: ‘Het boek is een symbolische vorm die verschillende interfaces heeft gekend. De codex verschilt in dat opzicht drastisch van het perkament op rol. Het e-book is dan weer een conventionele vertaling van zowel de rol als de codex in elektronische vorm. Ongeacht deze verschillende verschijningsvormen is er echter één constante, namelijk dat een boek altijd een bepaald gewicht heeft, zowel symbolisch als fysiek. Dat symbolische prestige dat verbonden is aan een medium vind je ook terug in de beeldende kunsten. Je zou dus kunnen zeggen dat digitale formats enkel succesvol kunnen zijn als ze die symbolische beladenheid weten te reproduceren. Al is dat natuurlijk een heel materialistische kijk op de zaak.
Tegelijk ben ik – vergis je niet – een sterk voorstander van artistieke praktijken die teruggrijpen naar oudere technieken. Zo is er bijvoorbeeld een sterke heropleving van de zine-cultuur, niet alleen in de kunsten maar ook in activistische milieus. En daar zijn goede redenen voor. Stel, je bent een queer, transgender puber die in een kleine stad leeft, en je wil niet gewoon een dagboek schrijven, maar je verhaal delen met gelijkgestemden. Wel, dan lijkt het me een slecht idee om dat op een blog of op sociale media te doen, want the trolls will hunt you down. Het maken van kleine, handgemaakte zines, die je in een oplage van twintig exemplaren kan verdelen onder mensen die je persoonlijk kent, is dan helemaal geen dwaze mediastrategie.’

Echokamers zijn van alle tijden: mensen hebben altijd al een selectie gemaakt uit het overaanbod aan informatie dat hen wordt voorgeschoteld.

Varis: ‘Daar ben ik het totaal niet mee eens. Er zijn zoveel voordelen verbonden aan online communicatie: mensen die misschien geen twintig vertrouwenspersonen hebben aan wie ze hun papieren zine kwijt kunnen, kunnen plots wel een andere “freak” treffen aan de andere kant van de wereld. Er heerst een soort paniek rond de gedachte dat iemand zichzelf op het internet zou blootgeven, uit de angst dat verhalen een eigen leven gaan leiden en brandstof worden voor extreem gedachtegoed dat circuleert in de echokamers van het web. Trouwens, die echokamers zijn van alle tijden: mensen hebben altijd al een selectie gemaakt uit het overaanbod aan informatie dat hen wordt voorgeschoteld. Alsof men in het predigitale tijdperk kranten met een andere ideologische signatuur las? Ook nu komt onze selectie aan informatie vaak via dezelfde mediakanalen waardoor een soort eenzijdige feed ontstaat. Het is die eenzijdigheid die, zowel on- als offline, tot misverstanden en vooroordelen leidt. Daarnaast hangt je punt ook indirect samen met het permanentie-argument: “don't put that stuff online”, want het zal er voor eens en voor altijd te vinden zijn.’

Is dat ook geen valse belofte van de digitalisering? De illusie dat iets voor eeuwig en altijd bewaard blijft eens het in de cloud staat?
Cramer: ‘Zouden mensen dat echt nog geloven? Dat die illusie doorprikt is, is zeker ook een van de redenen waarom artiesten teruggrijpen naar analoge media. Het is immers gebleken dat de archieffunctie van digitale media door permanente technische updates te wensen overlaat: heel wat werk is gewoonweg onleesbaar geworden of verloren gegaan. De renaissance van de vinylplaat of de audiocassette, van analoge camera’s en mechanische typemachines is deels daaruit te verklaren.
Het is ook duidelijk geen of-of-verhaal. Kenmerkend voor het postdigitale tijdperk, waarin we nu zitten, is net dat verschillende media en modellen naast elkaar bestaan – en ook op elkaar ingrijpen. Analoge film of printtechnieken zijn helemaal niet verdwenen: ze leven voort, maar hebben een andere, meer gespecialiseerde rol en ook een andere waarde gekregen. Dat heeft weinig of niets met nostalgie te maken, eerder met de wil om bepaalde culturele artefacten en praktijken te preserveren en archiveren. In die zin zijn experimenten met zogenaamd “obsolete” of verouderde media van onschatbare waarde.’

Tegelijk zien we al te vaak dat het internet door kunstenaars louter wordt ingezet als een soort online galerie.
Cramer: ‘In dat opzicht is het opmerkelijk hoe zwaar kunstenaars op het vlak van memecultuur achterop hinken. Dat heeft alles te maken met het westerse kunstsysteem en de manier waarop ontwerpers en kunstenaars opgeleid worden. Ze worden namelijk getraind om individuele portfolio’s te ontwikkelen, om zichzelf als merk in de wereld te zetten. En dat ethos clasht met de basisprincipes van “meming”: anonieme, collectieve creatie, verspreiding, mutatie en appropriatie.’

Meme-collectieven kunnen een uiting zijn van een alternatieve visuele cultuur die het potentieel heeft om onze huidige manier van denken over kunst en ontwerp te revolutioneren.

‘Er is een grote angst om controle over het eigen werk te verliezen. Dat is een mentaliteit die er – net als in de late 19e eeuw – toe kan leiden dat mainstream kunst het contact met de hedendaagse cultuur verliest. Misschien wordt “moderne” kunst weldra opnieuw gecreëerd buiten de instituten, scholen en musea? In die zin kunnen meme-collectieven een uiting zijn van een alternatieve visuele cultuur die het potentieel heeft om onze huidige manier van denken over kunst en ontwerp te revolutioneren.’

Memes genereren creativiteit, maar stimuleren ook tribalistische tendensen.
Cramer: ‘Dat is een platitude. Elke vorm van technologie kan immers als wapen ingezet worden. Memes zijn niet inherent goed of slecht.’

Moeten we ons dan niet beter wapenen en resoluter inzetten op hacking- en hijacking-strategieën?
Cramer: ‘Absoluut. Een uitstekend voorbeeld is het fenomeen Pepe The Frog, dat begon als een underground comic zonder enige rechtse signatuur. Plots veranderde het echter van een meme op 4chan in een embleem van alt-right. En intussen wordt Pepe The Frog ook als protestmeme in Hongkong ingezet. Het is dus een kwestie van hegemonie: op het moment dat iets gekaapt wordt, moet er haast een tegenreactie komen. De meme is in die zin een waar strijdveld.
Het is dan ook een misvatting dat links niet zou kunnen memen, dat memes exclusief voorbehouden zouden zijn aan neofascistische trollen. Oorspronkelijk was de anonymous-cultuur – en haar memes – zelfs eerder links dan rechts georiënteerd.’

En de zogenaamde wholesome memes, hebben die subversief potentieel of zijn ze eerder onschadelijk?
Varis: ‘Die “wholesome internet trolls”, zoals ze genoemd werden, hadden het helemaal gehad met het eindeloze stalken en shamen, de racistische en misogyne hatespeech, de bedreigingen en de ongevraagde dick pics. Ze bedachten constructieve counterstrategieën. Zo kaapten ze het racistische discussieforum Race Realism op Reddit door realistische foto’s van racewedstrijden te posten. Uiteindelijk hadden de racisten er genoeg van en verlieten ze het forum.’