Het Letterenhuis: literatuurmuseum zonder geschiedenis?

Door Chris Ceustermans, op Wed Aug 07 2019 22:00:00 GMT+0000

Dit jaar bestaat de vaste tentoonstelling in het Vlaamse Letterenhuis vijftien jaar. De expo biedt de bezoeker een fraaie collectie boeken, tijdschriften en beelden. Maar is het in deze met identiteit worstelende jaren geen tijd om het verhaal van de Vlaamse literatuur opnieuw te vertellen vanuit de soms pijnlijke maar altijd boeiende geschiedenis van de sociale en culturele ontvoogding van Vlaanderen?

Wie de vaste tentoonstelling van het Letterenhuis in Antwerpen bezoekt, knippert al gauw met de ogen. Niet omwille van felle spotlichten, want de zaalverlichting is ingetogen als in een kapel. Het zijn de lange grijsblauwe muren met vele tientallen namen van schrijvers, boeken en bijhorende jaartallen die je doen duizelen. Onder en boven die namen en data blinken nog meer data, zoals die over de eerste radioboodschap van Marconi in 1899. Het voelt nogal encyclopedisch allemaal.

Tussen de jaartallen openen zich elegante schuifjes waarin legendarische tijdschriften zoals Van Nu en Straks rusten. Hier en daar ruist er een spandoek met enkele zinnen ter historische duiding naast vitrines met unieke manuscripten. Van de negentiende eeuw, langs de Eerste Wereldoorlog en het interbellum of de woelige naoorlogse generatie reis je naar het heden; in dit geval enkele strekkende meters Tom Lanoye-parafernalia.

De vaste expo lijkt wel een herdenkingsmuur voor een grote oorlog, maar dan ter ere van gesneuvelde schrijvers.

Onderweg tref je honderden namen van zowat alle Vlaamse – althans Nederlandstalige – auteurs die iets hebben betekend. Het lijkt wel een herdenkingsmuur voor een grote oorlog, maar dan ter ere van gesneuvelde schrijvers. Is dit de enige denkbare manier waarop we vandaag onze literataire geschiedenis willen duiden?

De inktpot van Conscience

De wortels van het Letterenhuis gaan terug tot de grootschalige viering van Hendrik Consciences honderdste geboortejaar. Op 11 augustus 1912 stroomden duizenden mensen in Antwerpen toe om de eindeloze stoet te aanschouwen die vierhonderd 'maatschappijen' taferelen uit Consciences boeken uitbeeldde.

Een enorm succes bleek ook de Conscience-tentoonstelling die schrijver-stadsbibliothecaris Emmanuel de Bom had opgezet in de Minnebroedersrui. Al de eerste dag kwamen er 3.000 bezoekers over de vloer om er onder meer Consciences inktpot te bekijken.

De hulde van Conscience leek een viering van het groeiende Vlaamse zelfbewustzijn. Onder druk van de Vlaamse politieke en culturele wereld – toen eng verbonden – waren de decennia voordien delen van het onderwijs, de rechtspraak en de overheids-communicatie in Vlaanderen 'vernederlandst'.

De onverhoopte en aanhoudende interesse voor die Conscience-tentoonstelling maakten dat de bevlogen De Bom met Pol de Mont, literator en conservator van het Museum van Schone Kunsten, literaire en politieke netwerken inschakelden om er een permanent museum van te maken. In hun briefwisseling overtuigden ze elkaar ervan dat dit museum niet alleen rond Conscience mocht draaien, maar ook de Vlaamse culturele wedergeboorte na 1830 moest belichten.

Zoals treffend beschreven in Gwennie Deberghs Lof van het Stof (2008), zou het door de Eerste Wereldoorlog en de vele naweeën ervan uiteindelijk duren tot november 1933 vooraleer het Museum voor de Vlaamse Letterkunde het licht ziet. De Boms opvolger Lode Baekelmans laat op het openingsweekend weten dat het museum niet alleen gericht is op de loutere letterkunde, maar tevens op het verhaal van de Vlaamsche beweging en op 'het sociaal element in onze letterkunde'.

Het tentoonstellingscomité wilde de literatuur van zijn bredere maatschappelijke context scheiden.

Dat laatste lijkt niet onlogisch. Auteur Marnix Gijsen, als topambtenaar aanwezig op die opening, beweerde in zijn boek De literatuur in Zuid-Nederland: 'De geschiedenis der Vlaamse herwording loopt in de 19e eeuw voor decennia parallel met de evolutie der literatuur.' Die stelling wordt door vele literatuurhistorici onderschreven. Niet voor niets werd na de Tweede Wereldoorlog het museum herdoopt tot Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven (AMVC).

Zeppelins & literaire hemelbestormers

Maar elke geschiedenis heeft ook haar eigen geschiedenis. In paarsgroene politieke tijden, met Bert Anciaux (toen VU-ID) als Vlaams cultuurminister, ging die brede traditie van het AMVC op de schop. Binnen de nieuwe archiefdecreten werd de instelling in 2002 een Vlaams letterkundig archief, wat zich weerspiegelde in de nieuwe naam 'Letterenhuis'.

Op zich was die extra nadruk op het letterkundige een verstandige keuze. Door zich te focussen op het literaire, kreeg dit 'Letterenhuis' een scherper profiel binnen een archieflandschap met ook andere actoren als Archief voor Nationale Bewegingen (ADVN). Bovendien werd het Letterenhuis, dat voordien vooral van de Stad Antwerpen afhing, voortaan door de Vlaamse overheid gesubsidieerd. Zo kon men eindelijk gaan investeren in een wetenschappelijk verantwoorde ontsluiting van de archieven.

Expo Letterenhuis (c) Victoriano Moreno

Onder impuls van directeur-conservator Leen van Dijck werd een inhaalbeweging ingezet om de kloof met onder meer het Letterkundig Museum van Den Haag te dichten. Dat was dringend nodig, omdat Vlaamse uitgevers zoals Manteau hun archieven liever aan het Nederlandse dan aan het Vlaamse Letterenhuis toevertrouwden.

In oktober 2004 volgt de nieuwe vaste tentoonstelling. Op bepaalde vlakken is die zeker een stap vooruit. De expositie ziet er nu visueel aantrekkelijker uit, met vele boeiende documenten en beelden, ondersteund door een 'maatschappelijke tijdslijn' boven de tentoongestelde stukken en een minimum aan informatieve 'banners'. Tegelijk is met die omkaderende informatie iets vreemds aan de hand: zowat elk spoor van de moeizame strijd voor taalkundige en sociale ontvoogding, waarbij de literatuur op de barricaden stond, lijkt afwezig.

Veelzeggend is hoe de periode 1890-1900 (niet) geduid wordt, een van de meest belangrijke en woelige uit onze culturele en maatschappelijke geschiedenis.

Veelzeggend is bijvoorbeeld hoe de periode 1890-1900 (niet) geduid wordt. Het is een van de meest belangrijke en woelige uit onze culturele en maatschappelijke geschiedenis. In die jaren ageerde een jonge Nederlandstalige middenklasse niet alleen voor taalkundige gelijkberechtiging, maar ook voor algemeen stemrecht, meer sociale rechten... Die revolutionaire geest werd uitgedragen door het tijdschrift Van Nu & Straks van onder meer August Vermeylen en Emmanuel de Bom. Deze big bang in de Vlaamse cultuur luidde niet alleen een minder romantische Vlaamse beweging in, maar ook een moderne Vlaamse literatuur met onder meer Karel Van de Woestijne en Herman Teirlinck.

Wie niet vertrouwd is met deze geschiedenis, vindt van dit soort verhalen amper een spoor in de tentoonstelling. Op de maatschappelijke tijdslijn lezen we onder '1900': 'Eerste vlucht met een zeppelin – eerste vlucht met een vliegtuig (gebroeders Wright)'...

Het zou me danig verwonderen mocht die eerste zeppelinvlucht veel invloed gehad hebben op de literaire bewegingen in Vlaanderen, op een ogenblik dat na lange strijd het algemeen meervoudig stemrecht in België werd ingevoerd en Van Nu & Straks zijn zwanenzang begon. Dit maakt pijnlijk duidelijk dat het tentoonstellingscomité de literatuur van zijn bredere maatschappelijke context wilde scheiden.

Ingeslikte verhalen

Even pijnlijk is het om vast te stellen dat men onder het jaar '1917' en de aanduiding 'Russische revolutie' geen enkele aanduiding geeft van de verscheurende broederstrijd in de Vlaamse literatuur. Over hoe sommige schrijvers door een opgekropte Vlaamse frustratie en een uitgekiende Duitse Flamenpolitik zich lieten verleiden tot collaboratie of tenminste tot een 'cultureel activisme'.

(c) Teken en Maak

Onder het jaartal 1917 hangt een foto van Wies Moens en een verwijzing naar diens Celbrieven. Hoe moet de niet-gespecialiseerde bezoeker echter weten dat Wies Moens jarenlang in de cel heeft gezeten omdat hij als student de erg omstreden 'Von Bissing'-universiteit bezocht? Die Gentse universiteit werd in 1916 door de Duitsers met de steun van activistische schrijvers 'vervlaamst'. Vele schrijvers waren echter tegen elke steun van de Duitsers gekant, vandaar de bittere broederstrijd die onder meer de Van Nu & Straks'ers uit elkaar dreef.

Een niet-begeleide bezoeker moet het voor die periode doen met de volgende weinigzeggende tekst: 'De omstandigheden aan het front in de Eerste Wereldoorlog zetten een nieuwe generatie aan het schrijven. Veel auteurs houden dagboeken bij. Anderen schrijven gedichten in de loopgraven, tussen de aanvallen door.

Geen wonder dat er tijdens de weekdagen haast nooit een bezoeker in de vaste collectie te bespeuren valt.

Wat er in de tentoonstelling overblijft, zijn fraaie boekencovers, beelden, affiches en schilderijen, maar geen verhaal – tenzij men het louter stilistische onderscheid tussen de 'realist' Cyriel Buysse en de introverte en barokke Karel Van de Woestijne als een 'verhaal' voor een breder publiek beschouwt. Het onderscheid tussen Buysse en Van de Woestijne had nochtans een interessante kapstok kunnen zijn voor de heel verschillende manieren waarop auteurs met de verwarrende moderniteit omgingen.

Geen wonder dat er tijdens de weekdagen haast nooit een bezoeker in de vaste collectie te bespeuren valt – als biografisch onderzoeker wandel ik er enkele malen per week doorheen. Een van de grondregels voor moderne musea is dan ook dat men aan storytelling doet en verbanden toont. De vaste collectie van het Letterenhuis lijkt eerder eentje die de verhalen inslikt. Ze lijkt eerder te navelstaren in het nu.

Wat een verschil met bijvoorbeeld het Oostenrijkse literatuurmuseum in Wenen, waar via een meeslepend Zusammenspiel van treffende citaten, kaarten, beelden, krantenknipsels... de wisselwerking tussen de literatuurpraktijk en de samenleving getoond wordt. Je reist er door het emotionele geheugen van een samenleving. Heikele thema's zoals het opkomende anti-semitisme in het negentiende-eeuwse Wenen worden daarbij allerminst uit de weg gegaan.

Verhalen van schaamte en trots

De vaste tentoonstelling van het Letterenhuis doet erg denken aan het voormalige Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren. Zoals daar nauwelijks een expliciete verwijzing naar de donkere keerzijde van het kolonialisme te bespeuren viel, zo ontbreekt ook in de vaste tentoonstelling van het Letterenhuis zowat elke rechtstreekse verwijzing naar de toenmalige (maar natuurlijk heel verschillende) onderdrukking van het Nederlands door datzelfde koloniaal ingestelde Belgique à papa.

De voornaamste allusie is volgende vage aanduiding: 'Aan het einde van de achttiende eeuw houden een aantal auteurs een pleidooi voor onderwijs en cultuur in de eigen moedertaal. In Vlaanderen speelt het Nederlands op dat moment als cultuurtaal nog nauwelijks een rol.'

In het Museum voor Midden Afrika – één grote verheerlijking van Koning Leopolds 'grote beschavingswerken' – heeft men die historische verdringing eind 2018 gelukkig rechtgezet in het nieuwe AfricaMuseum. Die bredere en meer kritische kijk op de geschiedenis vertelt wellicht nog niet 'het' verhaal van de kolonisering, maar het maakt die geschiedenis en worsteling tenminste eindelijk voelbaar. Verdient ook het Letterenhuis niet zo’n herinterpretatie?

Niet alleen conservatieve denkers pleiten ervoor om het verleden meer complexloos een plaats te geven in dit heden. Ook linkse filosofen zoals de Duits-Amerikaanse Susan Neiman hopen dat progressieven zich niet langer laten leiden door schaamte over de eigen geschiedenis. Onlangs liet ze in De Groene Amsterdammer optekenen: 'Ik ben, zoals gezegd, principieel een internationalist, een kantiaan. Maar we hebben wel verhalen uit en over Europa nodig waarin de burgers zich meer thuis voelen dan nu.'

Wanneer men te verkrampt met het eigen verleden omgaat of het negeert, zet men de deur open voor allerhande populistische figuren en history-shopping.

Neiman hamert erop dat Europa genuanceerde verhalen ‘van schaamte en trots’ over het verleden nodig heeft. Wanneer men te verkrampt met dat eigen verleden omgaat of het negeert, zet men de deur open voor allerhande populistische figuren die aan history-shopping doen: ze halen er enkele ‘handige aanknopingspunten’ uit en laten de rest liefst over aan de vergetelheid.

Na vijftien jaar lijkt het in het Letterenhuis tijd voor een nieuwe overzichtstentoonstelling. Eentje die genuanceerd en kritisch een aantal cruciale verhalen uit de Vlaamse literatuur en cultuurgeschiedenis voor het voetlicht brengt, met zijn grootse maar ook pijnlijke kanten.

Dat hoeft niet tot een eenduidig verhaal te leiden. Integendeel. Zoals elke geschiedenis is ook die van de Vlaamse literatuur en cultuur er een van tegenstrijdigheden en verscheurende dilemma's. Dat maakt geschiedenis menselijk en fascinerend. Zo'n aanpak zou het Letterenhuis weer relevanter maken voor een divers en breder publiek, zeker in tijden waarin de samenleving vecht met het thema (collectieve) identiteit.