Het spiegelpaleis van Hollywood valt in scherven uiteen

Door Johannes De Breuker, op Tue Oct 03 2017 06:00:00 GMT+0000

Vroeger vingen sciencefictionfilms als Planet of the Apes en Blade Runner perfect de tijdsgeest. Vandaag lijkt cinema daar niet meer toe in staat. Kunnen films het publiek nog altijd een spiegel voorhouden of zijn zij stilaan hun monopolie op de populaire verbeelding kwijt?

Voor wie deze (na)zomer enkel Baywatch, Transformers: The Last Knight of Kingsman: The Golden Circle meepikte, valt het blockbusterseizoen dit jaar goed samen te vatten in ‘piemelgrappen’, ‘maatpakken en lasso’s’, ‘veel explosies’ en ‘een dronken Merlijn en lachwekkende Koning Arthur die met speelgoedrobots spelen’. Op zich niets mis met een goede dick joke of een portie vleeskeuring en vuurwerk op zijn tijd. Wie zijn blockbusters echter minder slap lust, zoekt blijkbaar beter elders zijn brok vertier en verbeelding. In een industrie die graag gemakkelijk geld verdient, worden snelle succesformules nu eenmaal tot treurens toe uitgemolken. Gefundenes fressen voor luie cultuurpessimisten.

Niet zelden harken die snelle succesformules terug naar het verleden. Elk blockbusterseizoen passeren er steevast enkele nostalgische pre- of sequels de revue. Deze zomer was het met een nieuwe Spider-Man-franchise (de derde in vijftien jaar) en de eerste Wonder Woman-film in tachtig jaar weer zover. Wat opvalt is dat daarnaast ook een boel cultklassiekers opgepoetst werden of een vervolg kregen. En niet de eerste de beste: de originele Terminator 2: Judgement Day werd verrassend fris naar 3D vertaald en ook de scifi-werelden uit classics als Franklin J. Schaffners Planet of the Apes (1968) en Ridley Scotts Blade Runner (1982) vonden dit jaar opnieuw hun weg naar de bioscoop. Tientallen jaren later spreken zij blijkbaar nog altijd tot de verbeelding.

(Still uit Baywatch)

Man/machine van het jaar?

Misschien hoopt Hollywood met indrukwekkende scifi-releases als Matt Reeves’ War For The Planet of the Apes en Denis Villeneuves Blade Runner 2049 die collectieve verbeelding opnieuw aan te wakkeren. Waarom deze films? Volgens de Amerikaanse schrijfster Susan Sontag zijn juist sciencefictionfilms dankbare allegorieën om hun eigen tijd te vangen: ze weerspiegelen wereldwijde bezorgdheden en verzetten zich ertegen.

Terwijl scifi zich op het eerste zicht vooral met het verbeelden van de toekomst bezighoudt, schrijft Sontag in The imagination of disaster (1965) immers dat scifi-films vooral geïnteresseerd zijn in het verbeelden van het desastreuze, met het einde van de wereld als summum. Vooral ‘depersonalisatie’ ligt volgens haar ten grondslag aan het succes van sciencefictionfilms, 'a new allegory reflecting the age-old awareness of man that, sane, he is always perilously close to insanity and unreason.’ Een thema dat je ook ziet bij klassieke horrorfilms als Frankenstein en The Mummy (die dit jaar tevergeefs nieuw leven werd ingeblazen door Tom Cruise).

Hoopt Hollywood met indrukwekkende scifi-releases onze collectieve verbeelding opnieuw aan te wakkeren?

Niet gek dus dat de originele films bij hun release enkele urgente kwesties aanboorden. Toen in 1968 de verfilming van Pierre Boulles roman La Planète des signes (1963) en in 1982 de Ridley Scott-verfilming van Philip K. Dicks Do Androids Dream of Electric Sheep (1969) in de zalen kwamen, bottelden beide films de heersende tijdsgeest tot spectaculaire beelden en prikkelende gedachte-experimenten.

Zo was gedurende het woelige ‘68 de angst voor het einde van de vertrouwde wereld niet ver te zoeken, nadat dr. Martin Luther King vlak voor de release van Planet of the Apes en Robert F. Kennedy vlak erna vermoord werden. Om over de angst voor een nucleaire oorlog nog maar te zwijgen. Dat de mensheid zichzelf naar de verdoemenis had geholpen en zo de macht aan de apen voorschotelden, was niet langer een geflipte fantasie, maar eerder een reëel toekomstbeeld. Of om het met de woorden van Charlton Heston in Planet of the Apes te zeggen: You blew it up! Damn you! God damn you all to hell!

Ook Ridley Scotts Blade Runner (1982), waarin Harrison Ford androids moet opsporen en vermoorden, maar ondertussen verliefd wordt op zo’n semi-menselijk exemplaar, speelde in op de angst voor technologie en hoe die onze levens zou veranderen of overnemen. In datzelfde jaar verving Time Magazine zelfs zijn jaarlijkse zoektocht naar ‘Man of the Year’ door een ‘Machine of the Year’-verkiezing. Een logische keuze, want ‘several human candidates might have represented 1982, but none symbolized the past year more richly, or will be viewed by history as more significant, than a machine: the computer.’ De geschiedenis geeft Time alvast gelijk.

Beide films verbeeldden met brio wat het publiek onderhuids voelde: een onbekende bezorgdheid voor een totale omwenteling van het bekende.

En al is die omwenteling intussen een feit geworden – van hologrammen tot huishoudelijke robots – toch blijft die angst voor depersonalisatie onveranderd. Kijk naar de jongste Planet of the Apes-reboot, die in 2011 begon met Rise of the Planet of the Apes. Deze knappe scifi-serie verbeeldt bij uitstek de aftakeling van de mens en de opkomst van de apenmacht, niet in het minst door de baanbrekende motion capture-technologie die acteurs doet opgaan in een computerbeeld. Ook in de sequel van Blade Runner zal de grens tussen mens en technologie opnieuw gevaarlijk dun zijn. Zelfs in het origineel was het al onduidelijk of de held nu een mens dan wel een android was. De vervaging is compleet.

Realistisch vs. fantastisch

Of deze grote filmreleases vandaag nog in dezelfde mate de collectieve verbeelding capteren, is echter een ander paar mouwen. Steeds vaker wordt beweerd dat er vandaag geen films meer gemaakt worden die zo lang beroeren en zich in de tijdsgeest (en ons collectieve bewustzijn) verankeren. Die scepsis maakt de filmindustrie nerveus. Volgens The New York Times zou er achter de schermen zelfs nagedacht worden over een campagne om het publiek te overtuigen van de relevantie van cinema. Want als zulke tijdsgeestvangende films – films die iedereen heeft gezien, en waarin iedereen herkent dat er iets collectiefs eigentijds gevangen wordt – de jongste jaren al gemaakt zouden zijn, dan heeft het grote publiek die in elk geval (nog) niet in die zin (h)erkend, of is er geen consensus over.

Steeds vaker wordt beweerd dat er vandaag geen films meer gemaakt worden die zich in de tijdsgeest verankeren.

Een van de argumenten die cynische cinema-kijkers aanhalen als reden voor de afnemende relevantie van cinema, is net die technologie die scifi-films vroeger zo aantrekkelijk en eigentijds maakte: CGI. Met zijn overmatige gebruik van computer-generated imagery verliest spektakelcinema immers steeds meer zijn voeling met de realiteit. Variety-criticus Peter Debruge sloeg onlangs de nagel op de kop toen hij schreef dat de actiekomedie Kingsman: The Golden Circle zoveel beroep doet op CGI dat zelfs niet één klein dingetje op de echte wereld lijkt. Terwijl moderne technologie vroeger nodig was om tot een totale weergave van de realiteit te komen, zoals André Bazin het in ‘The Myth of Total Cinema’ (1967) schreef, zien we dat zich in de blockbustercinema van vandaag iets anders voltrekt. Niet langer is het ‘realistische’ de standaardmodus van cinema, maar wel het ‘fantastische’.

Dat is ook wat The New Yorker-criticus David Denby stelt in zijn boek ‘Do the Movies Have a Future?’ en zijn essay ‘Has Hollywood Murdered the Movies?’, waarin hij uitlegt ‘how the richness of technology led to the poverty of imagination’. Die verschuiving is natuurlijk niet nieuw. Denby’s leermeester Pauline Kael brak zich daarover veertig jaar geleden al het hoofd in ‘On the Future of Movies’. Zij zag de nieuwe generatie bioscoopgangers naar films kijken die volledig in de filmzaal geconsumeerd werden, en tegen de aftiteling al verteerd waren. Bezorgd vroeg zij zich af wat er zou gebeuren als mensen gewend zouden raken aan dat constante visuele spektakel: ‘zal het publiek het werk van een echte artiest nog wel herkennen?’ Echt een goed gevoel had ze er niet bij. Volgens haar waren succeshits als Blazing Saddles (1974) ‘films that deliver’. Van politieke of sociaal-maatschappelijke frictie was er geen sprake meer. Zulke films waren enkel nog voor de lol.

Mocht de legendarische critica vandaag nog leven, haar (hypothetisch) stuk over Michael Bays slappe Transformers-franchise of de kleuterachtige Kingsman-film zou treffend ‘Hate to Say I Told you So’ getiteld zijn. En toch kan men zich afvragen of de afnemende relevantie van cinema enkel de schuld is van de leeghoofdigheid van deze Hollywoodspektakelstukken. Waarom lezen wij hedendaagse sci-fi niet langer als tijdsdocumenten? Enkel en alleen omdat ze frictieloos zijn en we gewend zijn geraakt aan het visuele spektakel?

(Still uit Kingsman: The Golden Circle)

You talkin’ to me?

Vandaag is er ook iets veranderd in onze omgang met cinema. Dat films de eigen tijd maar moeilijk vatten, boort naar het hart van cinema als populair medium. Als de studies over popcultuur één grootste gemene deler hebben, dan wel dat popcultuur iets leert over de samenleving die ze consumeert, haar een spiegel voorhoudt. Dat geldt ook vandaag nog, alleen lijken we niet meer bereid om lang in dezelfde spiegel te kijken. Het probleem ligt niet alleen bij cinema zelf, die stilaan de band met de realiteit doorknipt, maar ook bij het publiek, dat steeds sneller afhaakt, van film naar film surft, en zelden lang stilstaat bij het getoonde.

Dat films de eigen tijd maar moeilijk vatten, boort naar het hart van cinema als populair medium.

De manier waarop popcultuur geconsumeerd wordt, speelt mee in de discussie over cinema als relevante popcultuur. Wie oude academische artikels over ‘pop culture’ leest, zal vaak de term ‘watercooler talk’ tegenkomen. Iets wordt immers pas popcultuur als er breed over gepraat wordt: aan de waterdispenser, de koffieautomaat, op de tram, aan de toog of op de recensiepagina’s van de dag- en weekbladen. Het is het dagelijkse nagesprek over een film of tv-serie dat bepaalt of iets in de eigentijdse canon wordt opgenomen, of niet.

En daar schuilt vandaag het grootste probleem voor cinema: waar vroeger event films en blockbusters als Planet of the Apes en Blade Runner maandenlang talk of the town waren, is dat vandaag niet langer zo. Films als War for the Planet of the Apes en Blade Runner 2049 worden vandaag groot in de markt gezet, mikkend op knallende openingsweekenden, maar belanden daarna in de vergetelheid of – in het beste geval – op de eindejaarslijsten van journalisten en op streaming- en VOD-diensten. Cinema ‘leeft’ niet meer.

(Still uit Blade Runner 2049)

Koffiekletsen

In een tijd waarin traditionele long lead en short lead media elkaar vertrappelen om instant lead media als Twitter en Facebook te volgen, is het als film moeilijk om lang over de tongen te gaan. Nu de watercooler conversations zich achter hashtags verstoppen, wordt de ‘populaire verbeelding’ immers vaak verengd tot wat trending en buzzing is. We leven in een constante staat van obsessie. Het zijn aandachtsgolven die komen en gaan, die even iets op het strand achterlaten om daarna met de volgende golf weer te verdwijnen. In een context waar eyeballs en clicks harde valuta’s zijn, werkt overspoelen dan ook het beste: met reclame, boeken, films, content of wat dat ook. Wat na verloop van tijd blijft hangen, bepaalt wat tot de canon van ‘onze tijd’ behoort.

Nu watercooler talk achter hashtags schuilt, wordt ‘populaire verbeelding’ verengd tot dat wat trending is.

Blockbustercinema is gemaakt om te overspoelen. Met gevoelens, met visueel spektakel, met oneliners of zelfs met seks, geweld en fantasie. Soms doen blockbusters of kleinere films als Good Time (2017, Ben & Josh Safdie) dat zo goed dat je de bioscoop verlaat en een week later nog dat warme gevoel of die knoop in je maag voelt. Maar daarna ebt het weg en wordt de film een vage herinnering. Als de film dan na tien weken – als het al zo lang duurt – uit de zalen verdwijnt, vervaagt ook die herinnering. Zelfs goede films vervagen, merk ik ook zelf tijdens de lijstjestijd op het einde van het jaar.

Met hun seriële karakter heeft tv-fictie het daarom beter voor elkaar. Samen met de opkomst van sociale media nam immers ook de (schijnbare) relevantie van series enorm toe, een evolutie die niet toevallig is. Bij elke nieuwe uitzending van Girls of bij elk nieuw seizoen van Game of Thrones gaan Twitter, Facebook en zelfs de opiniepagina’s van kranten en magazines in overdrive (‘Wat [vul serie in] ons leert over [vul urgent onderwerp in]’). De Amerikaanse website Slate noemde in 2015 de media coverage van de HBO-hit Girls daarom de voorbode van onze zeitgeist-verzadigde zeitgeist. The Washington Post vond Lena Dunhams serie zelfs so zeitgeisty dat het pijnlijk werd: ‘uncomfortably familiar.’ De steeds terugkerende buzz die series creëren, zorgt ervoor dat sommigen blijven hangen en in de tijd verankerd worden.

(Still uit War for the Planet of the Apes)

Minder is het er intussen niet op geworden. Een goede serie heeft vandaag niet enkel een cliffhanger nodig, maar ook een urgente en actuele conversation starter die buzz garandeert. Of mensen dan ook echt kijken, doet er blijkbaar niet toe. Het is de hysterie errond die telt. In een periode dat er geen universeel gedeelde culturele context is – vroeger had iedereen de Emmy-winnende tv-series gezien, vandaag mag je al blij zijn dat je ervan gehoord hebt – haken mensen massaal aan bij de volgende gehypte serie, van True Detective over Narcos naar Little Big Lies en The Handmaid's Tale.

In een periode dat er geen universeel gedeelde culturele context is, haken mensen massaal aan bij de gehypte series

Meer nog dan dezelfde dingen willen zien, willen mensen gewoon kunnen meepraten. Daar is ook heel die media-aandacht rond tv-fictie vandaag op gebaseerd. Je hoeft de serie zelfs niet meer gezien te hebben om mee te kunnen babbelen, er iets over gelezen hebben is ook goed. Zo bleek de gehypte revival van Twin Peaks dit jaar – opnieuw zo’n monument dat begin jaren 1990 de tijdsgeest vatte – volgens Variety uiteindelijk slechts weinig wekelijkse kijkers te lokken, maar dankzij de grote media-aandacht die de serie genereerde, zag de Amerikaanse kabelzender Showtime zijn abonnees zienderogen toenemen. Missie volbracht.

(Still uit Blade Runner 2049)

Frank Underwoods machtsstrijd

Als de populariteit van tv-series en de buzz errond dus één ding leert, dan wel dat we nog altijd verlangen naar gedeelde ervaringen. Dat zei Kevin Spacey enkele jaren geleden ook in zijn lezing over hoe streamingdienst Netflix traditionele televisie veranderde. ‘De familie verzamelt niet langer rond de televisie en ook het watercooler moment is verdwenen’, zei de acteur uit House of Cards. ‘De discussie wordt nu online gevoerd, want niemand wil alleen zijn met zijn obsessie met Dexter.’ Ook merkt de film- en televisiester op dat het publiek meer dan ooit snakt naar verhalen waarover ze willen praten en ‘tweet, blog, Facebook, make fan pages, engage with it with a passion and an intimacy that a blockbuster movie could only dream of.’

De relevantie van een film afmeten aan het aantal Twittermentions, Facebooklikes en kijkcijfers, is de waarheid geweld aandoen.

Hiermee drukt Spacey op de zere plek van cinema, namelijk: de moeilijkheid om een duurzame band met zijn publiek op te bouwen. Voor oudere filmseries zoals Star Wars, James Bond en ‘nieuwere’ reeksen als de comic book-verfilmingen lijkt dat nog wel te werken, maar ook daar raakt de rek er stilaan uit. Of cinema om die reden minder de tijdsgeest kan vatten? De relevantie van een film afmeten aan het aantal Twittermentions en -retweets, Facebooklikes, kijk- en box-office-cijfers, is de waarheid geweld aandoen. Met zijn 19 miljoen wekelijkse kijkers (de uitgestelde en illegale kijkers niet meegerekend) haalt The Big Bang Theory veel meer kijkers dan de meeste films tijdens hun eerste week (of zelfs in totaal), maar dat maakt Sheldon, Leonard en Penny toch niet eigentijdser of urgenter dan de meeste filmpersonages? Wel is de kans groter dat ze herinnerd worden.

De reële impact van een film op een persoon of op een samenleving lees je niet af in statistieken en revenue streams. Maar mochten films vandaag wat meer tijd krijgen om te rijpen en om een publiek te vinden, zou cinema zijn rol als spiegel of als drager van de populaire verbeelding in ieder geval gemakkelijker kunnen vervullen.

Het is onmogelijk om én snel geld te verdienen én je publiek blijvend aan je te binden. Daarom is het waardevoller om in de toekomst de lange marketing build up (die eerst een foto van de teaser post, om daarna een momentum te creëren om de teaser van de teaser te delen, om zo naar een bombastische aankondiging van de trailer toe te werken die dan het publiek weer moet klaarstomen om de film uiteindelijk te gaan zien) te laten voor wat het is. Die benadrukt toch enkel maar het evenementiële en de kortstondige impact van een film. Beter is inzetten op een langere follow up, die de blijvende invloed van een film in de verf zet. Naast een meer avontuurlijke marketingstrategie en langere speelperioden van films – door bijvoorbeeld extra te investeren in nieuwe bioscoopcircuits, die trage beslissers en herhalingskijkers op zijn wenken bedienen – is ook goede filmkritiek en -journalistiek in dat opzicht van levensbelang.

Als cinema één ding van televisie of streaming mag leren, dan wel dat het meer gebaat is bij een groep trouwe, geïnformeerde en geëngageerde kijkers

Want als cinema één ding van televisie of streaming mag leren, dan wel dat je meer gebaat bent bij een groep trouwe, geïnformeerde en geëngageerde kijkers – desnoods aanvankelijk een kleine groep – in de watten te leggen en aan je binden, dan met keer op keer toevallige passanten te moeten strikken. Of zal Blade Runner 2049 straks toch heel dit betoog onderuit halen, met een impact en een expressie die de tijdsgeest vat zoals het origineel dat ooit deed? We zouden niets liever hebben. Het zou een goede zaak zijn, voor de cinema en voor onze tijd.