Het verval begint. Fragmenten uit Rainald Goetz' Rave

Door Sebastian Roth, op Thu Jan 11 2024 23:00:00 GMT+0000

Voorpublicatie van vertaalde fragmenten uit Rave (1998). De Duitse cultschrijver Goetz luistert naar het driftig bonkende hart van de 90’s technocultuur.

... – en kwam me in slow motion tegemoet. Ik keek, wilde, liep en dacht.
      Ik had een prettig gevoel.
      Misschien dat ik al kon beslissen.

‘Nu ben ik mijn rijbewijs kwijt, nu schrijf ik gauw het boek.’

Wirr: en toen stond ik midden in de muziek. – Dreun.

Laarmann had zich meteen verzekerd van de filmrechten van de Schütte-saga, voor een of ander fantasiebedrag. Het geld was toch op, de rekeningen waren geblokkeerd en de kaarten ingetrokken.

Ik zag hem met die jonge vrouw achter de pilaar staan en hij leek me plotseling reusachtig. Hij praatte op haar in, hoewel: ze praatten veeleer op elkaar in. Supervriendelijk, warm, verhit.
      Mijn gezicht was ook al goed nat.

Achteraan kwamen we in de andere zaal.

SWEET CONFUSION

We moeten ons HoeDanOok als een gelukkig mens voorstellen.
      Van wie was dat ook weer?

We keken om ons heen en lachten. Heel vette muziek nu.
      ‘Zo! Kijk!’
      Ik voelde de zestienden tot in mijn vingertoppen parelen, mijn armen wijd uitgestrekt. Zij ook, piepklein stralend, vooraan, boven, beneden, cool.
       Zilverig glansden de glinsterende sieraden.

Schütte tegen Wirr: ‘Waar?’
      Maar wie wc zei, hoefde niet per se iets anders te bedoelen. Wie zoekende is blijft kalm, ook als hij praat, ontsleutelt het woordloze van gezichten of oogopslagen. Daarin zoekt de zoeker naar tekens.
      Wie neemt wat?
      Wie heeft er misschien nog wat?
      Wie krijgt er nu nog wat geregeld?
      Wie doet mee?

Het was de tijd van de lindebloesems.

Mark hoorde iemand naast zich de zin zeggen: ‘Het Openbaar Ministerie doet nu ook onderzoek op verdenking van schending van de vertrouwelijkheid.’
      En ik dacht meteen: ‘Fantastisch’.
      En had Alberts waarheidsgetuigen voor ogen, zijn tekeningen dus, waar in de kantelvlakken het ineenschuiven van de tijdsneden weergegeven was, zichtbaar.

Gedragen door het gebeuk.
      Toen zag ik hoe ze me haar –
      En draaide me –
      En louter nieuwe blikken. Ik lachte omdat –
      Ik weet niet zo goed –
      En draaide me om. ‘Wat is er?’
      Ah zo, ja, ja. Goed.
      Oké.
      Achter hem, boven hem, rondom hem: erg groot doemde daar het sound-geweld op, reusachtige toestellen die in hem ineendonderden, bovenmenselijk groot. Hij keek op, hij knikte en voelde zich gedacht door het boem-boem-boem van de beat. En de grote boemboem zei: één één één –
      en één en één en –
      één één één –
      en –
      vet vet vet vet vet ...
      Hij zag Hardy en Leksie, gezichten en blikken, in de maat gestruikeld, geprangd, geduwd, aangeraakt. Zag het kapotte, euforische, vertrouwen en tederheid, de vele signalen, snel, kort, helderscherp, alweer uitgewist door wat volgde, in golven van sympathie. Hij keek en danste en zag schoonheid.
      Van de rand van de dansvloer kwamen benen en lichten, op voeten, in flitsen, de passen en bassen, vlakken en fluisteringen, de vergelijkingen en functies van een hogere wiskunde.
      Hij was nu zelf de muziek.

Toen kwam er een snelle opeenvolging van passen als het ware tevoorschijn gestort uit de ritmes en geluiden.
      Een cascade van substantieven
      die ging over het afbreken en de snelheid van gedachtegangen, in verbinding met de muziek, met het gevoel van de som van de tegenaspecten, met het totaalbeeld van je geestelijk zicht op het moment van deze gelijktijdigheid en met je welbevinden in het automatische van dit innerlijke gebeuren.
      In die richting zou –
      Een soort evenwicht van tegenstrijdigheden dat zonder –
      En zo veel omvattende –

Tijd zelf was dus nog wel intact, processen. En aansluitend de voorstelling van het tegendeel: hoe voor de schepping van de wereld de zogeheten Geest Gods – ...
      Maar jammer genoeg is dat onvoorstelbaar.

En hij zag dat het goed was.

SCHOONSCHRIFT

Toen Wirr de muziek weer duidelijk als –. Klopt helemaal niet. Ik bedacht alleen plotseling: Wat was dat nu? Dat ken ik. Wat is me dat voor een dikke schijf?
      Zo scherp, alsof ik net wakker geworden was. Even vond ik dat vreemd.
      Ik stond op de dansvloer en bewoog nauwelijks. Ik voelde duidelijk de verbinding die me automatisch stuurde, tussen gehoor en lichaam, diep vanbinnen, in de muziek. En dat was allemaal voorzien in het nu.

De deur achteraan was vreemd genoeg dicht. Langs de lichten ging het terug richting de vloer.
      Ik ging, ik stond.
      Ik zag Fabians gezicht, vragend, misschien verward.
      Ik kaatste hem een vragend gebaar als antwoord toe.
      Open situatie, nieuwe mensen, T-shirtteksten.
      Ik bukte me, knipte mijn aansteker aan.

‘Hoe laat?’
      Wirr: tegelijkertijd de vraag waar we ons nu bevinden, doseringstechnisch gezien.
      En ik dacht: ‘Sigi zoeken.’

We liepen naar de dj achteraan. Gevoelens van dankbaarheid dansten voor me uit.
      Al die jaren van –
      Dat argumenteren met platen –
      Felix knikte me vrolijk toe.

Ik ben vergeten hoe te lopen,
      how to walk and speak
      and I am toward
      flying into the air
      raving

**

Wirr keek op om zijn locatie aan de hand van de letter te bepalen. ‘E’, ‘F’, ‘E’, aha. Ik moet, geloof ik, naar ‘G’ en ‘H’. Of misschien naar ‘K’, och ja.
      Daar kwamen Armin en Tilmann, ze keken raar.
      Wirr: ‘Wat is er met jullie aan de hand?’
      ‘Heb je het nog niet gehoord dan?’
      ‘Nee, wat?’
      ‘Schütte is ingestort?’
      ‘Hoezo? Ingestort? Wat betekent dat, ingestort?’
Dat Schütte ergens in de kelder in elkaar was geklapt, dat Frontpage was opgedoekt. Laarmann was ondergedoken, misschien nog op de vlucht. Het kantoor in Amsterdam was gecrasht, een advocaat uit New York hield in Los Angeles de laatste touwtjes of paperassen in handen. Hoe dan ook moet Tilmann voor Leber van Der Stern de hele ramp fotograferen voor een grote fotoreportage in de Stern.
      ‘Echt?’, zei Wirr.
      ‘Echt!’, echoden Armin en Tilmann in koor.
      ‘Nonsens’, zei Wirr, ‘ik stond zonet nog met Laarmann en een snoepje van een Laarmann-begeleidster ergens achteraan shotjes te zetten.’
      ‘De vraag is alleen: wat betekent zonet nog? Dit zijn allemaal ontwikkelingen van de laatste minuten, misschien zelfs seconden.’
      ‘Jullie sporen niet, jullie zijn gek geworden! Tilmann! Armin!’
      ‘Is al goed, ga zo door!’
      ‘Wat? Ga zo door?’
      ‘En maar goed oppassen dat je niet omvalt, Rainald.’

**

      Een paar meter verderop was er beetje opstopping. Stilstaan en dringen. Waarschijnlijk was dit de doorgang die naar de Viva-stand leidde.

Bij Viva stond de kritische technomoderator Sascha Kösch met zijn vriendin en comoderator Mercedes Bunz aan de cola-automaat. Ze vonden het een goedkope marketingtruc dat Cola, daar vooraan natuurlijk in grote letters aangeprezen, praktisch gratis cola stond te schenken aan de Viva-presentatrices, om hen in het geniep vermoedelijk te corrumperen.
      ‘Dat ga ik aanklagen’, zei Sascha Kösch.
      ‘Moeten we absoluut iets mee doen in de uitzending later’, zei Mercedes Bunz.
      Hij keek haar teder aan, zij hem nog tederder. Elkaar zo wreed teder aankijken tot het pijn doet. Dat gaat, je moet het maar willen. Ze onderhielden een te gekke vriendschap die stoelt op gelijkwaardigheid, dachten en deden heel veel samen.
      Sascha Kösch: ‘We schrijven er best ook een groot stuk voor Spex over. Morgen bel ik meteen naar Gurkie.’
      Toen gingen ze naar de make-up. Ze stonden eerder afwijzend tegenover dat commerciële, kapitalistische geschmink.
      Mercedes Bunz tegen de visagiste: ‘Schmink alstublieft onze holle kop weg zodat we kritisch lijken.
      De visagiste: ‘Ik dacht dat er nog een restje hersens in zat.’
      Sascha Kösch: ‘Mogelijk werden ze bij die schandelijke aanval van de cola-industrie daarnet volledig weggevaagd.’
      Einde van de comic.
      Op de titelpagina de titel: ‘Ego-extremisten opnieuw op hun paard. Voor de verandering schieten wij terug.’ – Hebben we nog wel tijd voor.

**

Harmonieleer, vrijdag, 28-6-1996.

Sehnsucht-woord: woordmachine.       Aan die machine toonden twee danseressen met hoog opgestoken armen nu het lichte van hun oksels, en dat maakte ook de lucht zo lekker geurig.

Ik liep naar hen toe en danste mee. Het was een geweldig gevoel. Ik begreep geheime dingen over vrouwen die een van de twee danseressen me met haar bewegingen spelenderwijs uitlegde. We keken elkaar in de ogen en lachten. Ze droeg een klein bontje en we dansten dichter tegen elkaar. Dat ging ook lichtjes en onbezwaard. Soms raakten we elkaars handen.

Ik dacht aan onze techno-comic. Alleen dikke sfeer in onze techno-comic, toch. Het plan was al een paar jaar oud. We wilden een film maken over ons leven, over feesten, muziek, hoe alles echt was.
      Maar hoe was alles echt?
      Ik zie me nog bij Wolli zitten, pagina na pagina hamerden we onze lijsten en ideeën in de computer – op slechts twee punten liepen we steeds weer vast en kwamen we niet verder. En daarop liep uiteindelijk ook de hele film stuk: door de plot en door drugs.
      Want er was geen plot. Dat was juist de grap.

**

Wirr wilde iets zeggen, zijn ogen zapten weg, naar de andere kant, tussen de dansers door. Een observatie kwam eens kijken en was alweer weg.
      En ik dacht, in losse woorden: ‘Verwarring, – komma, gedachtestreep –, dubbelepunt: AANGENAAM. Uitroepteken!’ Maar het was me op dit moment te veel moeite om dat ook precies zo te noteren. Door het niet-noteren werd de hele ‘verwarring-aangenaam’-woordreeks met alle leesteken-verwijswoorden evenwel telkens weer uitdrukkelijk in het binnenste van mijn hoofd, ergens in mijn brein, herhaald. Tot ik het opmerkte.
      ‘Wat sta jij te lachen?’
      ‘Ja, ik, – maakt niet uit.’
      ‘Wat?’

**

Ik liet me weer meedrijven naar de baslijn. Daar was het zacht en helder. Daar stroomde het zo.
      Assyrische in wei ge sie te
      En zei tegen Sigi: ‘Mijn omzwervingen door –’
      Ik had eens op een Westbam-party, dat was nog daarbuiten, in de oude Halle Weißensee, misschien zelfs de eerste Mayday –

**

Voorpublicatie van vertaalde fragmenten uit de beginpagina’s van Rave (1998), geschreven door Rainald Goetz. Die sneed zijn voorhoofd open op het Ingeborg Bachmann-concours van 1983 onder het motto ‘alles altijd en telkens weer aan diggelen slaan, anders zit je met de identiteit, de stabiliteit en uiteindelijk ook nog met de “zin van”’, legde in Gestoord (1983) de psychiatrie, het (psychiatrische) systeem én gratuite antipsychiatrische opstellingen zowel inhoudelijk als stilistisch bloot middels de aspirerende punkpsychiater Raspe, controleerde de controle in Kontrolliert, waarin hij (de sound van) de Rote Armee Fraktion van nabij onderzocht, nadat hij het thema revolutie onder de loep had genomen in de stukken Krieg (1986), vertaald als Oorlog door Tom Kleijn, enz. enz.

Ook in Rave gaat de schrijver in de aanval. Hier en daar, in de hyperrealistische verzamel- en waarnemingswoede die Goetz kenmerkt, glitcht een naam. De auteur Christian Geissler, die ‘het revolutionaire als zo’n pseudoding van onthouding en tucht, opgave en plicht (…) het graf in prijst’, heet er ‘Geißler’ (‘geselaar’). En Frank Schirrmacher, tweevoudig ‘Journalist van het jaar’ in Duitsland, die vijftien jaar na Rave aan een hartaanval stierf, wordt een verleden bij de Stasi toegeschreven dat hem tot zelfdoding dreef. In de eerste plaats is Rave echter de bas en de beat van een ‘allesomvattende instemmingsstemming’ die een ‘immense IDEALITEIT oproept. Gevaarlijk genoeg’.