Het vleesgeworden algoritme slaat terug. Over 'Primo Volo' van Armin Mola, Alai Rifai en Willem De Schryver
Door Marieke Ornelis, op Thu Aug 08 2024 07:08:00 GMT+0000In Primo Volo confronteren Armin Mola, Alia Rifai en Willem De Schryver het publiek met een kaleidoscopische werkelijkheid. Doorheen een bonte verzameling scènes wordt een theatraal algoritme opgeroepen waarin zowel het publiek als de performers verstrikt raken. Zijn we veroordeeld tot politieke stilstand in onze versnipperde wereld?
Het gelige zaallicht blijft lang branden voor de voorstelling begint. Het publiek, dat in een grote cirkel om het kale speelvlak heen zit, bekijkt elkaar. Laatkomers worden door Alia Rifai over de vloer naar hun stoelen geleid, waardoor ook zij even performer worden. Enkele bezoekers wisselen zitkussentjes uit, zwaaien naar de overkant, maken plaats voor elkaar. We wanen ons bijna op een gemoedelijk marktplein.
Dit ‘voorspel’ staat in schril contrast met de openingsscène. Armin Mola, Alia Rifai en Willem De Schryver – (oud-)studenten bij KASK Drama of het RITCS – liggen in het donker op de vloer, met enkel een luier aan. Boven zich houden ze elk hun eigen telefoon die hun gezichten verlicht. A capella brengen ze een kundig gemonteerde kakofonie van algoritmefragmenten. Het virale deuntje Kiki, do you love me, de vraag ‘Rate the way I look from one to ten’, een oproep om in Dubai te komen werken en een reclamespot van Devos & Lemmens passeren de revue. Het publiek lacht omdat het zo herkenbaar is, maar een duistere ondertoon is meteen ook voelbaar: in hun witte lichtcirkeltjes liggen de drie performers er wel erg geïsoleerd bij.
Elk tafereel raakt vroeg of laat vervormd, spat uit elkaar en gaat op in het volgende.
In de reeks scènes die volgen keren de performers de fragmentarische stroom beelden die ze eerst zelf via hun telefoons binnenkregen naar buiten, richting het publiek. Een gezinsscène tussen Rifai en Mola die zo uit een soap had kunnen komen mondt uit in een kinderlijk commentaar op genderongelijkheid. Binnen de boog van één monoloog verandert De Schryver van een gevoelloze robot in een huilende jongen. In een hete dance battle op dancehallmuziek verkennen Mola en De Schryver de grens tussen machogedrag en homo-erotiek. Elk tafereel raakt vroeg of laat vervormd, spat uit elkaar en gaat op in het volgende. Dat gebeurt met grote precisie. Zowel dansend, zingend als spelend laten de performers een groot vakmanschap zien. Onder het aanhoudend zaallicht kijkt het publiek gebiologeerd naar het theatrale algoritme dat hier wordt opgeroepen.
Terwijl het algoritme voortraast slaat bij de performers de twijfel toe. Als Mola na een videoclipachtig gevecht met Rifai schreeuwend van de pijn op de vloer ligt, steken ze ter protest hun vuisten in de lucht. Meer dan een eerder nietszeggend statement (‘No to racism’, ‘Save the climate’, ‘Stop’) komt er echter niet uit. Mola brengt een speech tegen geweld met een zwaar aangezet accent, waarna een discussie ontstaat over de vraag of zoiets wel politiek correct is. Als Rifai in het Engels oproept ‘to use our voices’, wordt ze overstemd door Mola die in het West-Vlaams luid lokale ‘kluchtjes’ begint te vertellen. Op het hoogtepunt van het ongemak barst een uitzinnig, alles overstemmend feest los. Het is duidelijk dat binnen dit versnipperde algoritmische systeem elke politieke handeling onmogelijk wordt.
Primo Volo nodigt uit tot een hernieuwde blik op ons collectieve politieke handelsvermogen.
In zijn boek Hyperpolitiek (2024) stelt politicoloog Anton Jäger dat we ons inmiddels in een politiek tijdperk bevinden waar via sociale media alle mogelijke onderwerpen onder politieke hoogspanning staan. Hij merkt op dat deze politisering zich echter zelden vertaalt in politieke actie, wat het gevolg zou zijn van digitale eenzaamheid – mensen sluiten zich niet langer aan bij grotere gemeenschappen of bewegingen, het politieke engagement blijft individueel. Hoewel Primo Volo op het eerste gezicht een rechtstreekse weerspiegeling van dit mechanisme lijkt, voegt de manier waarop het publiek doorheen de voorstelling geadresseerd wordt daar een interessante dimensie aan toe. Tijdens de hele voorstelling consumeren we het theatrale algoritme niet individueel, zoals we dat via onze telefoon gewend zijn, maar beleven we het collectief. De bezwete lichamen van de performers, hun trillende stemmen, het geluid van hun blote voeten op de betonnen vloer – al deze elementen zijn materieel, en vormen voor het publiek een gezamenlijke zintuiglijke ervaring.
De voorstelling eindigt met de performers die, met oortjes in, een yogaroutine uitvoeren terwijl bulldozergeluiden, ontploffingen en geweerschoten het vogelgekwetter om hen heen overstemmen. Terwijl ze elk opgesloten in hun eigen werkelijkheid voor zich uit staren, verbrokkelt de wereld. Voor hen blijft een ontsnapping onmogelijk; ze zijn dan ook een product van deze structuur, waarbinnen ze als foetussen zijn ontstaan en gevormd. Het publiek heeft echter het voorrecht om dit theatrale algoritme gezamenlijk van buitenaf te kunnen bekijken. Het mechanisme dat Jäger aan de kaak stelt wordt dus omgekeerd via de wonderlijke materialiteit van het medium theater. Hiermee nodigt Primo Volo uit tot een hernieuwde blik op ons collectieve politieke handelsvermogen. Als we in het theater een collectief politiek bewustzijn terug kunnen vinden, kan dat in de werkelijkheid misschien ook.
Deze tekst werd geschreven in het kader van de Summerschool Kunstkritiek van rekto:verso en Etcetera. De andere teksten vind je hier.