Het zwart en het gebaar

Door Paul Willemsen, op Tue Mar 20 2018 23:00:00 GMT+0000

Dirk Braeckman vertegenwoordigde België vorig jaar op de Biënnale van Venetië. Een dubbeltentoonstelling in Bozar en Museum M breit daar nu voor het thuispubliek een vervolg aan. Net als in de Dogenstad resulteert dat in een boeiende inkijk in een hermetische wereld van in donkere grijstinten badende, verstilde fotobeelden. Een aperçu van zijn handschrift en een excursie over het zwart en het gebaar.

Braeckman beoefent op sporadische uitzonderingen na de analoge fotografie. Zijn beeldmotieven sprokkelt hij in besloten interieurs of in de nabijheid van modellen die zich in de regel van de lens afwenden. Daarnaast maakt hij opnamen van bestaande beelden of reproducties, waaronder eigen foto’s. Zijn beelden houden zich op in het grensgebied tussen de fotografie en de beeldende kunsten. De bewerking in de donkere kamer is essentieel voor hun ontstaan.

Binnen de zwart-witfotografie neemt Braeckman een eigen niche in. Hij speelt zwart en wit niet dramatisch tegen elkaar uit. Zijn beelden schuwen al te harde contrasten. Ze willen bewust hermetisch zijn en zijn net daardoor suggestief. Mocht leisteengrijs een kleur zijn, het was de kleur van Braeckman.

Mocht leisteengrijs een kleur zijn, het was de kleur van Braeckman.

De laatste jaren merk je in zijn werk een steeds verdere versobering, een grotere abstrahering. Zo fotografeert hij uitsnedes uit klassieke schilderijen, draperingen of zeezichten telkens verder weg van onmiddellijke herkenbaarheid. De dichtheid van zijn zwartpalet waarbinnen subtiele gradaties qua toon en textuur volop spelen, neigt naar picturaal minimalisme. Het geeft zijn werk die unieke herkenbare gestemdheid.

Bozar toont hoofdzakelijk de producties die hij de laatste vijf jaar realiseerde. Zo’n dertigtal in metalen lijsten gevatte ‘klassieke’ Braeckmanprints, waaronder een tiental die in Venetië te zien waren. Ze bieden een perfecte introductie op zijn oeuvre. Museum M kleurt meer buiten de lijnen. Daar komt recent experiment aan bod. De kunstenaar heeft als het ware een patent op het fotograferen van besloten interieurs zonder doorkijk. De buitenwereld is er niet te zien. Veelal zijn het onderdelen van ruimtes die dieptewerking ontberen. Densiteit, matig contrast en onscherpte versterken dat uitvlakken van het beeld. Visuele motieven als gordijnen, een stuk wanddecoratie, een tegelpatroon, lambriseringen en tapijten vallen te onderscheiden maar vormen slechts aanleidingen. Het maakt ze ‘schilderkunstig’, in die zin dat ze hun autonome beeldrealiteit benadrukken. Braeckmans tableaus vlakken het fotografische ogenblik uit, in veel opzichten zijn het mentale beelden.

De bijzondere relatie tot het beeldoppervlak treft telkens. Weerkaatsingen van omgevingslicht of flitslicht benadrukken de textuur ervan. Een paar technische parameters werken dat verder in de hand. Het gebruik van Kodaks zwart-witte T-Max-emulsie met zijn karakteristieke fijnkorrelige structuur en rijk toonbereik, bijvoorbeeld. Die emulsie leent zich in de doka bovendien bijzonder goed voor veranderingen in de ontwikkeling. Verder is de keuze voor het afdrukken op barietpapier niet willekeurig, de witte bariumsulfaatlaag van dat papier maakt het gemakkelijker om verschillende oppervlaktestructuren te bekomen.

Gewild duister

Dit alles komt mooi tot uiting in de ruime selectie die Bozar toont. Deze bevat een vierdelige reeks met gordijnen die voor het eerst naast elkaar worden getoond. Het oudste beeld dateert van 2003, het recentste van 2016.

Het gordijn, een in de kunstgeschiedenis vaak voorkomend motief, brengt onvermijdelijk associaties mee. Het kan verbergen of omfloersen, maar heeft ook het potentieel om weg te schuiven en een ruimte te openen, een scène of wat zich achter een raam bevindt. Het zachte textiel nodigt uit tot aanraken. Laat dan nu net de bedoeling van Braeckman zijn: in het gebaar ligt het mysterie, niet in het kijken. In zijn beelden ligt een psychische dimensie. Die is niet cerebraal, maar vervlochten met de fysieke verhouding tot de ruimte. In zijn handen wordt een beeld een metafysisch object, iets wat zintuiglijk niet waarneembaar is. Het ligt als het ware voorbij de realiteit, het werk biedt er de suggestie van aan.

In het gebaar ligt het mysterie, niet in het kijken.

Door hun opaciteit contrasteren deze duistere, versluierde beelden fel met de heersende tendens in de digitale fotografie naar transparantie. Het zwart bij Braeckman mag dichtlopen. Zijn beelden zijn een en al materialiteit. Om tot zijn opaak palet te komen, speelt de arbeid in de donkere kamer een essentiële rol. De kunstenaar herwaardeert het ontwikkelen van analoge foto’s als een in onbruik geraakt ambacht. Dikwijls laat hij zijn negatieven maanden tot jaren liggen alvorens zijn gelatine-zilverafdrukken op barietpapier te maken. Met wisselende chemicaliënbaden, over- en onderbelichten van delen van een foto en soms het gebruik van borstels en stofelementen, komen zijn prints in de doka te voorschijn. Hoe het papier reageert op het tactiele spel blijft steeds onvoorspelbaar. Dat maakt elk beeld uniek en verleidt de kunstenaar ertoe om soms van één negatief zeer uiteenlopende prints te maken.

Een bevriende New Yorkse schrijver beschreef zijn foto’s als ‘onontplofte bommen’: geladen en tegelijk beweeglijke mentale ruimtes.

Braeckmans beelden zijn in zichzelf gekeerd, gewild duister en bewust ambigue. De keuze voor verweesde ruimtes is daar niet vreemd aan. In een interview met curator Eva Wittocx, in de catalogus van de Biënnale van Venetië, spreekt hij zijn fascinatie uit voor de ‘latentie’ die samenhangt met zo’n ruimtes. Zijn voorliefde voor zwarte tinten sluit daar direct bij aan. Het heimelijke ligt vervat in wat in het duister schuilt. Het zwarte beeld plooit steeds op zichzelf terug. In dat verhullen, toedekken ligt een sterk potentieel. Regelmatig haalt Braeckman een bevriende New Yorkse schrijver aan die zijn foto’s beschreef als ‘onontplofte bommen’. Geladen en tegelijk beweeglijke mentale ruimtes.

Zaalzicht BOZAR Foto Sarah Bruyninckx

De schaduwkant van oude meesters

Een Braeckmanbeeld, doorgaans op formaat van 180 x 120cm, zet het oog op scherp. Je moet er voor staan om het gewaar te worden. Een catalogusreproductie doet het geen recht.

Een zintuiglijk aparte beleving vormen zijn uitsnedes uit doeken van oude meesters.
Met A.W.-M.P. #05-13-2013, een meer dan tien bij drie meter metende inkjetprint op Japans zijdepapier, deed de kunstenaar in 2013 een interventie in het kader van de Antoine Watteau-tentoonstelling in Bozar. Een van de typische fêtes galantes-taferelen van de Franse rococo-schilder transponeerde hij fotografisch tot een duistere, negatieve ruimte. Sindsdien realiseerde hij op deze wijze opvallend veel werk. Zo intrigeert in Bozar P008 b – 2015 – 1/1, een bijna geheel naar zwart omgezet vrouwenportret, waarbij hij de huid van het canvas opzoekt – glacis, craquelure of verwering van de verflagen. De combinatie met omgevingsreflectie op het doek en de ‘alchemistische’ bewerking in zijn donkere kamer leidt tot een aparte ervaring. Afhankelijk van waar je staat voor de afdruk – nagenoeg een nachtbeeld – zie je hem anders.

Braeckmans gefotografeerde doeken van oude meesters vragen om zintuiglijke inleving.

Qua beleving doet het denken aan de zwarte werken van de Franse abstracte schilder Pierre Soulages die de term outrenoir (of noir-lumière) introduceerde in verband met zijn eigen doeken. Daarbij gaat het om licht dat getransmuteerd wordt door het zwart, een van het gewone zwart verschillend mentaal territorium. Soulages: ‘Op een dag schilderde ik de verschillende texturen die min of meer zwak het licht weerkaatsten, en vanuit het duister kwam een helderheid naar boven, een picturaal licht waarvan de emotionele kracht mijn verlangen opwekte om te schilderen. (...) Mijn instrument was niet langer het donker/het zwart, maar dat heimelijke licht dat vanuit het donker kwam.’ Net als de werken van Soulages – die spreekt over met geduld luisteren naar het licht dat zich uit het zwart uitfiltert – vragen Braeckmans gefotografeerde doeken van oude meesters om zintuiglijke inleving.

Fotografie wordt in de regel gelijk gesteld met kijken. Bij Braeckman heeft het gebaar voorrang op het oog. Visuele ervaringen vormt hij om tot tastbare, maar de hand die reikt, raakt zelden aan. Treffend hiervoor zijn vrouwenmodellen. Ze maken bijna nooit oogcontact en schermen zich af. Veelal zien we ze vanop de rug, de benen opgetrokken voor het lichaam en het gelaat, met het haar voor het aangezicht. Uit deze beelden spreekt, net als uit zijn interieurs met hun hoog ‘non-plaats’-gehalte, een vacuüm. Aan de kijker om die rusteloze leegte of die verliespositie in te vullen.

Ruimte voor experiment

Waar Bozar het houdt bij kenmerkende Braeckmanbeelden van vooral de laatste vijf jaar, gooit Museum M het over een meer experimentele boeg. Het horizontaal gepresenteerde V.L. –L.V. – 17 – op zich al een curiosum temidden vrijwel altijd opstaande beelden – schikt boven elkaar driemaal hetzelfde beeld op de muur. Een uitsnede uit een Italiaans renaissance schilderstuk van Veronese werd tijdens de ontwikkeling telkens op een andere manier belicht. De vijfdelige opstaande sequentie F.V. –U.D. – 17 zet dan weer andere uitsnijdingen uit eenzelfde doek naast elkaar. Beide series, die het grensvlak van beeld en beelddrager tonen, vragen dat het oog van de kijker went aan de schemer. Hier ook speelt de outrenoir-ervaring volop.

In Leuven valt er ook trial-and-error-werk te zien, waarbij de kunstenaar zich kwetsbaar buiten zijn comfortzone begeeft. Producties van zeer recente makelij, vingeroefeningen met weinig of geen tijd tussen de creatie en het tentoonstellen. Een lange, ruimtevullende vitrinekast toont uitvergrote contactafdrukken. Op zich al opvallend omdat Braeckman – vanuit de logica dat de foto voor hem een autonoom object is – nooit de rand van het kader of de filmperforatie toont. Hier wel.

Installatiezicht videoprojectie Museum M, 2018 foto Sarah Bruyninckx

Alternerend zie je – met kleine verschillen in het kadreren van de beelden – over- of onderbelichte afdrukken van een paar handen en een draperie met nogal wat barok aandoend plooi- en knikwerk. Het zwart en de karakteristieke grijssluiers zijn hier afwezig, alsof de kunstenaar enkel het motief als dusdanig voor het voetlicht wou brengen. De handen als een symbolische knipoog naar het gestuele en tactiele in het eigen werk? Mogelijk. Als het gebaar voorrang heeft op het oog, dan gaat een stelling van Henri Focillon over handen alvast op voor het werk van Braeckman: ‘De handeling van de hand definieert de holte van de ruimte en de volheid van alles wat die ruimte inneemt. Oppervlakte, volume, dichtheid, gewicht zijn geen optische fenomenen.’

In de laatste van de twee zalen die Museum M aan hem wijdt, verkent de kunstenaar met twee installaties het videotableau. De golfslag van de zee – de lichtrefractie in het breken ervan vormt ook een motief in zijn recente foto’s – projecteerde Braeckman voor beide werken met een kleine beamer op een ondergrond, om dat samengestelde beeld dan te herfilmen. Laag op laag, dus. Een enkelvoudige projectie laat zo’n golfslag op een hoofdkussen zien. Een duoprojectie toont een vergelijkbare opname op een kunststofvlak. Dat laatste videotableau, gekenmerkt door solarisatie, spreekt het meest aan. De beelden zijn bijna blinkend wit, waarbij de textuur en luminantie van de onderlaag de materialiteit oproept van zilverkorrels in een analoge foto-emulsie. Een betoverende ervaring.

Ook voor wie Braeckman in Venetië miste, loont deze dubbeltentoonstelling de moeite. De logische volgorde voor een bezoek, maar dat spreekt voor zich, is eerst Brussel en dan Leuven.