Hey Lucinda Ra
Door Lucinda Ra, op Thu Jan 09 2025 08:03:00 GMT+0000Theatermaker en onderzoeker Simon Allemeersch krijgt een telefoontje van H., die gehoord heeft dat Simon met ‘moeilijke kinderen’ werkt. Het gaat niet goed met H., want ‘life keeps on life-ing’. Ze leren elkaar kennen zonder duidelijk plan. Eerst doen, dan nadenken. Een ingesteldheid die ook typisch is voor Lucinda Ra, het gelegenheidscollectief waar Simon deel van uitmaakt en die hij nu een brief schrijft.
Hey Lucinda Ra
In januari vorig jaar startten we een atelierperiode van drie jaar op de zolder van het Museum Dr. Guislain in Gent. Eigenlijk waren we er dan al een jaar. Dat lijkt me typisch ons: eerst starten en dan pas nadenken wat we aan het doen zijn. Voor mij liep een deel van deze periode samen met mijn veldwerk rondom de twee afdelingen voor jongeren van het Psychiatrisch Centrum Dr. Guislain, als deel van mijn doctoraat. Nu begin ik aan mijn laatste jaar, en ga ik vooral schrijven. Hoe interessant deftige academische referenties ook zijn – en daar moeten we het eens uitgebreider over hebben – met enkel serieuze papieren auteurs ga ik het niet verteld krijgen. Ik hoop een manier van schrijven te vinden, tussen de officiële hoofdstukken door, waar de ontmoetingen van de afgelopen jaren doorheen ademen. Het is een goed moment nu, om jullie daarover te schrijven.
Eerst is er T. We werkten met hem samen in 2014 – onze bijnaam voor hem was ‘de knappe’. Hij is nog altijd een van de medewerkers op de afdeling voor kinderen en jongeren waar we met Lucinda Ra gewerkt hebben. Hij laat me weten dat hij nog vaak contact heeft met een van de eerste jongeren waar hij ooit mee werkte. Dat is dus al even geleden. T. sms’t: ‘Vreemd om te weten dat die gast nu ouder is dan de meeste van mijn collega’s.’ Die gast heeft nu laten weten dat het moeilijk gaat, en T. stelt hem voor om eens contact op te nemen met mij en met Lucinda Ra. Waarom het exact moeilijk gaat, is me niet duidelijk. Ik vraag er niet naar. Ik weet ook niet goed waarom die jongen nu met mij contact zou moeten opnemen. Ik stel voor om mijn nummer door te geven. Maar ik ben een slechte beller. In de dagen erna let ik amper op mijn gsm. Er is een onbekend nummer dat me vaak belt. Uiteindelijk blijkt het H. te zijn. Hij zegt dat hij gehoord heeft dat mijn onderzoek over ‘moeilijke kinderen’ gaat. Ik moet lachen om die omschrijving en ik probeer het anders uit te leggen. Ik stel voor om volgende dinsdag naar de stad te komen waar hij nu woont. We spreken af om 13 uur om kennis te maken zonder een duidelijk plan.
Ik ben eigenlijk aan het einde van mijn veldwerk. Ik heb meer materiaal verzameld dan ik ooit ga kunnen verwerken. Ik heb dit gesprek niet nodig. Ik begrijp niet waarom ik mijn nummer heb doorgegeven.
Op maandag werk ik thuis en iets voor 13 uur belt H. Hij is er vast van overtuigd dat we op maandag hebben afgesproken. Ik zeg dat ik ga afleggen om op mijn gsm te kijken, en hem dan terugbel. Als ik zeg dat het dinsdag is, vloekt hij. Hij zegt dat ‘ze er nu zijn’ en dat hij niet goed weet of iedereen de volgende dag kan. Ik leg af. Ik begrijp niet waarom hij het nu over meerdere mensen heeft.
De dag erna ben ik te vroeg. Ik ga langs bij de organisatie voor begeleid wonen in een gebouw vlakbij. Bureaus achter gesloten deuren en een ongezellige zithoek zonder daglicht. Ik probeer uit te leggen wat ik kom doen. Iemand zegt 'veel succes' alsof ik het ga nodig hebben.
Hulpverlening is een diensteneconomie voor mensen die daar niet in thuishoren.
Altijd moet je eerst langs een bureau passeren. Hoe minder goed je met bureaucratie om kan, hoe vaker je leven erdoor bepaald lijkt te worden. Hulpverlening is een diensteneconomie voor mensen die daar niet in thuishoren.
Ik bel aan bij het adres waar we hebben afgesproken. Maar plots staat er iemand anders naast mij, die een beetje zenuwachtig is, en die lijkt te weten waarvoor ik kom. En dan is er plots nog een man met een fiets die ook ‘voor het onderzoek' komt. Pas daarna komt H. naar beneden. Ik begin te begrijpen dat H. zo slim is geweest zijn medebewoners erbij te roepen. ‘Dit zijn U. en I.’ We wandelen een flink stuk naar het huis waar ze wonen. We blijken een paar gedeelde kennissen te hebben. Ik moet lachen omdat dit op een grappige rondleiding begint te lijken.

In het huis waar ze wonen wordt koffie gezet. De living is wat verouderd maar gezellig. Het lijkt een fijn studentenkot voor een universiteit die nog uitgevonden moet worden. Hoe beginnen we dit gesprek? We doen een rondje – elk om beurt. Ik stel voor de hand liggende vragen, neem audio op en vergeet te noteren.
U. woont al zeven jaar in het gemeenschapshuis, en heeft daarvoor sinds zijn 21ste een heel aantal keren in de psychiatrie verbleven. Binnen-buiten, binnen-buiten. Na zo’n verblijf wordt hij opgevangen door een vriend. Maar zoiets kan nooit lang duren. ‘Omdat die vriend ook begon te begrijpen dat het niet zo makkelijk samenleven is met mij.’ U. kan met een kleine erfenis een appartement kopen – hij kiest hij voor een goedkope buurt omwille van de vriend die hem de eerste weken heeft opgevangen. Maar de eerste dag loopt er al water langs de muren. Er is schimmel, en er is de bakker naast de deur die midden in de nacht zijn machines laat draaien. Maar wonen gaat nooit enkel om de materiële en financiële kant. U. vertelt dat hij alleen nog maar voor zijn televisie ligt zonder dat hij iemand ziet. Hij heeft toen zijn zus gebeld en gevraagd om opnieuw opgenomen te worden. Maar vertrekken is het moeilijkst. Hij wachtte twee jaar op een afdeling in de hoop om een plek te krijgen in beschut wonen.
I. is de oudste van de drie en is verschillende lange periodes dakloos geweest. Hij heeft ooit de diagnose van borderline gekregen, maar die toen nogal populaire diagnose heeft nooit betekenis gehad voor hem. Hij zegt: ‘Het ging me toen gewoon niet’, maar hij kon niet zeggen wat er aan de hand was. De diagnose bleef plakken, terwijl hij sindsdien een hele weg heeft afgelegd. Telkens opnieuw probeerde hij privaat te huren, zonder ooit een fatsoenlijke plek te vinden. Soms bracht een opname wat beterschap, waardoor hij opnieuw kon ademhalen en ‘terug een mens worden’. Maar als de opnameperiode ten einde is, krijg je je spullen terug en word je op straat gezet. I. wordt voor de zoveelste keer dakloos. Hij raakt verzeild in een heel andere stad, zonder sociaal contact of netwerk – bij een huisjesmelker in een kamer van vier op vier. ‘Nul sociaal contact – en dat mag je letterlijk nemen.’ Door de coronacrisis was er een opnamestop, maar gelukkig belde er daarna iemand dat er eindelijk plaats voor hem was in beschut wonen.
Ik reken tijdens het gesprek in stilte uit dat er in totaal zo’n zestig jaar aan ervaring in psychiatrische en andere instellingen rond de tafel zit. En dit zijn geen oude mensen.
Iedere keer wanneer iemand aan de tafel de duur en de regelmaat van het verblijf in de psychiatrie ter sprake brengt, knikken de anderen instemmend. Iemand krijgt een krop in de keel. H. is de joker in dit gesprek en maakt hele grappige opmerkingen. In de audio-opname hoor ik ons hard en kort lachen. Ik reken tijdens het gesprek in stilte uit dat er in totaal zo’n zestig jaar aan ervaring in psychiatrische en andere instellingen rond de tafel zit. En dit zijn geen oude mensen.

U. zegt: ‘Veel van de betaalbare zorg is kortdurend, en dan is zes maanden al heel lang. Maar veel mensen hebben langdurige psychologische begeleiding nodig, misschien heel hun leven, en kunnen dat niet betalen.’
Ik bedenk me vaak tijdens dit soort gesprekken dat er wel al veel veranderd kan zijn – nieuwe projecten, nieuwe termen, nieuw beleid. Maar mensen zijn getekend door vroegere ervaringen, die verder teruggaan dan het laatste nieuwsoortige concept.
Voor deze mannen is dit huis anders. Ze zeggen: ‘We kennen elkaar. We weten hoe moeilijk blikken kunnen zijn. We weten wie welke vraag moet kunnen stellen om aan de dag te kunnen beginnen.’ Een zachte sociale druk om je dag op orde te houden, en voldoende interactie. Begeleiding die praktisch meekijkt naar tandartsbezoek, of naar de spullen die opgeruimd moeten worden. ‘Samen koken doen we niet. Maar we kijken wel samen naar tv.’
Er wordt hen geregeld op verschillende manieren gevraagd of ze niet aan vertrekken denken. Ze begrijpen dat – dat ze de plaats van anderen innemen. En het beschut wonen hoeft voor hen niet eeuwig te duren. Als het kon, zouden ze met enkele mensen samen ergens willen gaan wonen – maar het is niet eenvoudig om zo een plek te vinden. Samenwonen betekent dat je een deel van je uitkering verliest. H. zegt dat de begeleiding zelf maar eens op Immoweb moet zoeken met 450 euro per maand.
Er komen vaak nieuwe en jonge begeleiders. Zonder enige rancune, en met een grappige bezorgdheid zegt I.: ‘Soms zijn het echt schoolkinderen’.
Er is een plan ontstaan om honden op te vangen en met hen te gaan wandelen. Dat lukt heel goed. En er zijn in de buurt van hun huis twee psychiatrieën – plekken die ze van binnenuit kennen. I. zegt: ‘Soms zie ik daar iemand op een bank zitten met de kop naar beneden – niet in staat om nog contact te maken. Het is de hond die er dan naar toe gaat. Die mens reageert dan wel op de hond, zonder naar mij te kijken.’ Wanneer I. dan verder gaat met de hond, gaat de mensenkop toch iets naar boven en zegt die: ‘Merci.’ I. legt uit dat hij het daarvoor doet: ‘Je hebt die mens zijn dag misschien goed gemaakt.’
Op de afdeling zelf mag hij niet binnen omdat hij niet verzekerd is, en geen opleiding heeft. Maar I. lacht en zegt: ‘Dan passeer ik voorbij het gebouw en dan komen ze wel naar mij toe.’ Er is de trots van een opleiding tot ervaringsdeskundige: U. en I. werken als ervaringsvrijwilliger en vertegenwoordigen (ex-)patiënten. Ze bewandelen een dunne lijn, om toch met de honden te kunnen gaan werken en er iets extra’s mee te verdienen zonder dat de begeleiding er problemen van maakt. Verzekeringen, weet je wel.
Het werk met die honden is een ideale omweg naar een normale interactie die soms moeilijk te vinden is. Ze benadrukken de nood aan huisvesting die een veilige haven is – onvoorwaardelijk. En de nood aan een therapie die niet-therapeutisch durft te zijn.

Eén van de zaken die ik uit dit soort gesprekken geleerd heb, is dit: als je psychisch lijdt, heb je recht op gespecialiseerde hulp, maar je hebt evenzeer recht op een omgeving die niets van je problemen afweet, en waar je iemand kan zijn buiten je probleem om. Beiden zijn noodzakelijk.
Ik vraag door, maar er is eigenlijk amper een verhaal en op veel van mijn vragen antwoordt H. dat hij het niet weet.
H. is als laatste aan de beurt. Zijn vader overleed toen hij acht maanden was. Zijn moeder kon niet langer voor hem zorgen. Ik vraag door, maar er is eigenlijk amper een verhaal en op veel van mijn vragen antwoordt H. dat hij het niet weet. Tussen zijn derde en achttiende levensjaar zijn er enkel internaten, MPI’s (zoek het zelf maar op) en de jongerenpsychiatrie op zijn dertiende, waar hij T. heeft leren kennen. H. weet niet waarom hij ooit in instellingen is beland, of waarom hij toen naar de psychiatrie moest. Je houdt weinig netwerk over als je zo vaak wisselt van plek. De aankomst in de psychiatrie toen hij dertien was, maakte amper een verschil. Het was niet bijzonder omdat hij het continue verhuizen ondertussen wel gewoon was. Hij blijft tot zijn zestiende in de psychiatrie.
Ik herinner me hoe stresserend de vrijdagnamiddagen kunnen zijn voor jongeren op de afdeling, omdat ze dan naar huis gaan. Ooit was er voor H. acht maanden lang elke vrijdagnamiddag een telefoontje dat het dat weekend toch niet zou lukken. De telefoon doorgeven was niet meer nodig.
Wanneer H. bijna achttien is, probeert hij te gaan samenwonen met zijn moeder. Dat was geen goed idee. Hij heeft zijn moeder op een moment ‘boven zijn hoofd gestoken’. Hij zegt: ‘Ik heb haar efkes heel veel pijn willen doen. Maar ik heb dat niet gedaan. Ik ben daar niet trots op, nee.’
Voor elk van deze verhalen heb ik al vergelijkbare ervaringen gehoord. De weerkerende periodes van dak- en thuisloosheid; het wachten in afdelingen op een oplossing om te kunnen wonen; de relaties met familie en vrienden die er nog zijn, die uitgeput raken en kraken onder de druk. Eenvoudige plannen en fijne ideeën gaan niet – want ja, verzekeringen enzo.
Er zijn goede plekken en er is goede hulp, maar die is zeldzaam en je moet lang zoeken voor je iemand vindt met wie het klikt. I. zegt: ‘Het is bijna een toevalstreffer. Als je sterk genoeg op je poten staat om hulp te zoeken, ga je het wel vinden. Maar als je in een psychisch kwetsbare situatie zit, dat je het zo zwart ziet dat je het zelf niet vindt – vergeet het dan maar. Heel korte samenvatting, maar naar mijn gevoel komt het daarop neer.’
Hun gebrek aan vertrouwen in instituten en organisaties klinkt bekend. Een huisdokter die voor de eerste keer je dossier opent en een halve meter terugdeinst. Hetzelfde bij de politie, de gemeente, de ziekenkas.
Maar ze zijn optimistisch. Ze vertellen van een kwartiermaakster die gesprekken met de politie organiseert, en I. voegt eraan toe: ‘De politie heeft het ook niet makkelijk.’
Aan het einde vraagt U. plots of ik al vaak dit soort gesprekken heb gedaan. Ik schrik ervan hoe hard de vraag aankomt. Ja, ik heb dit soort gesprekken al zo vaak gedaan. Ik hoor eigenlijk geen nieuwe dingen meer. De verhalen zijn telkens uniek, net zoals de mensen die ze vertellen – maar de machinaties zijn hetzelfde. Het contact met de mensen die ik leer kennen tijdens het onderzoek is altijd fijn. Het is de inhoud van mijn onderzoek die ik soms kotsbeu ben. Mijn hoofd zit vol, ik ben op van de herkenbaarheid van verhalen. Het gesprek is rond.
Er is ondertussen nog iemand thuisgekomen. Ze roken in het tuintje aan de voordeur. Ik ga een trein nemen.
Op de terugweg moet ik lachen. Ik had geen plan, maar H. heeft dit allemaal geregeld. Hij kan zijn verhaal zelf misschien niet zo vlot vertellen, maar heeft die twee andere gasten mee in het gesprek getrokken. Er was een tafel en we konden met elkaar spreken.
Een paar dagen later bel ik H. Hij zegt dat het niet goed gaat. Ik vraag waarom en hij zegt: ‘Life keeps on life-ing.’ Ik nodig hen uit om naar het Guislain te komen. We kunnen naar het museum en naar het atelier van Lucinda Ra gaan kijken. Er is die dag ook een winterfeest georganiseerd door de afdelingen. En ik stuur op voorhand een railpass met de post. Ze komen af, en helpen Stefanie met het zetten van sterren op het veld voor de afdeling.
Elkaar leren kennen zonder een duidelijk plan. Eerst doen, dan nadenken. Ik probeer erover te schrijven.
We spreken af dat ik opnieuw bij hen op bezoek kom. Ik lees dan deze brief voor.
S.