Hoe blingbling ons kan redden
Door Lorenzo Buti, op Wed Jun 19 2019 22:00:00 GMT+0000De kritiek op excessief hedonisme binnen de populaire cultuur is wijdverspreid, maar de verbeelding van overdaad biedt ook een uitweg uit het realistisch kapitalisme.
Het exces heeft afgedaan, zo lijkt vandaag. Hedonistische en materialistische overdaad vallen steeds minder in de smaak. Geld, dure kledij, tattoos, drugs en schaars geklede modellen zijn passé. Kritische burgers zijn zich vandaag acuut bewust van de sociale, psychologische en ecologische grenzen waar dit exces op botst. De verheerlijking ervan zou tot het verleden moeten behoren als de verontrustende fantasie van een decadente samenleving.
Ook binnen de populaire cultuur klinkt de veroordeling steeds luider. Neem het eerste soloalbum van Zwangere Guy, Wie is Guy?, ongetwijfeld het beste Vlaamse hiphopalbum van 2019. Op het tweede nummer van de plaat vormt een speech van Dirk De Wachter, Vlaanderens populairste psychiater, de aanhef en het slot: ‘We zijn te zeer bezig met gelukkig zijn; we willen zo nodig dat alles altijd leuk, leuk, leuk is en dat lijkt me een vergissing.’
Volgens De Wachter zijn we vandaag onophoudelijk op zoek naar de meest directe bevrediging van onze driften, om daarna onvermijdelijk terug te vallen in een staat van depressief nihilisme. Dat deze socioculturele diagnose van een op hol geslagen maatschappij ook bij de jongere generatie een snaar heeft geraakt, is duidelijk.

In Zelfs de vogels vallen (2015), het debuut van Willem Frederik Daem, keert de these van De Wachter terug in de quasireligieuze boodschap van de aimabele televisiepredikant Teddy Bell: ‘Zo is de maatschappij voor mij vandaag. Niemand wil nog de langere weg nemen, tegenwoordig zouden ze dat een omweg noemen, terwijl ik denk dat daar in het ongewisse, waar tijd is, waar de vraagstukken groter zijn dan de uitroeptekens, de antwoorden zich aandienen. Maar nu willen mensen vooruitkomen in het leven.’
De kritiek op excessief hedonisme binnen de populaire cultuur is, hoewel niet bijzonder origineel, wel wijdverspreid en grotendeels terecht. Opschepperige gangsterrap verheerlijkt bijvoorbeeld een leeg materialisme dat consumentisme en individualisme centraal stelt. Ook promoot het misogyne gendernormen die jongens leren om meisjes te behandelen als gewillige seksuele objecten.
Het materialistisch exces binnen de populaire cultuur lijkt in eerste instantie niets meer te zijn dan een onbewust dwangmiddel tot conformerend gedrag.
Het materialistisch exces binnen de populaire cultuur lijkt in eerste instantie niets meer te zijn dan een onbewust dwangmiddel tot conformerend gedrag, een hedendaagse ideologie die ons aanzet tot hebzucht en consumptie. En achter de hedonistische façade schuilt, zoals De Wachter aangeeft, een algehele staat van deprimerende eenzaamheid. Het progressieve alternatief vandaag wordt dan een eenduidig ‘trager’, ‘bescheidener’ en ‘minder’; een heroriëntatie van de mens-als-koning naar de mens-als-eindig. Kortom, een politiek van bescheidenheid.
Kapitalistisch realisme in de popmuziek
En toch knaagt er iets aan een politiek van bescheidenheid die het hedonistisch exces zonder meer begraaft. Significante politieke veranderingen komen namelijk enkel tot stand door menselijke verlangens na te streven, zoals het verlangen naar meer materiële goederen, vrije tijd of sociale erkenning.
Significante politieke veranderingen komen enkel tot stand door menselijke verlangens na te streven.
Bovendien kan men vragen stellen bij de manier waarop een politiek van bescheidenheid nauw aansluit bij een andere zorgwekkende maatschappelijke tendens: In dezelfde mate waarin de wereld rondom ons oncontroleerbaar versnelt, zo ook vertraagt hij. Grootschalige verandering op sociaal en ecologisch vlak lijkt even noodzakelijk als onmogelijk. Daar waar materiële welvaart niet stagneert, daalt ze, terwijl sociale ongelijkheid onverbiddelijk in opmars is. Economen hanteren de term ‘seculiere stagnatie’ om deze situatie van langdurige economische stilstand te beschrijven.
Vanuit dit opzicht lijkt een politiek van bescheidenheid ons weinig instrumenten te bieden om politieke verandering teweeg te brengen. Sterker nog, wanneer De Wachter predikt dat we te krampachtig vasthouden aan het idee dat we zelf ons lot kunnen bepalen, dan komt dit op onheimelijke wijze overeen met de boodschap van onze politieke elites dat grootschalige verandering door middel van collectieve politieke actie uit den boze is.
De enige relevante realiteit wordt zo de politieke enscenering van het morrelen in de marge. Onze collectieve verbeelding droogt op en wordt gereduceerd tot de reproductie van wat reeds bestaat. In zijn gelijknamige boek uit 2009 noemt cultuurcriticus Mark Fisher dit ‘kapitalistisch realisme’: ‘de wijdverspreide opvatting dat het kapitalisme niet alleen het enige levensvatbare politieke en economische systeem is, maar ook dat het nu onmogelijk is geworden er zich zelfs een coherent alternatief voor in te beelden.’
Twee genres binnen de populaire muziek reflecteren treffend de overheersende sfeer van kapitalistisch realisme. Enerzijds bewijzen de nostalgische trips van Bruno Mars hoe sterk popmuziek de ruimte van vernieuwing en creativiteit achter zich heeft gelaten. ‘Uptown Funk’ en ‘Finesse’ bieden sanitaire versies van respectievelijk de jaren 80 en 90, zonder de subversieve verleiding van Prince of de speelse creativiteit van A Tribe Called Quests ‘Can I Kick It?’. Anderzijds wentelt een nieuwe generatie trap rappers, beïnvloed door Drake en Kanye Wests autotune album 808s & Heartbreak, zich met succes in het nihilisme en de depressie die hun uitzichtloze situatie hen verschaft.
Overdaad als een utopische impuls
Hoe oriënteren we ons dus in dit schrale culturele landschap? Volgen we de Duitse filosoof Theodor Adorno, die stelde dat populaire cultuur geen enkel emancipatorisch potentieel bezit, om vervolgens zijn heil te zoeken in de ‘hoge’ kunst van Schoenberg, Proust en Kafka? Dergelijke afwijzing van ‘lage’ kunst lijkt echter schadelijk, omdat het de productieve dimensie van verscheidene vormen van populaire cultuur over het hoofd ziet. Hier doet het exces in de populaire muziek haar herintrede. In de context van een stagnerende samenleving kan de verbeelding van overdaad een tweede adem vinden, door zich te laten interpreteren als een radicale kritiek op een maatschappij die tekortschiet.
Neem bijvoorbeeld het nummer ‘Bubblin’ van de Amerikaanse zanger en rapper Anderson Paak. In dit nummer belandt een nietsvermoedende Paak in een situatie van overvloedige rijkdom waardoor hij al zijn verlangens kan vervullen (in de videoclip stoot hij op een bankautomaat die eindeloos geld uitspuwt). Wat volgt is een chaotische reeks beelden van hedonistisch plezier: Anderson Paak en zoon gedost in een luxueuze bontjas; zoonlief heen-en-weer golvend op een speelgoed zebra terwijl vader een echte zebra in de hand heeft.
In een ander beeld hangt Paak in een fluwelen kamerjas met één hand aan een luster van een rijkelijk gedecoreerde hotelkamer terwijl dollarbiljetten in het rond vliegen. Wanneer aan het eind van het nummer de bankautomaat op Anderson Paak (verkleed als rokende financieel accountant met zes armen) neerstort, lijkt dit eerder een excuus om de overdaad een halt toe te kunnen roepen; een einde dat bovendien op geen enkel ogenblik wordt gereflecteerd in het haast panische tempo van de muziek. ‘R.I.P. the times that I was broke,’ inderdaad.
Het radicale aan het exces van Anderson Paak bevindt zich in zijn compromisloze karakter. Doorheen het materialisme en het delirium beeldt Paak zich een wereld in voorbij schaarste, waar alles kan en alles mag. Het exces komt hier overeen met wat de Amerikaanse filosoof Fredric Jameson (in navolging van Ernst Bloch) een ‘utopische impuls’ noemt: een verlangen naar een toekomstige situatie van welvaart en weldaad die botst op de limieten van onze hedendaagse maatschappij.
Het schouwspel dat Paak opvoert verschilt in die zin niet bijzonder veel van Karl Marx’ bekende (en niet onproblematische) utopische uitspraak in De Duitse Ideologie (1848): ‘Terwijl in de communistische maatschappij, […] de maatschappij de algemene productie regelt en mij juist daardoor de mogelijkheid geeft vandaag dit en morgen dat te doen, ‘s ochtends te jagen, ‘s middags te vissen, ‘s avonds veeteelt te bedrijven en na het eten de kritiek te beoefenen, al naar gelang ik verkies, zonder ooit jager, visser, herder of criticus te worden.’

In deze droom van overvloed, afwisseling en oneindige mogelijkheden schuilt de maatschappijkritiek van het exces binnen de populaire muziek. Terwijl Bruno Mars ons tracht duidelijk te maken dat alle muziekgenres al uitgevonden zijn, kan het exces fragmenten tonen van wat een andere wereld te bieden heeft. Nicki Minaj en Beyoncé die in ‘Feeling Myself’ samen een Big Mac opvreten in een triomfantelijk nummer over zelfbevrediging wordt zo een utopisch verlangen naar wat eventueel zou kunnen zijn. Hedonisme wordt meer dan de oppervlakkige verheerlijking van een consumerende samenleving. Het wordt tegelijk de uitdrukking van een verlangen naar wat voorbij die onbevredigende samenleving ligt en wat die samenleving nooit tot werkelijkheid zal kunnen maken.
Zoals Jameson benadrukt, ligt de waarde van de utopische impuls niet in de haalbaarheid van het beeld dat ons wordt voorgeschoteld. Het exces in de populaire muziek, zoals we deze bijvoorbeeld terugvinden bij Anderson Paak, is geen blauwdruk voor een toekomstige samenleving. Haar doel is eerder om voorbij de negatieve kenmerken het positieve of het utopische te vinden. Op deze manier valt onze beleving van populaire muziek niet in het doodlopende straatje van het moralistische oordeel of de levenloze nostalgie, die beiden geen uitweg bieden aan de hedendaagse malaise.
In een stagnerende samenleving wil men niets liever dan dat de realiteit een afgesloten geheel blijft. Utopische sporen liggen echter her en der verspreid in het cultuurlandschap en bieden de kans om de collectieve verbeelding van een geëmancipeerde samenleving aan te wakkeren. Zij vervullen hun functie als kritische maatstaf van het heden: in de verbeelding van de excessieve utopie kunnen we het falen van de huidige maatschappij afmeten. Het exces binnen de populaire muziek bezit de kracht om het kapitalistisch realisme – hoe kortstondig het ook mag zijn – even te doorbreken. In zijn utopische weigering om toe te geven aan de ‘realistische’ eisen van deze samenleving lijkt deze nog het meest op de beruchte strijdleuze uit de recente Italiaanse politieke geschiedenis: ‘Vogliamo tutto!’ – We willen alles!