Hoe een ecofeministische kijk op mode nieuwe kansen schept voor de planeet

Door Karen Van Godtsenhoven, op Thu Sep 01 2022 22:00:00 GMT+0000

De mode-industrie, gebouwd op een patriarchaal-kapitalistisch systeem, kreunt onder problemen wat betreft gender, milieu en arbeid. Hoe zijn die problemen verbonden en waar liggen de oplossingen? Volgens Karen van Godtsenhoven biedt deze crisis ook kansen voor een grote omschakeling. En daarin nemen vrouwen vandaag het voortouw.

Mode en de mode-industrie, van oudsher geassocieerd met vrouwelijkheid, met (onbetaalde) vrouwelijke arbeid gelinkt aan de huiselijke sfeer alsook met vrouwelijke ijdelheid en consumptie, is een krachtveld waarin hedendaagse thema’s als klimaatverandering, mensenrechten, sociale rechtvaardigheid en gender issues elkaar ontmoeten. Van de kledingarbeidster in het Globale Zuiden, maar ook de onbetaalde stagiaire in een modehuis, of het model dat zonder contract verschillende shoots moet doen om haar portfolio op te bouwen: de sector floreert op historische vrouwelijke onmacht, aangeleerde onzekerheid en structureel gegenderde ongelijkheid.

De vrouw zit in het kapitalisme in een ‘double bind’ gevangen: ze wordt verwacht om diep te investeren in haar uiterlijk en er dan om misprezen, vanwege haar ijdelheid of oppervlakkigheid.

Duurzaamheidsactivisten wijzen vaak op het groter aandeel van vrouwen in vervuilende kledingconsumptie. Met name millennial vrouwen consumeren 2,25 keer meer kleding dan hun mannelijke evenknie. Influencers en modebloggers zijn daarbij de kop van jut, omdat zij door hun ‘outfit of the day’-posts de consumptie van fast fashion aanmoedigen, een gegeven dat zijn oorsprong kent in de sociale dynamieken van de Industriële Revolutie. Van Karl Marx en Friedrich Engels, die commentaar gaven op de textielarbeiders rond Manchester, over de socioloog Thorstein Veblen en Hannah Arendt tot Georges Bataille en Gilles Lipovetsky; verschillende denkers hebben mode, nutteloosheid en (over)consumptie geassocieerd met vrouwelijkheid. Deze theorieën gaan grotendeels uit van een systeem van psychosociale en economische relaties, waarbij de burgervrouw sinds de negentiende eeuw de economische status van de man diende te afficheren door het deelnemen aan snel wisselende modetrends. De vrouw en haar kleding werd het symbool van de rijkdom van haar man. Simone de Beauvoir wees in Le Deuxième Sexe op de ‘esthetische arbeid’ van de vrouw, die zich moet opmaken en zich goed moet kleden om aantrekkelijk te worden bevonden, om haar waarde als economisch goed (commodity value) te behouden in het patriarchaal-kapitalistische systeem. Ellen Rosenman schreef hierover in het boek Cultures of Femininity in Modern Fashion dat de vrouw in het kapitalisme in een ‘double bind’ gevangen zit: vrouwen worden verwacht om diep te investeren in hun uiterlijk en worden er dan om misprezen, vanwege hun ijdelheid of oppervlakkigheid.

Collage (c) Louise Fuller

In het groter aandeel van kledingconsumptie door vrouwen, ligt evenwel ook de eventuele oplossing: hoe meer vrouwen zich op solidaire wijze bewust worden van de verwevenheid van deze problemen, en de mogelijkheid die hun koopkracht hen biedt om een positieve invloed uit te oefenen op de duurzaamheid en sociale rechtvaardigheid van de mode-industrie, hoe meer zij voor verandering kunnen zorgen in het globale systeem. Data van de OECD stellen namelijk dat vrouwen in het algemeen meer bezig zijn met duurzaamheid in het dagelijkse leven, zowel qua attitude als qua gedrag, en dat vrouwelijke leiders in hooggeplaatste posities van commerciële bedrijven een positief effect hebben op de milieu- en sociale impact van het bedrijf.

De modesector holt af op een verhoging van productie met 60% tegen 2030, en dus een vermeerdering van uitstoot met 50%

Historisch gezien was de textielhandel een van de drijvende krachten van de industriële revolutie, gebaseerd op een vaste stroom van katoen die door slaven werd geproduceerd. Vandaag zorgt de mode-industrie niet enkel voor meer koolstofemissies dan de hele luchtvaart- en maritieme transportsector samen, maar haar hele productiecyclus schaadt mens en natuur met giftige chemicaliën, microplastics, waterverspilling en droogte. Bovendien zorgt de modesector voor afvalkolonisering, waarbij het Globale Noorden haar overproductie van textiel (twee derde van de fast-fashionproductie wordt niet gebruikt) dumpt in het Globale Zuiden. Ondanks alle greenwashing-initiatieven rond circulariteit en recyclage, holt de modesector af op een verhoging van productie met 60% tegen 2030, en dus een vermeerdering van uitstoot met 50%, terwijl we naar een afname van 15% per jaar moeten gaan om de klimaatdoelstellingen te halen.

Als lieveling van het kapitalisme en de bijhorende extractie-politiek (het extraheren van grondstoffen en verstoren van natuurlijke regeneratiecyclus), is mode een problematische, vaak destructieve, kracht die haar veelal vrouwelijke arbeidsters (80% van de kledingmakers zijn vrouw tegenover 8% van de CEO’s in de mode- en luxe-industrie) noch menswaardig behandelt noch betaalt. Als gevolg van de Covid-annulaties of niet-betaling van bestellingen, werden veel vrouwen in de voedselonzekerheid en dakloosheid geduwd. Acties zoals #Payup en Pay Her van de organisatie Fashion Revolution ijverden voor herstelbetalingen bij de modehuizen.

Collage (c) Louise Fuller

Van de arbeidsters die onderbetaald worden en worden blootgesteld aan agressieve chemicaliën, tot de klimaatvluchtelingen, die uit een meerderheid aan vrouwen bestaat: vrouwen dragen vandaag de grootste last als onderdeel van de productiecyclus alsook van de gevolgen ervan op de planeet. De ecofeministische beweging, geleid door onder meer Françoise d’Eaubonne, Vandana Shiva en Maria Mies, spreekt al sinds de jaren 1990 over dit verstrengeld probleem: het kapitalisme behandelt de aarde zoals het patriarchaat de vrouw behandelt, door extractie van grondstoffen en uitbuiting van arbeid. In hun casestudies belichten zij echter ook de voortrekkersrol van vrouwen in verschillende NGO’s en duurzame landbouwinitiatieven. Zo wijzen ze op de frictie tussen vrouwen als slachtoffer van het globale kapitalistische patriarchaat, maar ook als ecofeministische oplossers en rolmodellen.

Het kapitalisme behandelt de aarde zoals het patriarchaat de vrouw behandelt, door extractie van grondstoffen en uitbuiting van arbeid.

Tijdens de laatste week van april, wanneer de internationale Fashion Revolution Week plaatsvindt, valt me iets op als ik in de mailbox kijk van nieuwsbrieven van de organisaties die ik volg. De organisaties die zich inzetten voor duurzame mode, van de Belgische Schone Kleren Campagne (geleid door Sarah Ceustermans) en haar zusterorganisatie, de Clean Clothes Campaign/ Labour behind the Label (Christie Miedema), tot Fashion Revolution (Carry Somers en Orsola de castro), Fabscrap (Jessica Schreiber), Re/Make (Ayesha Barenblat), het Rio Ethical Fashion Initiative, en de SLOW Factory (Celine Seeman) zijn allemaal geleid door vrouwen. Nagenoeg alle slow en sustainable, kleinere modemerken die ik online volg, zijn female-led. Daarmee willen we niet het bestaan van lichtende mannelijke voorbeelden ontkennen, zoals Bruno Pieters’ grensverleggende HonestBy-label dat als een roadmap voor de hele industrie diende in verband met sociale en ecologische transparantie, of Mats Rombauts hi-tech vegan, biodegradable schoenen, of verder terug naar de jaren 1990 toen Martin Margiela catwalkmode maakte die bestond uit het vermaken en herstellen van objets trouvés.

Maar toch is het duidelijk dat de beweging vandaag wordt aangevoerd door vrouwen, en zijn het historisch gezien vooral vrouwelijke ontwerpers die het meest expliciet hebben gesproken over de band tussen mode en ecologie: aan het Engelse front schoppen Katherine Hamnett en Vivienne Westwood reeds sinds de jaren 1980 tegen de schenen van het mode-establishment, met sloganeske T-shirts, DIY-mode, anti-bont campagnes en Westwoods slogan 'Buy less. Choose well. Make it last.' Stella McCartney leidt sinds de jaren 1990 haar eigen modehuis waarbij veganisme en mens- en diervriendelijke grondstoffen centraal staan, alsook het constante onderzoek naar duurzame productie. Helen Storey’s creaties, ook uit de jaren 1990, zijn jurken gemaakt van vergankelijke bio-organismen, die bijvoorbeeld oplossen wanneer ze met water in contact komen.

Collage (c) Louise Fuller

Ook vandaag lijkt het grootste aantal nieuwe ontwerpsters met een ecologische aanpak uit de UK te komen, met namen zoals Bethany Williams, Priya Ahluwahlia en Phoebe English. In de VS leidt Mary Ping van Slow and steady wins the race een conceptueel project waarbij mode wordt gezien als een levend archief, met tijdloze collecties die worden verdeeld op gezette tijden. Haar werk bouwt verder op de principes van voorgangsters Zero+ Maria Cornejo en Susan Ciancolo. In Brussel klinken de namen van de nieuwe lichting sustainable designers van het MAD Home of Designers front als volgt: Marguerite Tenot, Wendy Malinovsky, Maria Cubillos, Méson (Annabelle & Thaïs), en WE.R.EVEN (Camille & Marie-Céline). In Parijs neemt Marine Serre het voortouw in verband met recyclage van synthetische stoffen in hedendaagse, hybride en futuristische silhouetten. Van een bepaalde 'eco-look' is bij de nieuwe generatie niets meer te ontwaren, voor deze Gen Z’ers is het een tweede natuur om zowel ecologisch als hip door het leven te gaan, op een sociaal rechtvaardige manier. Zoals de activistische, voormalige editor van Teen Vogue, Elaine Welteroth stelt: 'mode kan als een gateway dienen naar sisterhood en politieke bewustwording'.

De filosofie van Re/Make is dat je door arbeiders een leefbaar loon te betalen, de prijs omhoog duwt en dus op termijn de overproductie afremt, die schadelijk is voor de planeet.

Mode zorgt voor verbinding tussen vrouwen, en breit als het ware het individu in het collectieve. Ze kan, naast de typische negatieve afschildering als bron van competitiviteit, ook zorgen voor een positief gevoel van eigenwaarde, voor een psychologische inbedding in de maatschappij, voor emotionele banden en intergenerationele verbinding. Via herstel van kleding kan mode zorgen voor mentale voldoening, en ook als middel van opstand dienen tegen dictatuur. Zoals Ilya Parkins, hoogleraar in gender- en vrouwenstudies, schrijft: 'doordat het de mood capteert, presenteert mode een model, of zelfs een serie van modellen, voor feministisch denken dat geïnteresseerd is om op een creatieve manier de wereld te verklaren, op een generatieve manier.' In de academische wereld bestaan er verschillende interdiscipliniare initaiatieven. Zo is er het London College of Fashion Centre for Sustainability, geleid door Dilys Williams. Het Research Collective on Decoloniality and Fashion van Erica de Greef en Angela Jansen werkt als een experimenteel en interdisciplinair platform om het ontbreken van diverse modesystemen in de studie van mode te bekritiseren. Dit vanwege de onevenwichtige machtsbalans in de industrie, de Euro-Amerikaanse canon, en de uitbuiting en het misbruik van cultureel erfgoed, mensen en grondstoffen. De ‘Union of Concerned Researchers in Fashion’ brengt academici samen die een transparante kijk op mode willen, eentje die door greenwashing en marketing initiatieven heen kan kijken. Zij werken bovendien mee aan de ‘Fashion Transparency Index’ van de organisatie Fashion Revolution, die verschillende modebedrijven doorlicht op duurzaamheid, gebruik van grondstoffen en arbeidsvoorwaarden.

De organisatie Re/Make, geleid door de Pakistaans-Amerikaanse Ayesha Barenblat, bestaat uit een all-female team en heeft een grote community over de hele wereld, bestaande uit mensenrechtenadvocaten, milieuactivisten en modeliefhebbers, wier missie het is om de mode-industrie te veranderen via opleiding, actie en transparantie. De campagnes focussen zich op minimumlonen, gender en klimaatgerechtigheid en langetermijnveranderingen op gebied van policy. Ze quoteren modemerken op duurzaamheid en gaan de dialoog ermee aan over ‘best practices’. De filosofie van Re/Make is dat mode duurder moet zijn dan ze nu is (voornamelijk de fast fashion), en dat je door arbeiders een leefbaar loon te betalen, de prijs omhoog duwt en dus op termijn de overproductie afremt, die schadelijk is voor de planeet.

Het volledige modesysteem moet volgens Fashion Act Now! ontmanteld, en vervangen worden door een systeem gebaseerd op commoning.

De SLOW factory in New York, geleid door Celine Seeman is een virtueel en fysiek opleidingscentrum en klimaatlab dat zich richt op de intersectionele problematiek van klimaatgerechtigheid en sociaal onrecht door het veranderen van het narratief en regeneratief design, onder andere met het ontwerp van de SLOWHide, een biologisch afbreekbaar, plasticvrij en vegan luxetextiel. De achterliggende filosofie is dat mode de cultuur mee vormgeeft, en dat cultuur tot actie aanzet.

Alice Wilby, Bel Jacobs en Sara Arnold evolueerden uit de grotere klimaatprotestbeweging Extinction Rebellion, naar de aparte mode-gerichte tak Fashion Act Now! om de begrippen defashion and post-fashion ingang te doen vinden, gebaseerd op commoning- en degrowth- principes. Degrowth is de geplande limitatie van opname van energie en materiaal om de economie terug te balanceren met de levende wereld op een manier die ongelijkheid vermijdt en welzijn verbetert. Degrowth-mode is dus een post-modesysteem dat regeneratieve, lokale, faire mode brengt die goed is voor gemeenschappen. Modecommons zijn kledingculturen die ontwikkeld en ondersteund worden door hun respectievelijke gemeenschappen. Deze ideeën zijn gebaseerd op de stelling van de Canadese academica Sandra Niessen, die stelt dat mode 'opofferingszones' creëert, er afhankelijk van is, en normaliseert. Wat wordt opgeofferd zijn niet enkel ecosystemen maar ook mensen, en cultuur, op intergenerationele wijze. Toeleveringsketens extraheren en exploiteren mensen en natuur uit het Globale Zuiden voor het Globale Noorden, en moeten liefst zo kort mogelijk gemaakt worden of verdwijnen. Het volledige modesysteem moet volgens hen ontmanteld, en vervangen worden door een systeem gebaseerd op commoning (van materiaal, arbeid en product). Dat gaat veel verder dan recyclage of circulariteit; hun doel is dan ook om via campagnes en acties dit soort van greenwashing-initiatieven van modemerken te ontmantelen, via campagnes en acties.

Collage (c) Louise Fuller

Wat betreft vrouwelijke textiel- en kledingarbeid in het Globale Zuiden, bestaan verschillende officiële organisaties zoals het Workers Rights Consortium, International Labor Rights Forum, Maquila Solidarity Network en het Bangladesh Center for Worker Solidarity. In Mexico stelt het 'Comité Fronterizo de Obreras' (Comité van Grenswerkers) vast dat de meeste sweatshops worden geleid door mannen, met vrouwelijke arbeidsters, omdat ze veronderstellen dat vrouwen volgzamer zijn en zich niet zullen aansluiten bij een vakbond. Daartegenover staan steeds meer vrouwelijke vakbondleidsters in India (Rukmini Vaderapura Puttaswamy, GLU en Women’s Leadership Committee), Pakistan (Zehra Khan, HBWWF), Indonesië (Dian Septi Trisnanti, FSBPI), Sri Lanka (Lalitha Dedduwakumar, Textile Garment and Clothing Workers Union), Bangladesh (Nazma Akter, Kalpana Akter, Nazma Sheikh en Babul Akter) en Cambodia (Heng Chenda, CLC), die vanuit hun eigen ervaring als textielarbeidster het voortouw nemen. Zij pleiten voor een vrouwelijk leiderschap dat sociaal geïntegreerd is, hyperlokaal, en gesteund door de vakbonden, en wijzen op het specifiek gegenderde probleem van de positie van deze arbeidsters: 'Veel arbeidsters krijgen weinig of geen opleiding in verband met hun rechten. Het zijn vrouwen die zowel thuis als op de werkvloer gecontroleerd worden door mannen. Merken en fabrieken exploiteren hen door extreem lage lonen, dreigementen met ontslag bij ziekte, en geven hen geen lange termijn contracten zodat ze kwetsbaar blijven', zegt Rukmini Puttaswamy.

Alle deze voorbeelden tonen hoe mode, in plaats van de slechtste leerling van de klimaatklas, een model-industrie zou kunnen worden, voor mens en wereld.

Een finaal voorbeeld van vrouwelijk leiderschap op verschillende vlakken, is het merk VOLTA Atelier van de Braziliaanse Fernanda Daudt, gevestigd in New York. Dit accessoiremerk upcyclet overschotten van leder in nieuwe producten, handgemaakt door Haïtiaanse vluchtelingen of slachtoffers van huiselijk geweld in Brazilië. In samenspraak met lokale NGO’s stimuleert Daudt de zelfstandigheid van deze vrouwen, door een stabiel inkomen te garanderen dat ze kunnen verdienen van thuis uit. Behalve de circulariteit van de productie, investeert ze ook in opleiding van de vrouwen en het behoud van traditionele ambachten en immaterieel cultureel erfgoed. Volgens haar zit de grootste kentering vandaag aan de consumentenzijde: 'Het publiek is meer bewust en dat heeft gevolgen voor de hele productieketen. Mensen willen iets weten over materialen en arbeidsvoorwaarden, de meest krachtige motor voor verandering. Bij ons hangt elke arbeidster een tag met haar naam en signatuur in elk product, wat verschilt van de anonimiteit van fast fashion waarbij er geen band zichtbaar is tussen maker en drager. Op deze manier wordt de emotionele band met het stuk sterker en duurzamer. Daudt gelooft dat vrouwenrechten en ecologische duurzaamheid hand in hand gaan en merkt dat er een groeiende groep van mensen in grassroots bewegingen hetzelfde denkt, maar dat ook de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de VN in dezelfde richting gaan, met initiatieven zoals het ITC International Textile & Clothing programme, de organisatie rond internationale werkstandaarden (ILO), het ‘forests for fashion’-netwerk en het initiatief connect4climate.

Al deze voorbeelden (en die waarvoor niet genoeg plaats was in dit artikel) van vrouwelijk ecofeministisch leiderschap, samen met een groeiende verandering van houding bij consumenten, kunnen ervoor zorgen dat mode, in plaats van de slechtste leerling van de klimaatklas, een model-industrie zou kunnen worden, voor mens en wereld.

'We are either going to have a future where women lead the way to make peace with the Earth or we are not going to have a human future at all.' — Vandana Shiva