Ieder zijn eigen catastrofe: Over online onderwijs

Door Camilla Peeters, op Thu Apr 08 2021 16:00:00 GMT+0000

Al een dik jaar is een studentenleven niet langer een unieke tijd vol mogelijkheden, maar een uitzichtloze kringloop van overwerk en eenzaamheid. Studente Camilla Peeters kijkt met Virginia Woolf en Giorgio Agamben naar het drama van het afstandsonderwijs. 'De student voelt zich als een brein zonder lichaam.'

De Israëlische historicus Yuval Noah Harari waarschuwde ons in maart 2020 — aan de vooravond van de lockdown als gevolg van de COVID-19-pandemie — voor de vele gevaren ervan. In een artikel met de titel ‘The World after Coronavirus’ schrijft hij: ‘Vele tijdelijke maatregelen zullen een blijvend onderdeel van het leven worden. Dat is in de natuur van noodtoestanden. Ze spoelen historische processen door. Beslissingen waarover in normale tijden jaren gedelibereerd zou moeten worden, worden in enkele uren tijd geïmplementeerd.’ Nu ideeën om de modus van online leren ook na de coronacrisis in stand te houden op de campus rondzwerven, wil deze studente haar kritisch perspectief geven op de catastrofe van het afstandsonderwijs.

De lockdown werd vooral in economische termen geëvalueerd. Hoewel het wel degelijk zware tijden waren voor zowel bedrijven als klanten, werd opeens alles en iedereen gereduceerd tot slechts behorend tot de ene of de andere groep. Zoals in de grote kranten werd gerapporteerd, zocht de eerste groep, en niet het minst de multinationals en andere grote bedrijven, vooral naar bailouts en financiële injecties — je zou dit in niet-economische termen kunnen vertalen als het zegevieren van het profitariaat. De tweede groep werd eerst binnen opgesloten, kreeg dan allerlei lockdownvriendelijke producten en diensten aangeboden en werd ten slotte aan haar lot overgelaten. De onderwijsinstelling werd gemakkelijk ingepast in het economische model: de universiteiten en hogescholen namen drastische maatregelen, zonden studenten naar huis, boden hen een coronaproof versie aan van wat ooit lesgeven was en bleven studenten koppig zien als machinebreinen en het werk dat die breinen produceren als winst. Enige achterstand in het curriculum werd een storing in de machine.

De student wordt gezien als één of nul: een machine die eindeloos inhoud produceert of een verwende student die op de stopknop drukt.

De grootste catastrofe voor studenten de voorbije maanden was de volledige ontkenning van hun lichamen. In mei 2020 tekenden meer dan 23.000 Belgische studenten de petitie #GeefOnsEenStem. In de petitie spraken ze hun bezorgdheid uit over het feit dat er van hen verwacht werd dat ze steeds meer werk produceerden. Ze wisten uitdrukking te geven aan de nood om serieus te worden genomen en hun stemmen erkend te krijgen en drongen aan bij de onderwijsinstituten om tijdens de opkomende examenperiode met zachte hand te verbeteren. Uiteindelijk besloot de overheid om een regel van mildheid in te voeren, hoewel die enkel geldig was voor studenten die tijdens de tweede zit een examen maakten, uit een soort (manische) angst dat studenten op de stopknop zouden drukken. Dit bewijst dat de student door haar instituut — waarin zij haar vertrouwen stelt — wordt gezien als één of nul: een machine die ofwel eindeloos inhoud produceert, of een verwende student die op de stopknop drukt als ze de kans daartoe krijgt, en daarbij volledig stopt met productie.

Dus moet de student blijven verdergaan. ‘Het schepsel binnenin’, schrijft Virginia Woolf in haar passende essay ‘On Being Ill’, ‘kan zich geen moment van het lichaam losmaken zoals de schede van een mes of de peul van een erwt; het moet de eindeloze stoet aan veranderingen ondergaan … tot zich het onvermijdelijke onheil aandient; het lichaam gooit zichzelf aan diggelen en de ziel (zo wordt beweerd) ontsnapt.’ Maar de student in lockdown kan niet ontsnappen. Docenten denken dat er nu meer tijd is om te werken, dus geven ze meer werk. De student, geïndividualiseerd in zijn kamer, werkt. Het werk lijkt nooit te eindigen. Er is geen kloof tussen werktijd en vrije tijd, omdat er geen verandering in ruimte is. Alles wordt binnengehouden. Er is geen ruimtelijke kloof tussen werk- en hobbykamer. Het weer verandert niet veel hier op de vierde verdieping.

Wat ooit een manier was om onderwijs te bereiken, naar buiten gaan, voelt nu als verraad aan het onderwijs.

De student voelt zich als een brein zonder een lichaam, zwevend in een tijdruimtelijk vacuüm. Communicatie met andere studenten werd nooit meer dan rudimentair. Zijn huid is wak, zijn spiermassa gekrompen, want de student kan het zich niet veroorloven naar buiten te gaan. Wat ooit een manier was om onderwijs te bereiken, wat ooit een moeite was, naar buiten gaan, voelt nu als verraad aan het onderwijs, als het weglopen van werk dat nog gedaan had kunnen worden. De vraag is nooit wat er zou moeten gedaan worden, de verwachtingen verdwijnen in onpeilbare nummers, de vraag is altijd wat er kan gedaan worden … en meer. Woolf gaat verder (eigen vertaling):

‘Maar een verslag van dit alledaagse drama van het lichaam ontbreekt. Schrijvers hebben het altijd over het doen en laten van de geest; gedachten die opkomen; nobele plannen; hoe de geest de schepping heeft geciviliseerd. Ze tonen het terwijl ze het lichaam negeren … of ertegen schoppen, als tegen een oude lederen voetbal, over mijlen sneeuw en woestijn op zoek naar verovering of ontdekking. Die grote veldslagen die het lichaam levert met het brein als slaaf, in de eenzaamheid van de slaapkamer tegen de aanval van koorts of de aanzet van melancholie, worden verwaarloosd.’

De student in lockdown die veldslagen levert zonder een lichaam, eindigt genegeerd, geschopt, vergeten. Er zijn geen begrafenissen voor de dingen die wij verloren hebben. Maar er zijn wel requiems. Giorgio Agamben zingt voor zijn studenten aan het Istituto Italiano per gli Studi Filosofici. In ‘Requiem for the students’ beklaagt hij samen met hen ‘de verwijdering uit het leven van enige ervaring van de zintuigen, alsook het verlies van de blik, permanent opgesloten in een spectraal scherm’, en uiteindelijk ‘het einde van het student-zijn [studentato, studenthood] als een levensvorm.’ Als het belichamen van het student-zijn een vorm van sterven inhoudt, dan moeten wij, die nog zo jong zijn, onszelf nieuwe en tastbare vormen van leven aanleren.