Edito: Iedereen klassiek?

Door Hannelore Roth, op Thu Dec 12 2024 23:00:00 GMT+0000

Vragen stellen aan klassieke muziek, en luisteren naar de vragen die de muziek zelf stelt – dat is de inzet van rekto:verso’s printnummer Klassiek. Hoe ga je om met traditie? Hoe zit het met diversiteit? Wat met virtuositeit? En met welke taal schrijf je over dat alles? Hoofdredacteur Hannelore Roth gunt een blik op een harmonieus dan wel dissonant magazine.

Eigenlijk heb ik weinig tot niets met klassieke muziek. Een streep Mozart op een begrafenis, een compilatie meditatief klassiek in het vliegtuig of bij de tandarts, de Radetzkymars die de familie op de jaarlijkse nieuwjaarsbrunch doet opschrikken, of die vervelende violen van Pachelbel die bruiden steevast aan het twijfelen brengen over het juiste stapritme: ik geraak niet veel verder dan de oorwurmen van ‘grote namen’ die op de gekende plekken mijn emoties in een bepaalde richting moeten dirigeren (wel verrassend vorige week: een loungy versie van Mozarts Eine kleine Nachtmusik op een Weens toilet, die me wellicht in een ontspannen mood moest brengen). Van de schooluitstap naar de opera als opgewonden puber herinner ik me vooral dat ik geen jota verstond van wat die opvallend lenige monden mij en mijn klasgenoten probeerden diets te maken. En ook dat we ons allemaal nogal potsierlijk hadden opgedirkt, met een parelsnoer van ma of een te groot vest van pa om niet te misstaan in die met kristal en goudbrokaat gedecoreerde concertzaal vol senioren, die allemaal leken te weten hoe je je daar moest gedragen (en hoe niet: een ‘verkeerd’ getimed klapje leverde S. – tot groot jolijt van ons – heel wat geërgerde blikken op).

Ik geraak niet veel verder dan de oorwurmen van ‘grote namen’ die op de gekende plekken mijn emoties in een bepaalde richting moeten dirigeren.

Het beeld dat ik me daar gevormd heb van klassieke muziek is natuurlijk eenzijdig en berust deels op torenhoge clichés. Wist ik veel dat het strak gecodeerde en schijnbaar tijdloze concertritueel – spelers en luisteraars elk aan hun kant van de kloof tussen podium en pluche, spots aan, zaallicht uit, het publiek gehuld in peinzend stilzwijgen – een uitvinding is van de burgerlijke negentiende eeuw. Dat eenrichtingsverkeer – de speler geeft, de luisteraar ontvangt – staat vandaag steeds meer op de helling. Vormen van participatie en zelfs cocreatie krijgen weliswaar moeizamer ingang in de op virtuositeit en ‘meesterschap’ gestoelde klassiekemuzieksector dan in andere kunstdisciplines, maar er zijn vandaag heel wat ensembles die naarstig op zoek gaan naar de dialoog met het publiek. Onder meer door de integratie van dramaturgische elementen in de performance of door te experimenteren met publieksopstellingen ontstaat er potentieel een emotionele connectie, stelt podiumcritica Evelyne Coussens verderop in dit nummer.

Maar klassieke muziek is ook afstand, bevreemding, onpersoonlijkheid en volgehouden concentratie, schrijft cultuursocioloog Rudi Laermans. En net die afstandelijkheid kan onvermoede snaren raken: ze creëert een ‘generische anonimiteit (…) in het register van zintuiglijkheid en emotionaliteit’, een ‘vloeibaar zelf’, dat zich niet kan vastzetten in een individualistisch subjectiviteitsdenken. Dat net die andersheid klassieke muziek waardevol en potentieel emanciperend, maar eveneens verontrustend maakt, merkt ook Karel De Sadeleer op, die met zijn zeventienjarige leerlingen naar Berlijn trok om er een uitvoering van fuga’s bij te wonen: ‘Zo’n fuga gaat namelijk nergens heen. Er is geen handeling, geen psychologische omwenteling, geen als zodanig herkenbare katharsis. De hinderlijke theaterconventie van spanningsbogen en personages wordt met beide voeten vooruit getackeld.’ Bevreemding én emotionele betrokkenheid ervaart ook Arnout De Cleene, die ging luisteren naar renaissancemuziek gebracht door Graindelavoix. De concerten van het vocaal ensemble zijn getekend door open vragen, schijnbaar triviale terzijdes en details, en onverwachte verbanden tussen periodes en disciplines. Graindelavoix nodigt zijn luisteraars uit om een stem toe te voegen aan de polyfone constellatie, schrijft De Cleene. De muziek ‘raakt omdat de antwoorden uiteen mogen liggen: welk detail zingt zich net genoeg van de muziek los?’

Hoe zorg je ervoor dat je niet wordt platgewalst onder het monumentale gewicht van het verleden, maar je je ook niet laat verlammen door het moderne dictaat van het ‘nieuwe’?

Het beeld van klassieke muziek dat zich in mijn zestienjarige hoofd nestelde, komt in grote mate overeen met de sociologische kritiek waar het veld vandaag mee worstelt: wereldvreemd, elitair, wit, mannelijk; bovendien schatplichtig aan een betwistbare canon en verankerd in een extreem hiërarchische werkcontext. Weliswaar doen heel wat concerthuizen inspanningen om hun programmatie en publiek te verbreden en diversifiëren, maar toch lijken wezenlijke discussies die in andere deelsectoren gevoerd worden, bijvoorbeeld rond dekolonisatie, gender en crip, in de klassiekemuzieksector minder voet aan de grond te krijgen. Zoals componist en performer Djuwa Mroivili in haar essay schrijft: ‘In de reguliere programmering is het publiek doorgaans wit, oud en welgesteld, maar dat mag niet benoemd worden – dat gesprek moet wachten tot de diversiteitsthemaweek.’ In een wereld die doordrongen is van structurele ongelijkheid, oorlog en ecologisch geweld, is stellingname noodzakelijk, betoogt Mroivili. Binnen de concertzaal klinkt activisme echter als een ongewenste dissonant, als noise die afleidt van de kern der dingen. In diezelfde lijn stelt gitarist en onderzoeker Maarten Stragier de positie van de klassieke muzikant en diens verhouding tot traditie in de huidige maatschappelijke context ter discussie: waar kom je met de vereiste van een ‘werkgetrouwe’ uitvoering in een tijdsgewricht waarin de idee dat genieën de wereld componeren, hopeloos achterhaald is en menselijk handelen gevolgen kent op planetaire schaal? Als muzikant vindt hij een soort derde weg, die het midden houdt tussen de klassieke traditie waarin hij geletterd is enerzijds en een focus op niet-menselijke creativiteit en horizontale en democratische productierelaties anderzijds.

De omgang met traditie en repertoire is een leidmotief doorheen dit nummer. Hoe maak je je muziek van enkele honderden jaren oud eigen? Hoe zorg je ervoor dat je niet wordt platgewalst onder het monumentale gewicht van het verleden, maar je je ook niet laat verlammen door het moderne dictaat van het ‘nieuwe’ (vaak verpakt in promopraatjes: ‘Zo hoorde u Beethovens Negende nog nooit!’)? Met andere woorden: hoe maak je traditie? In een briefwisseling gaan kunstenaar en auteur Jan Nieuwenhuis en dichter en componist Samuel Vriezen hierover in dialoog: traditie is bovenal een permanent gesprek, een ‘levende praktijk’. Het verwondert dan ook niet dat voor veel auteurs van dit nummer klassieke muziek ‘bestaat bij gratie van haar live vertolking’ (Wim Lambrecht). ‘De variaties in uitvoering (…) zijn de muziek’ (Rudi Laermans), de decennia oude notenbalken ‘materiaal (…) dat getransformeerd kan worden, ontrafeld, vervormd, ontwricht’ (Colette Broeckaert), zoals ook grafisch vormgever en illustrator Bráulio Amado met zijn beeldbijdrage toont.

Niet verstarren in het verleden en in vermeende vanzelfsprekendheden betekent ook: het oprekken van de categorie ‘klassieke muziek’. Want klassiek, dat is meer dan ‘Mozart en zo’: oude muziek, hedendaags klassiek, minimalistisch klassiek, ambient en uitlopers in metal en postrock; maar ook orale klassieke Arabische, Indiase en Afrikaanse muziektradities. In zijn bijdrage over Afrikaanse kunstmuziek verkent Hugues Makaba Ntoto de tegenstrijdigheden én opportuniteiten van het genre met het Ghanese Pan-African Orchestra als gids. Hoe dwingend die (westerse) categoriseringsdrang is, blijkt ook uit de manier waarop er over klassieke muziek gesproken en geschreven wordt: met geijkte termen (waarbij ‘meesterlijk’ de kroon spant), tot clichés vervelde metaforen (de ‘schittering’, de ‘fonkeling’), in steeds dezelfde registers en discoursen (het ‘sublieme’, het ‘mystieke’), en in een taal gelardeerd met adjectieven die dicteren hoe de luisteraar zich moet voelen (‘getroost’, ‘verheven’). Muziekjournalist en schrijver Annemarie Peeters probeert ‘voorbij die schittering van klanken’ te gaan. Haar zoektocht naar andere woorden, beelden en verhalen brengt haar onverwacht ook bij een nieuw evaluatiekader – en dichter bij de muziek. Jan Nieuwenhuis probeert in zijn tekst dan weer ouderwets tegenwicht te bieden tegen de ‘recente kritiekloosheid’ en het ‘gebrek aan discours’ in Nederland. Het resultaat zijn veelstemmige ‘tegenzangen’. En ook stand-upcomedian en tv-maker Soe Nsuki zoekt in haar literaire bijdrage ‘Strijkerman’ naar een nieuwe schriftuur en nieuwe verhalen. Want het moge duidelijk zijn: zo zag u de Boléro van Ravel nog nooit (beloofd!).