‘Ik ben geen snob die neerkijkt op genre-fictie’

Door Pieter Vermeulen, op Tue May 05 2020 22:00:00 GMT+0000

Met The Underground Railroad schreef Colson Whitehead de eerste grote American Novel van het Trumpoceen, ook al speelt de roman zich af ten tijde van de zwarte slavernij. Whitehead probeert zelfs niet actueel te zijn, vertelt hij aan rekto:verso. ‘Het boek gaat over racisme en ons land is nog altijd racistisch, maar dat is niet de kern van mijn project. I just write my book.’ Om over zijn schetenmoppen nog maar te zwijgen.

Colson Whiteheads The Underground Railroad (2016) is om meer dan één reden de grote Amerikaanse roman van deze tijd. Het verhaal van Cora, een Amerikaanse slaaf die zich in negentiende-eeuws Amerika vanuit het racistische Zuiden naar de vrijheid vlucht (‘Into Northness’, noemt de roman het), raakte een snaar in een land waar raciaal geïnspireerd politiegeweld een dagelijkse realiteit blijft, en waar een flink deel van de mannelijke zwarte bevolking achter de tralies verkommert. Het boek werd omarmd door Oprah’s Book Club, en heeft intussen ook een Pulitzer en een National Book Award gewonnen.

De titel van het boek verwijst naar een clandestien netwerk van schuilplaatsen en smokkelroutes dat ontsnapte slaven naar het veilige Noorden bracht. Het heeft in de Amerikaanse culturele herinnering mythische proporties aangenomen. In een artikel in de New Yorker schreef Kathryn Schultz dat die mythe vooral als een morele geruststelling dient (alsof verzet tegen onrecht en niet de slavernij het echte Amerika is), en hoe het op een perverse wijze blanke helpers als de echte helden van de strijd tegen de slavernij opvoert.

Zo’n blanke fantasie van de eigen morele superioriteit, die blind blijft voor zijn eigen impotentie (Schultz onderstreept dat de railroad in de praktijk nauwelijks een verschil maakte), doet spontaan denken aan de machteloze wereldvreemdheid van Hillary Clintons Democraten – van liberals die verbijsterd vaststellen dat fatsoen en goede bedoelingen niet volstaan om presidentsverkiezingen te winnen.

Ondergrondse sporen

Er is nog een andere reden waarom The Underground Railroad de eerste grote roman van het Trumpoceen is. In tijden van fake news en alternative facts maken media het onmogelijk om feiten van gespin te onderscheiden, en worden leugens doodgemoedereerd als waarheid verkocht. Whitehead kiest voor een aanpak die precies het omgekeerde doet. Hij neemt de metafoor van een ondergrondse spoorweg letterlijk: in de wereld van de roman is de railroad geen nationale mythe, maar wel een complexe infrastructuur van sporen, perrons, wissels en locomotieven.

In de wereld van de roman is de railroad geen nationale mythe, maar wel een complexe infrastructuur van sporen, perrons, wissels en locomotieven.

In zijn debuutroman The Intuitionist (1999) had Whitehead al iets gelijkaardigs gedaan door de notie van racial uplift te gaan verbeelden in een verhaal over liften. Net zoals The Underground Railroad combineert The Intuitionist een doorgedreven realisme met een vreemdsoortige allegorie. Whitehead combineert die bijna kinderachtige letterlijkheid met een radicale nadruk op de fictionaliteit van zijn werk. De roman reconstrueert nauwgezet de technologie en de taal van de jaren 1850, maar geeft zich ook over aan anachronismen: er zijn wolkenkrabbers, er zijn eugenetische experimenten, er zijn musea over slavernij, er zijn onmiskenbare echo’s van het dagboek van Anne Frank. Dit zijn geen alternatieve feiten, maar een fictieve werkelijkheid die op verschillende manieren de echte wereld doorkruist. En vaak op de plaatsen die pijn doen.

Het heeft tot The Underground Railroad geduurd voor Whiteheads werk echt is gaan aanslaan in Europa. Het is ook het eerste boek dat hij hier uitvoerig promoot, vaak voor een publiek dat niet erg vertrouwd is met de brokken Amerikaanse geschiedenis waarop de roman bouwt. Maar dat is een minder groot probleem dan het lijkt, vertelt Whitehead me een paar uur voor zijn boekvoorstelling en signeersessie in De Krook in Gent. ‘De Amerikaanse geschiedenis wordt ook in eigen land niet erg goed onderwezen. Vele Amerikaanse volwassenen denken dat de underground railroad een echte spoorweg was. Sommige Amerikanen hebben wel vaagweg gehoord over de ondergrondse spoorweg, maar hebben ook geen idee hoe die werkte. Wat mensen wel of niet weten over slavernij, is niet mijn probleem. Ze hebben misschien gehoord over gedwongen sterilisatie, maar wellicht niet. Ze hebben misschien gehoord over medische experimenten op zwarten, maar wellicht niet.’

Van slavernij tot nazisme

De jongste decennia stond de publieke herinnering aan de slavernij in de Verenigde Staten vaak in een soort perverse competitie met de herinnering aan de Holocaust. Net zoals de mythe van de underground railroad laat de herinnering aan de Holocaust blank Amerika toe om zichzelf te zien als heldhaftige bevrijders, en niet als daders die miljoenen zwarten van hun vrijheid hebben beroofd. Het bekendste literaire voorbeeld van die competitie is wellicht te vinden in Toni Morrisons slavernijroman Beloved (1987), die is opgedragen aan ‘sixty million and more’ — een verwijzing naar het (nogal ruim ingeschatte) aantal slachtoffers van de Trans-Atlantische slavenhandel, maar ook een statement dat de zes miljoen joodse slachtoffers van de Holocaust in de schaduw stelt.

The Underground Railroad kijkt verder dan zo’n heilloze herinneringscompetitie, en toont hoe de interacties tussen verschillende herinneringen met elkaar resoneren: de link tussen de slavernij en eugenetica doet onvermijdelijk ook aan de nazi’s denken, en het hoofdstuk waarin het jonge hoofdpersonage Cora zich op zolder verschuilt voor slavenjagers, verbindt het lot van Amerikaanse slaven met dat van iemand als Anne Frank.

Franse en Poolse lezers blijken de underground railroad te verbinden met het verzet tijdens de oorlog.

Die vaak onvermoede echo’s worden nog versterkt in de Europese ontvangst van het boek, stelt Whitehead vast. ‘De receptie in het buitenland is een aangename verrassing. Zo blijken Franse en Poolse lezers de underground railroad te verbinden met het verzet tijdens de oorlog. Ook in Nederland, dat aan de oorsprong lag van de slavenhandel, vertelt het blijkbaar iets over het eigen nationale verleden. En dat is niet anders in andere landen met een koloniaal verleden. De machtsstrijd tussen meester en slaaf, tussen dominator en dominated, staat dan ook centraal in de hele geschiedenis. Zelfs als mensen die strijd lezen door hun eigen culturele bril, laat die dynamiek zich helaas makkelijk vertalen naar andere contexten.’

Voor de schrijver zijn die resonanties misschien des te opvallender omdat ze helemaal geen rol speelden in het schrijfproces: ‘Ik probeer dan gewoon zo goed mogelijk aan de slag te gaan met mijn idee. Ik probeer het artistiek volledig uit te werken. I am not really thinking about … will China understand it?

De vrijheid van fantasy

Whitehead kreeg het idee voor een boek over slavernij al vijftien jaar geleden, maar voelde zich lange tijd niet matuur genoeg om het idee uit te werken. ‘Ik had lang niet het gevoel dat ik de technische vaardigheden had om zo’n boek te schrijven. Mijn voornaamste retorische wapens in die periode waren satire en ironie, en een onderwerp als slavernij leent zich daar niet echt toe. Het leek ongepast. Evenmin bevorderlijk voor mijn maturiteit in die tijd was dat ik vaak tot vier uur ’s morgens uitging.’

Mijn voornaamste retorische wapens waren satire en ironie, maar een onderwerp als slavernij leent zich daar niet echt toe.

Whitehead benadrukt dat de eigenschappen van de roman – de vele historische echo’s, de wisselwerking tussen letterlijkheid en fictie – allemaal consequent volgen uit het idee dat eraan ten grondslag ligt. ‘I just write my book. Het idee was echt: ik vertrek van het kinderlijke idee van een echte spoorweg en zie welk verhaal ik daarvan kan maken.’

Zijn inzet op de radicale uitwerking van één idee betekent ook dat Whiteheads boeken erg verschillend zijn. ‘Sommige van mijn boeken werken met fantastische elementen, andere niet. Sag Harbor vertelt bijvoorbeeld gewoon over opgroeien in de jaren tachtig, met een postmoderne twist. Maar het mag wel duidelijk zijn dat ik opgegroeid ben met horror en science fiction. Auteurs van mijn generatie zijn sowieso geen snobs die neerkijken op genre-fictie. Junot Díaz, Michael Chabon, Jonathan Lethem: we hebben allemaal veel comics gelezen.’

Discussies over de ‘juiste’ vorm vindt Whitehead dan ook onnozel. ‘Ik bedoel: Cormac McCarthy’s The Road is gewoon Mad Max. Morissons Beloved is een spookverhaal. Philip Roths The Plot against America is zowel autobiografie als alternative history – en dus science fiction. You just pick the right tool for the job. En soms is realisme nu eenmaal de meest geschikte manier om een idee uit te werken.’

Voor The Underground Railroad vond Whitehead tools in archieven van ongepubliceerde slave narratives, in John Dos Passos’ U.S.A. Trilogy dat vignetten bevat met portretten van historische personages, of in E.L. Doctorows Ragtime waarin Houdini als personage optreedt. ‘In het soort boeken dat ik al dertig of veertig jaar lees, is het perfect normaal om echte mensen en echte gebeurtenissen tot leven te brengen in een fictionele vorm. De vrijheid die fantasy je geeft, lijkt me altijd een legitieme strategie. Het heeft me geholpen om weg te blijven van een populaire voorstelling van de plantage met een Uncle Tom, waar iedereen vrolijk samenwerkt. Ik probeer een plantage af te beelden die psychologisch geloofwaardiger is. Qua structuur zijn er de voorbeelden van Pilgrim’s Progress en de Odysseus, waarin een held een allegorische reis maakt en van de ene uitdaging naar het volgende probleem trekt – zoals Cora in de roman in verschillende etappes naar de vrijheid reist. In Zone One, mijn zombie-roman, probeerde ik het sjabloon van een actiefilm bewust te vermijden, maar in The Underground Railroad kon die suspense dan weer wel – het gaat om Cora’s leven of dood, en dus ga je voor een soort page-turner waarbij de lezer wil weten hoe het met haar afloopt.’

Scheten op Twitter

Met referenties naar de Amerikaanse actualiteit daarentegen heeft Whitehead minder uitstaans. Hij neemt de autonomie van zijn werk ernstig. ‘Er zijn duidelijk echo’s tussen, bijvoorbeeld, de slavenpatrouilles die vrije mensen of slaven tegenhielden om hen te identificeren, en hedendaagse stop-and-frisk-praktijken. Maar ik was tijdens het schrijven helemaal niet met de wereld van vandaag bezig. Het gaat over racisme en ons land is nog altijd racistisch, maar dat is niet de kern van het project.’

Het gaat over racisme en ons land is nog altijd racistisch, maar dat is niet de kern van het project.

Die autonomie is niet hetzelfde als wereldvreemdheid: Whitehead is hypergeconnecteerd en ziet digitale afleiding niet als een bedreiging voor zijn schrijfproces. Integendeel, je zou de moderne media zijn natuurlijke biotoop kunnen noemen. In zijn roman John Henry Days (2001) ging het al over de opkomst van een digitale informatiecultuur. ‘Het boek gaat over het verschil tussen wat het betekent een journalist te zijn in 1996 en in 1896. Het gaat heel erg over de manier waarop nieuwe media de journalistiek en de populaire cultuur veranderen.’

Zestien jaar later horen digitale media bij Whiteheads schrijfactiviteit als woordenboeken in de kast van klassieke schrijvers. ‘Ik ben opgegroeid met de eerste zoekmachines. Als ik wil weten of een bepaald woord al gebruikt werd in 1850, is het handig dat ik dat kan googlen. Ik check mijn email en werk verder. De informatie-ecologie is deel van mijn dagelijkse werk. Als ik een rookpauze neem, ga ik op Twitter en daarna werk ik verder. It’s just part of my experience. Ik sluit mezelf niet af.’

Zelf is hij nu wel minder actief op Twitter: ‘Toen ik acht jaar geleden begon, was ik erg betrokken. Het was erg performatief – ik maakte grappen of deed vreemde personages. Nu ik veel zichtbaarder ben als schrijver, ligt dat anders. Dus zijn er minder masturbatiemoppen of moppen over scheten.’

© Sunny Shokrae/New York Times

Creatief met studenten

En als Whitehead nu vooruit kijkt, voorvoelt hij dan een ander soort schrijverschap? Zijn volgende boek zal onvermijdelijk ontvangen worden als het boek van een bekende en belangrijke schrijver, maar dat verwachtingspatroon heeft niet echt een invloed op zijn plannen. ‘Ik heb altijd geprobeerd gewoon te doen wat ik spannend vond of wat mij artistiek het meest zinvol leek. De verwachtingen van mensen spelen daarin geen rol. En dat zal zo blijven.’

Ook de vele promo-reizen na de publicatie van zijn boek maken van Whitehead geen andere schrijver. ‘Ik voel me nu niet méér in the world dan tevoren. Ik zie hotelkamers, ik kijk door ramen naar pleinen. Ik voel me niet méér betrokken. Mijn volgende twee romans spelen in het Amerika van de jaren zestig en zullen sowieso weinig te maken hebben met vandaag.’

Ik voel me nu niet méér in the world dan tevoren. Ik zie hotelkamers, ik kijk door ramen naar pleinen. Ik voel me niet méér betrokken.

Het helpt ook om Creative Writing te onderwijzen aan New York University om niet naast de schoenen te gaan lopen. ‘De meeste studenten hebben nooit van mij gehoord. Ze vallen zelfs uit de lucht als ik zeg dat we een kortverhaal van Lorrie Moore zullen lezen, van wie ze het vorige semester nochtans les hebben gekregen: “aha, schrijft zij ook fictie?” De meesten zullen architecten of ingenieurs of bankiers worden, en willen gewoon een gemakkelijk vak. Ik geef hen alleen verhalen van schrijvers waar ik zelf van hou, die ze anders niet zouden tegenkomen: Lorrie Moore, Junot Díaz, George Saunders... Na drie maand zijn ze dan meestal betere schrijvers geworden. En wie weet, als ze later voor een bank werken, blijven ze misschien wel boeken lezen. Dat is in elk geval minder deprimerend dan studenten die via een dure opleiding echte schrijvers willen worden, maar meestal geen talent hebben.’

Zelf is Whitehead niet bang van een klimaat waarin hij ooit misschien niet meer gelezen wordt. ‘Als mensen willen stoppen met boeken lezen, moeten ze dat maar doen. Dat betekent niet dat ik moet stoppen met ze te schrijven. Niemand leest Borges nog, maar dat wil niet zeggen dat hij geen deftig werk heeft geschreven.’ Borges liet ook weinig fart jokes optekenen, natuurlijk.