In memoriam Philip Roth (1933-2018)
Door Kristiaan Versluys, op Tue Aug 07 2018 22:00:00 GMT+0000Op 22 mei overleed met de Joods-Amerikaanse auteur Philip Roth een literaire grootheid waarvan het voor eeuwig een schande blijft dat hij nooit de Nobelprijs voor literatuur heeft gekregen. Portret van een gepatenteerd provocateur.
Philip Roth was een echte schrijfmaniak, een workaholic met een onblusbare creatieve drang, die vele uren per dag aan zijn schrijftafel gekluisterd stond en die zich pas goed voelde als hij aan het werk was. Het resultaat van al dat gezwoeg is een berg literatuur: tegen een tempo dat men als lezer nauwelijks kon bijhouden heeft Roth 26 romans geproduceerd, één verhalenbundel, één verzameling essays en twee autobiografische boeken.
Acht van zijn werken zijn verfilmd. Twee keer heeft hij de National Book Award gewonnen, twee keer de National Book Critics Circle Award, liefst drie keer de prestigieuze PEN/Faulkner Award. Zijn absolute meesterwerk, American Pastoral, won de Pulitzer Prize.
Roth putte zijn thematiek uit het leven rond zich. Hij schreef over de tweede en derde generatie van Joodse immigranten in de Verenigde Staten. Over het algemeen zijn het welgestelde burgers. Amerika is goed voor hen is geweest. In tegenstelling tot hun voorouders in de sjtetls van Oost-Europa, leven ze in welstand. Maar binnenin blijven het ‘DP’s’ (displaced persons), bannelingen, verstotenen, vervreemd van hun eigen tradities, gestrand in een ver land. Ze zijn en ze blijven 'anders' en dat anders-zijn stelt hen in staat een vlijmscherp mes te zetten in alles wat vals of melig is in de Amerikaanse samenleving.
Roth tast de grenzen af van het toelaatbare, flirt met het taboe, vervalt soms in wansmaak en sensatie.
Het typische Roth-personage is een eeuwig zwervende, nooit voldane, immer zoekende Jood, overhoop met zichzelf, overhoop met zijn omgeving. Prikkel- en ontvlambaar, gedreven door een nooit aflatende drang om alles in vraag te stellen, weigeren de hoofdpersonages in Roths oeuvre de troost van valse mythes. Hun grootste deugd is hun intellectuele eerlijkheid. Ze verdoezelen niets; ze houden zich het liefst op waar het moeilijk is om zijn, waar de wrijvingen met de ruwe kanten van het bestaan leiden tot heldere maar ontnuchterende inzichten. Hun verontwaardiging en ontreddering schreeuwen ze uit in een onstuitbare woordenvloed.
Op zijn best weet Roth het leven weer te geven als een tragikomedie, een zuurzoete beproeving, die ondanks alles het meemaken en zeker het vertellen meer dan waard is.
Jennen en treiteren
Vooral in het begin van zijn carrière was Roth een erg omstreden figuur. De invloedrijke criticus Irving Howe verweet Roth reeds in 1972 zich te bezondigen aan vulgariteit. En die klacht bevat nog altijd een grond van waarheid. Roth is moedwillig een provocateur, een enfant terrible. Hij tast de grenzen af van het toelaatbare, flirt met het taboe, vervalt soms in wansmaak en sensatie. Hij houdt van de transgressie, van het excessieve, van het uit de band gaan. Creativiteit en excessiviteit zijn voor hem synoniem.
Daarbij was hij zijn tijd vooruit, want taboedoorbrekende contestatie is iets wat we associëren met de late jaren zestig. Maar Roth begon zijn carrière in 1959 met een verhalenbundel die hem aan de ene kant toen reeds, bij zijn debuut, de zeer gegeerde National Book Award opleverde, maar aan de andere kant ook onmiddellijk aanleiding gaf tot verhitte controverse. Door de enen geprezen en door de anderen verguisd was de jonge Roth op slag een literaire beroemdheid, die vooral het Joods-Amerikaanse establishment in rep en roer zette.

In een periode waarin de Joden in de VS zich nog sociaal gediscrimineerd wisten en er alles aan deden om zich netjes voor te doen, niet op te vallen, zachtjes te versmelten in het voorstedelijke burgerdom, komt hier de neofiet Roth met een verhaal over voorhuwelijkse seks onder Joodse jongeren, een verhaal dat draait om de keuze van voorbehoedsmiddelen en vooral een verhaal waarin de klassenverschillen tussen de Joden onderling uit de doeken worden gedaan. Hij werd dan ook beschuldigd van hoogverraad en nestbevuiling.
Van dan af en voor de volgende twintig, vijfentwintig jaar zijn er bepaalde rabbijnen die een carrière bouwden op het inhakken op Philip Roth. En die kritiek liet Roth verre van onverschillig. Die snijdt zo diep dat hij er vaak buiten en binnen zijn romans op terugkomt. Tot een heel eind in de jaren tachtig vecht hij een soort privéoorlogje uit met het Joods-Amerikaanse establishment. Zijn belangrijkste wapen daarbij is de literaire provocatie: het opzettelijk jennen en treiteren door en in zijn romans.
Zo pakte hij in 1969 met bijzonder zwaar geschut uit in Portnoy's Klacht: een boek waarmee hij een enorm schandaalsucces behaalde en dat – tot chagrijn van de moraalridders – internationaal een bestseller werd. Want als Roth voordien al de conservatieve Joodse kringen had geïrriteerd met zijn beeldenstormerij, dan konden ze hem nu wel lynchen. Portnoy's Klacht ontleent zijn nietsontziende humor aan een reeks weinig vleiende Joodse clichés: de overbezorgde Joodse moeder, de kwezelachtige oom, de tirannieke vader.
De stijl van Roth wordt gekenmerkt door de botsing tussen het verhevene en platvloerse, het serieuze en het komische.
Daarenboven voelden de moralisten zich gebruuskeerd door het gebruik van een grove, obscene (maar vaak zeer grappige) woordenschat en vooral door het hoofdpersonage dat een onverzadigbare seksuele appetijt tentoonspreidt en maar niet genoeg kan krijgen van steeds nieuwe seksuele avontuurtjes. Portnoy haalt iedereen die zijn pad kruist door het slijk: ouders, minnaressen, kennissen. Maar wat al dat gezanik draaglijk maakt, is dat op de keper beschouwd Portnoy zelf het gelag betaalt. Hij maakt een karikatuur van de anderen, maar spaart evenmin zichzelf.
Bij die spot en zelfspot gebruikt hij een soort turbotaal, een meesterlijke vermenging van straatjargon en eruditie, van boeventaal en intellectualisme, hoogdravende bespiegelingen en platvloerse opmerkingen. De stijl van Roth – in deze en al zijn volgende romans – wordt gekenmerkt door de botsing tussen hoog en laag, het verhevene en platvloerse, het serieuze en het komische. Hij hanteert een gemengde, turbulente schrijftrant, gekenmerkt door abrupte overgangen, grote spanningen en nervositeit.
Botsing als bestaansgrond
Er is aan zijn schrijverschap een ernstige kant en een parodiërende. Hij leerde zijn métier door het bestuderen van Henry James en Vladimir Nabokov, maar evenzeer door zijn vertrouwdheid met de Joodse vaudevilletraditie en zijn omgang met grofgebekte speelmakkers op de zandpleintjes in zijn jeugd in Newark, New Jersey.
Roth is daarenboven een realistisch schrijver, die de lessen van het postmodernisme op een vernuftige manier in zijn werk weet te integreren. Terwijl zijn romans gedragen worden door een bijzonder accurate typering van plaats en tijd en een scherpzinnige psychologische opmerkzaamheid – de kenmerken van het klassieke realisme –, zijn het ook zelfrefererende werken die de aandacht trekken op hun status als fictie. Ze zijn vaak dubbel en driedubbel gelaagd en reveleren op een vernuftige en niet opdringerige manier hoe ze zijn geconstrueerd.

De lezer wordt dus niet de troost gegund om zich te vermeien in een verbeelde wereld die de schrijver netjes gefixeerd heeft. Deel van de menselijke conditie die Roth illustreert – de existentie als geestelijke banneling – bestaat erin dat elke interpretatie van de realiteit als voorlopig en eenzijdig wordt geduid en ten allen tijde kan worden omvergeblazen.
Deze postmoderne thematiek – verheven van spielerei tot bestaansgrond – komt aan bod in een minder gekend werk van Roth, dat nochtans tot een van zijn meesterwerken moet worden gerekend. In The Counterlife (1986) wordt de lezer elke zekerheid ontzegd. Zoals de titel zelf aanduidt, is The Counterlife gebouwd rond een kluwen van argument en tegenargument, these en antithese, leven en tegen-leven. De auteur heeft nog maar één verhaalpremisse goed uitgebouwd, of hij ondermijnt ze al met een andere, een tegengestelde.
Er is slechts één zekerheid: men gist altijd verkeerd.
The Counterlife is een buitengewoon scherpzinnig, een buitengewoon speels en op bepaalde momenten toch ook een buitengewoon verontrustend boek. Als rode draad volg je het relaas en de relaties van twee broers: Nathan en Henry Zuckermann. Maar versie na versie van de realiteit wordt neergehaald. Geen enkel argument wordt naar voren gebracht zonder dat het door een tegenargument wordt tenietgedaan. Roth heeft zich zo ingeleefd in de denkwereld van elk, zowel van verlicht progressief als primitief conservatief, dat iedereen spreekt met dezelfde overredingskracht. Blijkbaar heeft ieder gelijk in dezelfde mate. Blijkbaar zijn er ontelbare manieren om de werkelijkheid te interpreteren en allemaal lijken ze even correct en coherent.
Culturele gespletenheid
Diezelfde problematiek van het weten (in feite de problematiek van de onzekerheid, van de twijfel) wist Roth opnieuw te integreren in American Pastoral (1986), een werk dat zo mogelijk nog indringender is dan The Counterlife. Het is moeilijk te zeggen of je er het label modernistisch of postmodernistisch op moet plakken. (De constructie van het verhaal doet Faulkneriaans aan.) In het boek tracht Nathan Zuckerman – Roths alter ego dat in een tiental romans terugkomt – de biografie en de innerlijke ervaringen te reconstrueren van Seymour Levov, iemand die hij in zijn jeugd enkel van op afstand heeft gekend.

Uit deze poging blijken twee zaken: het leven – zowel van zichzelf als van een ander – is enkel kenbaar als hypothese, als resultaat van gissing en speculatie. Daarbij is er één zekerheid: men gist altijd verkeerd. Dit is de essentie van zowel leven als schrijverschap: ‘Het niet-begrijpen is het leven, mensen niet begrijpen en eindeloos niets van ze begrijpen en dan, na zorgvuldige heroverweging, weer niets van ze begrijpen. Op die manier weten we dat we leven: we begrijpen er niets van.’
De tweede zaak die de roman duidelijk maakt, is dat de Amerikaanse pastorale niet bestaat. Het hoofdpersonage, Seymour Levov, heeft het helemaal gemaakt in de VS. Hij heeft zijn bescheiden familiezaak uitgebouwd tot een internationale firma, hij heeft het vervallen Newark verlaten om zich te vestigen op een idyllisch plekje op het platteland, hij is getrouwd met een beeldschone vrouw, een gewezen Miss New Jersey, daarenboven van katholieke komaf. Hij is de succesrijke, post-etnische Jood, die de Amerikaanse Droom helemaal heeft waargemaakt. Tot het noodlot toeslaat.
Door omstandigheden buiten zijn controle, maar waardoor hij beladen wordt met schuldgevoelens, wordt Seymour Levov weggesleurd ‘uit de begeerde Amerikaanse pastorale […] naar alles wat er het tegengestelde en de vijand van is: de razernij, het geweld en de wanhoop van het contrapastorale – de typisch Amerikaanse waanzin.’ Seymour ontdekt de eenzaamheid van het bestaan en de verscheurdheid van het Joods-zijn, waaraan niet valt te ontkomen. De essentie van het Joods-zijn is het wij-gevoel te ontwijken; niet op te gaan in de collectiviteit of de massa; te leven met een gespleten identiteit, een verdeelde loyaliteit, een ingebakken scepsis.
Misschien was deze geniale dwarsligger te subversief en te controversieel voor de voorzichtige heren en dames van de Zweedse academie?
In zijn omvangrijke oeuvre heeft Philip Roth de zenuwachtigheid en onzekerheid van onze tijd vastgelegd. Steevast vertrekt zijn thematiek van de specifieke situatie van de Amerikaanse Jood. Maar van de gespletenheid die de biculturaliteit kenmerkt, maakt hij een universeel thema. Op zijn best is Roth iemand die als geen ander de westerse naoorlogse menselijke conditie in zijn volle breedte heeft weten te beschrijven.
Om die reden werd hij jaar na jaar genoemd als grote kanshebber op de Nobelprijs literatuur. Alleen was deze geniale dwarsligger misschien te subversief en te controversieel voor de voorzichtige heren en dames van de Zweedse academie? In elk geval behoort Roth, samen met zijn grote tijdgenoten Saul Bellow en John Updike, ook zonder deze bekroning nu reeds tot de klassieken van de Amerikaanse letterkunde. Omwille van zijn stilistische vaardigheid, zijn universele inlevingsvermogen en de narratieve ‘drive’ van zijn verhalen verdient hij ook een plek in de canon van de wereldliteratuur.