Is onze browsergeschiedenis de nieuwe autobiografie?

Door Kenneth Goldsmith, op Tue Dec 31 2019 23:00:00 GMT+0000

Schrijven we al surfend onze memoires neer? Volgens de Amerikaanse dichter, criticus en UbuWeb-oprichter Kenneth Goldsmith wel. Hij ontwaart in ons zoekgedrag een geactualiseerde vorm van ‘automatisch schrijven’.

Ik werk al ongeveer een volledige week aan een artikel. Het is een gevecht om tijdens mijn research de juiste elementen te vinden waarmee ik het stuk boven zichzelf kan doen uitstijgen. Tot ik me plots een zin herinner die ik een paar dagen eerder op het internet las, en ervan overtuigd raak dat die precies verwoordt wat ik zoek. Ik probeer hem te googelen, maar hoewel het idee relevant is, zijn de gebruikte woorden eerder gewoontjes. De zoekopdracht leidt naar pagina’s vol resultaten die me niet vooruit helpen.

Dan schiet me iets te binnen: om mijn browsergeschiedenis te checken. Ik klik ze open en vind de gezochte pagina na langdurig scrollen waarbij ik mijn integrale week voorbij flitst. Het is ietwat beschamend, maar daar is het: mijn hele leven. Alles wat ik me bedacht, waar ik nieuwsgierig naar was en me aan stoorde, alles waarnaar ik had verlangd – in een lijstje op mijn scherm.

De meeste dingen was ik vergeten – recepten voor gerechten die ik nooit maakte, een paar schoenen dat te duur bleek en de daaropvolgende zoektocht om ze elders goedkoper te vinden. Ik zie de mensen die ik stalkte op Facebook en de video’s die ik bekeek op Vimeo. Ik schaam me over het aantal keren dat ik mezelf in een week googelde. Omdat ik zoveel tijd online doorbreng, kan ik bijna mijn hele week reconstrueren – tot in het kleinste detail.

Als je iets over mij wil weten, over mijn gedachten, mijn interesses, mijn precieze activiteiten en plannen: doorpluis dan mijn zoekgeschiedenis.

Kunnen we ons voorstellen dat browsergeschiedenissen de nieuwe memoires zijn? Ontstaan als een automatisch, moeiteloos, onbewust geschreven autobiografie? Als je iets over mij wil weten, over mijn gedachten, mijn interesses, mijn precieze activiteiten en plannen: doorpluis dan mijn zoekgeschiedenis. Mijn passies, mijn haatgevoelens, mijn verliefdheden en mijn dromen – mijn hele intellectuele en emotionele leven. Je kan het allemaal doorbladeren, tot meerdere jaren terug, in al zijn gêne en in al zijn weelde.

Mijn zoekgeschiedenis is grondig: blijkbaar bekeek ik vorige vrijdag tussen 11 en 12 uur ’s ochtends 42 verschillende pagina’s. Als ik ze aan elkaar zou rijgen, kan ik exact reconstrueren wat ik aan het doen was, waaraan ik dacht, en welke associatieve patronen mijn gedachten volgden tijdens dat ene specifieke uur.

En dat is enkel de tijd die ik aan mijn laptop doorbracht.

Chrome toont me ook de mobiele bladergeschiedenis van mijn telefoon en iPad, dus geen enkele klik gaat onopgemerkt voorbij. Gmail houdt nauwkeurige notulen bij van al mijn correspondentie, en sociale media volgen alles wat ik ooit zei, leuk vond of becommentarieerde. Als ik daar nog de ontelbare sms-berichten aan toevoeg die ik tijdens een periode verstuurde, kan ik, over het geheel genomen, een behoorlijk accuraat zelfportret reconstrueren. En zelfs in het geval van een lacune moet ik maar snel een webpagina uit mijn geschiedenis bekijken om een kettingreactie in mijn geheugen te activeren, waardoor gedachtenpatronen en herinneringen naar boven komen.

Mediterende boeddhisten gebruiken de techniek ‘mental noting’ – of mentaal noteren. Op het moment dat emoties opkomen, benoemen ze die: ‘angst’, ‘opwinding’, ‘verdriet’. Ze schrijven ook namen toe aan gewaarwordingen zoals ‘frisheid’, ‘warmte’ of ‘druk’. Volgens hen geeft die activiteit van het benoemen een anker aan de emoties, waardoor je in het moment aanwezig blijft. Het helpt ook om je te distantiëren van de aantrekkingskracht van die emoties zodat ze niet te veel macht krijgen en de onbewogen toestand van de meditatie overdonderen. Noting is een manier om zichtbaar te maken wat normaal gezien onzichtbaar blijft, om het vluchtige te concretiseren.

Onze browsergeschiedenis doet dat ook maar gaat zelfs verder, doordat het niet alleen die vergankelijke plukjes data benoemt, maar ze ook dateert en archiveert.

De surrealisten schreven poëzie en proza met de methode van het ‘automatisch schrijven’. Een dichter moest aan zijn bureau plaatsnemen en, zonder er bewust over na te denken, pen op papier zetten en beginnen schrijven. De hand schrijft terwijl de schrijver zich niet bewust is van de betekenis van de woorden. De hand blijft schrijven. Als de schrijver echt kan loslaten, duurt het niet lang voor er woorden diep uit zijn onderbewuste het papier op stromen. De surrealisten redeneerden dat woorden áltijd betekenis hebben. Als je alle intentie weet op te geven, betekenen je woorden nog steeds iets, maar waarschijnlijk iets anders dan wat je voor ogen had.

Terwijl we afdrijven van site naar site wordt dit in onze browsergeschiedenis ingeschreven. Dat is letterlijk machinaal – of automatisch – schrijven.

Is ons surfgedrag een geactualiseerde vorm van ‘automatisch schrijven’? Terwijl we afdrijven van site naar site wordt dit in onze browsergeschiedenis ingeschreven. Dat is letterlijk machinaal – of automatisch – schrijven: tekst die zichzelf schrijft.

Onze internetgeschiedenis kunnen we ook beschouwen als een knipselalbum dat gedetailleerd onze uitstappen op het web documenteert. Vijftig jaar geleden gebruikte William S. Burroughs scrapbooks als geheugensteuntjes. Wanneer hij iets las in de krant dat hem deed denken aan iets dat hij zelf ooit schreef, plakte hij het artikel in een scrapbook naast de woorden uit zijn boek. Soms was hij op straat getuige van een scène die hem deed denken aan één van zijn teksten. Dan nam hij er een foto van die hij later, naast zijn tekst, in een plakboek kleefde. Hij schreef in The Third Mind (1978): ‘Ik bekwaam mezelf in wat ik tijdreizen noem, door coördinaten te noteren. Zoals foto’s van een treinreis, en wat ik op dat moment dacht, las of schreef; allemaal om te zien hoe compleet ik mezelf opnieuw kan transporteren naar dat ene moment in de tijd.’

Echo’s van die ideeën – zowel digitaal als analoog – treffen we in twee beroemde boeken die verschenen tussen de zeventiende en de achttiende eeuw. De eerste zijn de dagboeken van Samuel Pepys, die vanuit zijn woonplaats in Londen negen jaar lang – van 1660 tot 1669 – elk detail uit zijn leven noteerde. Met meer dan een miljoen woorden is het de beste weergave van het dagelijkse leven in de zeventiende eeuw. Gewoon door het te lezen word je drie eeuwen terug in de tijd gekatapulteerd. Hoewel het een ooggetuigenverslag is van historische gebeurtenissen als de pestepidemie en de grote brand van Londen, gonst het ook van de sappige en ongeoorloofde persoonlijke details, zoals roddels over zijn vrienden en achternagezeten vrouwen, vaak gecodeerd in een eigen mix van kortschrift en verschillende vreemde talen.

Ook James Boswells The Life of Samuel Johnson etaleert vergelijkbare uitvoerige details uit het leven en de tijden van zijn onderwerp. Het is een massief boekwerk en een opeenstapeling van stukjes en beetjes uit het alledaagse: brieven, observaties, flarden dialoog en beschrijvingen van het dagelijkse leven. Het begint in 1763, wanneer Johnson 54 was. Het is dus niet het volledige leven van Johnson, maar wel een behoorlijk intiem portret van de laatste eenentwintig jaar ervan.

Tijdens die periode raakte Johnson bevriend met Hester Thrale, een vrouw die half zo oud was als hij, met een intelligentie die aan de zijne kon tippen. Hoewel hun relatie platonisch bleef, werd Boswell jaloers op hun vriendschap. Zeven jaar na Johnsons dood publiceerde Boswell zijn omvangrijke biografie – de uitgave die ik in mijn bezit heb, telt meer dan 1500 bladzijden – en wanneer Thrale een kopie onder ogen kreeg, stond ze versteld hoezeer Boswell het mis had. In haar eigen exemplaren kribbelde ze correcties en commentaren in de kantlijn zoals [absurd!] of [dat kan ik mij niet herinneren] en [dat had Johnson niet graag over zichzelf gehoord]. Wanneer ze het volledige boek had doorgelezen, stonden er duizenden notities en kanttekeningen in. Een van die exemplaren vond zijn weg naar Boston en naar dichteres Amy Lowell en haar vrienden, die avondenlang gierden van het lachen bij Thrales bitchy commentaren.

Het trollen van Boswell door Thrale doet denken aan de scheldtirades in commentaarsecties op webpagina’s, zowel in toon als in strijdlust. Stel je voor, mocht het mogelijk zijn, om de browsergeschiedenis van Johnson of Pepys te zien! In vergelijking zien hun biografieën of memoires – die we eerst als de meest uitvoerige ooit beschouwden – er fragmentarisch en onvolledig uit. Het verweven van kleine details in het verslag van een leven was gebaseerd op een selectief geheugen en subjectieve vooringenomenheid – waar Mrs. Thrale al op wees – maar het zijn wel die eigenschappen die de werken hun excentrieke literaire charme bezorgen.

Voor sociologen en historici uit de toekomst zullen sociale netwerken als gedetailleerd tijdsdocument van een samenleving dienen – zowel in pracht als in lelijkheid.

Ik word enthousiast als ik denk aan hedendaagse Boswells of Pepysen die een literaire (auto)biografie samenschrapen uit zoekhistories. Op dezelfde manier kunnen we ons Facebook inbeelden als een groots experiment, in de vorm van een collectieve culturele autobiografie. Voor sociologen en historici uit de toekomst zullen sociale netwerken als gedetailleerd tijdsdocument van een samenleving dienen, op een voorheen ondenkbare schaal – zowel in pracht als, laten we eerlijk zijn, in lelijkheid.

Een van mijn studenten deed iets gelijkaardigs. In de vroege dagen van het internet, vóór sociale media, stuurde hij zichzelf e-mails met wat hij wilde onthouden. Van iets alledaags als een paar sportschoenen dat hij mooi vond tot diepgaande filosofische inzichten. Door de jaren heen bekeek hij die e-mails nooit, maar hij bleef ze hoe dan ook verzenden. Voor zijn eindwerk ging hij terug naar het jaar dat hij ermee begon en verzamelde hij al die berichten, gaf ze vorm met een ontwerpprogramma en maakte er een _print-on-demand_boek van. Hij noemde het Notes To Myself, naar het bestseller-zelfhulpboek van Hugh Prather uit de jaren 1970.

Hoewel het boek niet interessant was voor iemand anders dan hijzelf, koesterde hij het als een dagboek, als een fysieke belichaming van vervlogen tijden, gecreëerd met weinig moeite of intentie. Zijn plan, nog niet gerealiseerd, was om elk jaar die e-mails af te printen en bijeen te brengen in een hoofdverzameling, een volume per jaar, een grootschalig werk van automatische autobiografie. Vanuit een creatief standpunt is die verwoede verzameling van details en data reden genoeg om te vieren. De enorme hoeveelheid taal op het web is de ideale grondstof voor literatuur. Herkenbaar, gecomprimeerd, vrij van context en vooral, knip- en plakbaar, assembleren we het gemakkelijk weer tot Kunst.