Jotie T'Hooft is niet van gisteren (deel 3)
Door Gilles Michiels, op Mon Feb 19 2018 23:00:00 GMT+0000Gilles Michiels en Arno Van Vlierberghe corresponderen over het belang van Jotie T'Hooft en zijn poëzie, veertig jaar later.
Beste Arno,
De resultaten van je rondvraag verrassen me slechts gedeeltelijk. Mijn dichte vriendenkring krioelt niet van de literaire schrijvers – wat dat betreft was mijn uitspraak over andermans Jotie-periode te eenzijdig. Anderzijds zou het ook mij niet verbazen als de jongeman, net als de arme Herman de Coninck, onder zijn schrijvende lezerspubliek meer slechte imitators dan creatieve discipelen mag rekenen. Toen ikzelf de gedichten van Jotie T’Hooft verslond, zo rond mijn zestiende, nog onbewust van welke literaire stroming dan ook en zelf koketterend met de jeugdige melancholie, heeft zijn invloed meer puberpuistjes gebaard dan voldragen poëzie.
Toen ikzelf de gedichten van Jotie T’Hooft verslond, heeft zijn invloed meer puberpuistjes gebaard dan voldragen poëzie.
Noem je suggestie dus maar geen heiligschennis. Het klinkt onnodig gewaagd, terwijl morrelen van Jotie T’Hoofts troontje sinds het prille begin van zijn carrière al bon ton is onder schrijvers. Er is niets mis mee te erkennen dat hij máár een wisselvallige, hoewel belachelijk productieve en rotgetalenteerde dichter was, wiens kwalitatieve output niet in overeenstemming is met zijn huidige status of populariteit. Meer zelfs: houden we – o ironie – de aureool niet juist in stand door onze kritiek voortdurend als heiligschennis af te doen?
Misschien teken ik daarom ook voorbehoud aan bij het epitheton treurig dat je zijn gefnuikte politieke ontwikkeling toekent. Het vestigt opnieuw de aandacht op wat de onfortuinlijke jongen had kúnnen zijn – de belofte die niet ingelost werd, het oeuvre van de gemiste kans. Die speculatieve waas heeft te vaak de mythische status van de jonggestorven zelfmoordenaar bevestigd, in plaats van hem te herleiden tot zijn werkelijke proporties. Ik kan de schrijver Jotie T’Hooft moeilijk betreuren om wat hij niet geschreven heeft.
"Enkel wat de dood trotseert is waardevol."
Zat in hem een profeet die voor zijn lezersvolk wel even de troebele zee van het beteugelde sixtiesidealisme zou splitsen? Geen idee. Zijn proza getuigt van een messcherp observatievermogen en een grote gevoeligheid voor systeemdenken, maar ik onthoud evenzeer dat Jotie T’Hooft in de novelle Het jaar donderdag zijn eigen proza kenschetste als ‘brokstukken verdriet, schots en scheef’, die ‘getuigen van een verwarring, en getuigen van een onmacht van een zwakte om die verwarring te omvatten, in lijnen te houden.'

Zou de jongeman het doodjammer vinden dat het gecommercialiseerde post-hippietijdperk waartegen hij fulmineerde, met zijn flauwe sixties-doorslagjes en esoterie op bourgeoismaat, vandaag nog steeds nagalmt? Dat het uitgerekend het klimaat vormt waarin zijn ontreddering en frustratie zulke hoge toppen scheren in de hitlijsten van de poëzie? Vermoedelijk wel. Maar veeleer wil ik dus uitgaan van een reële situatie: Jotie T’Hooft wórdt nog altijd gretig gelezen. Zelf wilde hij dat trouwens maar al te graag – ‘enkel wat de dood trotseert is waardevol’, verklaarde hij aan Luuk Gruwez –, en daarvoor mocht de jonge dichter gerust in de markt gezet worden. ‘Als je iets schrijft is het de bedoeling dat het gelezen wordt door zoveel mogelijk mensen en dan is het normaal dat er zoveel mogelijk middelen gebruikt worden om uw waar aan de man te brengen’, klinkt het in een interview in Poëziekrant in 1976.
Die middelen zijn waarschijnlijk stilaan uitgeput. Jotie T’Hoofts Verzameld werk – dat zoals Humo het ooit formuleerde, ‘voorbij de mythe weer naar de bron gaat’, ligt nu open en bloot op de salontafel en kan zonder heiligschennis aan kritiek worden blootgesteld. Als deze tijd aanleiding geeft om de Treurige Prins te herlezen, is het zaak om mét die lezers te onderzoeken of en hoe hij vandaag een antwoord kan formuleren. Met termen als ‘onbevangen’, ‘vrij’ en ‘vrank’ wil ik dan ook niet zozeer een absoluut gebrek aan vooringenomenheid beschrijven. Wie voor het eerst Joties literaire erfenis doorploegt, snuift al snel toch de smeuïge tragiek van zijn levensverhaal op. Wel wil ik een relatieve onbevangenheid zien als een mogelijkheid voor wie zijn schrijverschap beoordeelt om wat hij heeft geschreven.
Niet dat dat nu consequent gebeurt – verschoning, daar drukte ik me opnieuw te optimistisch uit. Ook jonge poëzielezers worden anno 2018 soms nog gepokt en gemazeld in de canonieke logica. Ik gaf vorig jaar bijles Nederlandse Literatuur aan een scholier uit het vijfde jaar; de gedichten in haar cursus, veelal grijsgedraaide klassiekers, bleken slechts een handig alibi om de kenmerken van de gebruikelijke poëtische stromingen erin te rammen. Jotie T’Hooft: present in de beschikbare clichés. Geen lezen aan. De kans is miniem dat het meisje na de middelbare school nog actief poëzie opzoekt, laat staan een bundel vastneemt, want die periode blijkt nog al te dikwijls het kritische moment.
Laat me dus even terugblikken op mijn eigen Jotie-periode, zo rond mijn zestiende. Waarschijnlijk begon ik de eerste gedichten van Jotie T’Hooft te lezen om dezelfde redenen als zoveel pubers: om de rechtstreekse emotie en herkenning die ik erin vond. Hoewel die zelden de beste gedichten opleveren, prijs ik me gelukkig dat niemand me toen de bundel uit de handen rukte. Het bleek het eerste deurtje van de poëzie, dat ik blijkbaar nodig had om er later meer te openen.
Misschien komt dat omdat net het werk van Jotie T’Hooft op die twijfelachtige tweesprong staat tussen onversneden melancholie en een meer complexe poëtische zeggingskracht. Het valt maar te hopen dat ook de Jotie-lezende jongeren vandaag – en een begeesterde bibliothecaris of leerkracht Nederlands met hen – op termijn die eerste ruilen voor die tweede. Dan openen zich nieuwe deuren en krijgt Jotie T’Hooft zijn plaats naast en niet boven zijn collega’s. In plaats van het verleden te doorploegen, hoop ik dat ze binnenkort met Sybren Polet en Charles Ducal zullen zeggen: ‘Alle poëzie dateert van vandaag’.
Met vriendelijke groeten,
Gilles