Kennis zonder erkenning
Door Klaas Tindemans, op Fri Sep 01 2023 07:45:00 GMT+0000In haar honderdste nummer activeert rekto:verso een archief van twintig jaar kunstkritiek. Klaas Tindemans reageert op één pagina uit de rubriek kontro:verso in het vijfde nummer uit 2004, waarin hij en toenmalig redactielid Maarten Van Dyck van mening verschilden over een doctoraat in de kunsten. Tindemans stelt vast dat artistiek onderzoek aan de School of Arts nog steeds niet op gelijke voet staat met academisch onderzoek. 'De institutionele realiteit is ontmoedigend.'
We zijn bijna twintig jaar verder, en er is weinig veranderd: onderzoek in de kunsten, aan de Schools of Arts, moet nog elke dag zijn legitimiteit bewijzen. Resultaten van artistiek onderzoek worden door universiteiten gewantrouwd, artistieke competenties worden niet als volwaardig academisch aanzien. Nauwelijks verborgen agenda’s – die niets met kunst of wetenschap maar alles met machtspolitiek te maken hebben – beletten of vertragen de zelfstandige ontwikkeling van een precair onderzoeksterrein. De energie die men aan dergelijk schimmenspel moet besteden, gaat ten koste van inhoudelijke discussies over de eigen aard van de artistieke kennis, een stelling die Maarten Van Dyck in zijn repliek op mijn opiniestuk uit 2004 bijzonder eloquent uitwerkte en nuanceerde.
Twee voorbeelden. Nog niet zo lang geleden konden hogescholen, dus ook Schools of Arts, rechtstreeks subsidies aanvragen bij het Herculesfonds voor middelgrote infrastructuur – al gauw enkele honderdduizenden euro’s. Sinds dit fonds inkantelde in FWO Vlaanderen, in 2016, kunnen enkel universiteiten nog als hoofdpromotor van zo’n dossier optreden. RITCS diende een dossier in over extended reality, een hightech onderzoeksgebied waarin onderzoekers van RITCS excelleren, samen met computerwetenschappers van VUB. Het dossier werd afgewezen omdat de specifieke kennis niet aanwezig was aan VUB. Natuurlijk niet, die specifieke kennis bevindt zich bij RITCS: zo tekent men een vicieuze cirkel. Tweede voorbeeld. De hoofdpromotor van een doctoraat, ook in de kunsten, moet ‘zelfstandig academisch personeel’ (ZAP) zijn aan een universiteit, dat zegt de wet. VUB heeft in 2012 met de Brusselse Schools of Arts (RITCS en KCB) afgesproken dat die laatsten enkele 10%-ZAP-aanstellingen kregen voor hun eigen docenten/onderzoekers: met zo’n dubbelmandaat kan men academische legitimiteit combineren met betrokkenheid bij het artistieke veld. Een aanstelling van 10% is ook vereist om als universitair promotor op te treden én om vanuit de universiteit fondsen (beurzen, projecten) bij FWO aan te vragen. Maar als een doctor in de kunsten, bijvoorbeeld een documentairemaker met een indrukwekkend portfolio van enkele decennia mét een nieuwe film-plus-handboek als doctoraal eindresultaat, voor die 10% solliciteert, dan wordt die als ‘niet academisch genoeg’ afgeserveerd. Het artistieke portfolio wordt niet eens bekeken.
De institutionele realiteit is ontmoedigend, en dat zal niet verbeteren zolang de expertise, inclusief de eigenheid van methodes en resultaten (output) van de Schools of Arts, niet erkend wordt. Of concreter, zolang de Schools of Arts niet zelf doctoraatsdiploma’s mogen uitreiken – zoals de Hogere Zeevaartschool wél kan. In de samenwerking tussen School of Arts en universiteit speelt er dan geen formele hiërarchie: ervaring leert dat concrete, gelijkwaardige combinaties – met ingenieurs, met juristen, met medici – goed werken. Een bijkomend (opportunistisch) argument is dat de opbrengst van doctoraten, die de overheid toekent via variabele financieringsmechanismen, daarmee rechtstreeks bij het artistiek onderzoek kan terechtkomen. Zonder dat er iets aan de strijkstok van de universiteit (of van een andere hogere macht) blijft hangen.
De voorbeelden zijn slechts symptomen van een onderliggend probleem. De weigering om de gelijkwaardigheid van artistiek onderzoek formeel en institutioneel te verankeren, toont aan dat men – de ‘serieuze’ wetenschappers dus – eigenlijk niet bereid is de kwaliteit en de relevantie van de kennis die artistiek onderzoek oplevert te erkennen. Maarten Van Dyck wees er in zijn repliek ook op dat doctoraten niet eens zo’n lange, en zeker geen gezaghebbende, traditie hebben: kwaliteit is niet afhankelijk van publicatievormen (thesis, handboek, artikels, essayfilm, podcast, whatever), wat universitaire doctoraatsreglementen ook mogen zeggen.
Vijf van de zes doctoraten die sinds 2017 aan RITCS zijn verdedigd, en heel wat lopende onderzoeksprojecten hebben met (experimentele) documentaire te maken. Dystopische fictie met archiefreportages, structural film met super-8 home movies, autofictionele essayfilm over astrofysica, animatiefilm over vrouwenrechten, narratieve experimenten met hyperlokale en geopolitieke onderwerpen, performatieve installaties met een activistische camera: telkens dwingt een thema tot radicaal vormonderzoek, tot visuele reflectie over de verhouding tussen de filmmaker en de werkelijkheid die die observeert. In dit spanningsveld ontstaan methodes die bijna nooit aan een vooraf te definiëren methodologie beantwoorden: die vertaalslag gebeurt later, als ze überhaupt al moet gebeuren. Misschien is een dergelijke anti-methodologische benadering niet geschikt om in een klassieke academische omgeving erkend te worden, dat wil zeggen in een omgeving waar contingente criteria over academische kwaliteit en relevantie – zoals citeerbaarheid of gereguleerd gebruik van voetnoten – tot onwankelbare, schijnbaar tijdloze parameters zijn versteend. Nochtans is methodische en inhoudelijke wildgroei onontbeerlijk om de kern van de zaak te bereiken: uitstekende, uitdagende hedendaagse kunst die men deelt met collega’s en anderen, van de eerste pitch tot het afgewerkte ding. Zoals medische wetenschappers mensen willen genezen en rechtswetenschappers gerechtigheid willen verdelen (of net niet). Zoveel verschilt die logica niet per se, als men de eigenheid van artistiek onderzoek erkent en niet wil formatteren. Intellectueel is die bereidheid er ongetwijfeld, institutioneel gebeurt nog steeds het tegendeel.

Klaas Tindemans, ‘Kontro: Kunst is kennis. Is een doctoraat in de kunsten denkbaar?’/Maarten Van Dyck, ‘Verso: De kunst van het onderzoek’, nr. 5, 2004, p. 63.
Bekijk deze recto en verso, en andere archiefstukken en reacties uit het honderdste nummer ook hier.