Kleur bekennen
Door Jan ter Heide, op Thu Aug 24 2023 22:00:00 GMT+0000Een foto uit 1933 vormt voor Jan ter Heide de aanleiding voor een kleurrijk verzet tegen grijze kledingkeuzes.
Op een foto kwam ik mijn grootouders in zwarte kleding tegen. Dat was de aanleiding voor een onderzoek. Op straat zag ik een saaie golf van donkere parka’s, eentonige cameljassen, slobberende trainingsbroeken en verwassen T-shirts. Gelukkig hier en daar ook een markante uitzondering: een shirt met een wonderlijke print, een jurk met een spetterende kleur, een geblokte dekenjas. Mijn pleidooi voor ouderen om uit hun veilige kledingkeuze te stappen.
In 1933 golden mijn grootouders als ‘oude mensen’ en die droegen zwarte of donkerblauwe kleding.
In mijn fotoarchief zit een kleine foto van mijn grootouders van moederskant. Op de achterkant staat ‘9 juni 1933’ met potlood geschreven. Op de foto viert Johanna Fien-Scheurs, geboren in 1877, haar 56ste verjaardag. Naast haar zit mijn opa Jan Fien; hij zou dat jaar zestig worden. Een kwarteeuw later werd ik geboren en naar hem vernoemd. Oma Johanna was huisvrouw en moeder, opa Jan werkte in de pannenfabriek Berk in Kampen. Rijk waren ze niet; zijn loon ging op aan hun gezin met zeven kinderen. Gehuld in donkere kleren kijken ze allebei ernstig in de lens, en dat nog wel op haar verjaardag. Ik heb mijn oma en opa maar kort gekend. In mijn herinnering was zij een lieve vrouw en hij een strenge man. Dat strenge is te zien aan zijn kleding: een donker, waarschijnlijk wollen kostuum, hooggesloten met brede revers en daaronder een wit overhemd met stropdas. Zij draagt een zwarte jurk of rok met een blouse van glanzende stof. Bij haar hals een speld die ze wellicht van hem heeft gekregen. Het is bijna zomer, maar de ruimte voelt donker en ietwat claustrofobisch aan. De bloemen maken het nog wat vrolijk.
Hoe anders is in die tijd de kleding van ‘gewone mensen’ in vergelijking met de mode. Aan het einde van de vrolijke jaren 1920, waarin vrouwen met kort haar en korte jurken met franjes vol energie de charleston dansten, stortte in 1929 de beurs van Wall Street in. Een wereldwijde economische crisis was het gevolg, niet alleen voor bedrijven, maar ook voor de gewone man en vrouw. Om te ontsnappen uit de dagelijkse ellende creëerden modeontwerpers voor dames met heren die het konden betalen weelderige romantische japonnen, iconisch in beeld gebracht in de film Gone with the Wind (1939), naar het gelijknamige boek van Margaret Mitchell. In Parijs brachten Madeleine Vionnet en Madame Grès soepel vallende japonnen en avondjurken op de catwalk, terwijl Elsa Schiaparelli bizarre jurken ontwierp in samenwerking met de surrealistische kunstenaar Salvador Dalí. In 1933 droeg Marlene Dietrich voor het eerst een mannenpak. Voor mannen kwam het gangsterkostuum en vogue: brede schouders en smalle heupen. En als je echt modieus was, droeg je een pak van witte, beige of kaki stof.
Alledaagse verhalen
Kenden mijn opa en oma dit soort kleding? Het was iets voor de happy few. Vernieuwende mode was niet aan hen besteed in die sombere crisistijd tussen de twee wereldoorlogen. Met een karig salaris kon je je geen uitspattingen veroorloven. Kleding moest degelijk zijn, je moest er lang mee kunnen doen en draagbaarheid was belangrijk. In 1933 golden mijn grootouders als ‘oude mensen’ en die droegen zwarte of donkerblauwe kleding. Ik heb hen nooit in andere kleuren gezien.
Er zitten veel boeiende verhalen verstopt in de kleding die gewone mensen dagelijks dragen.
Ondertussen ben ik ouder dan mijn grootouders toen waren. Mijn hele leven ben ik gefascineerd door kleding en kledinggedrag. Kleding is je tweede huid en vertelt een persoonlijk verhaal van de drager. Ook de tijd waarin je leeft, bepaalt hoe je eruitziet. Modemerken kiezen kleuren en silhouetten en maken stofkeuzes; trendsetters volgen; handel en reclame doen hun werk; consumenten maken in winkelketens hun ‘eigen’ keuzes. Soms moet je aan die nieuwe mode wennen of verzet je je er aanvankelijk tegen. Toen heupbroeken in de mode begonnen te geraken, moesten mijn leerlingen van de mbo-opleiding Mode en Textiel daar niets van weten. Een jaar later hadden ze allemaal zo’n broek en wilden ze zelfs niets anders meer.
Kostuumgeschiedenis kan veel vertellen over de tijd waarin mensen leven, maar het laat vaak alleen zien wat de mode dicteert en wat gefortuneerde mensen zich kunnen veroorloven. Die kleding is te bewonderen in adembenemende overzichtstentoonstellingen en schitterende publicaties. Gewone kleding van gewone mensen wordt bijna nooit opgenomen in kostuumcollecties en is zelden zichtbaar in tentoonstellingen. Dat heeft ten eerste te maken met de staat van die kledingstukken: ze zijn versleten, afgedragen of vermaakt. Ten tweede wordt alledaagse kleding vaak niet interessant of spectaculair genoeg bevonden. Omdat het en masse wordt geproduceerd, zou dat soort kleding te weinig vertellen. Ik geloof dat niet. Er zitten veel boeiende verhalen verstopt in de kleding die gewone mensen dagelijks dragen. Wat was de reden om dit kledingstuk aan te schaffen? Werd het een geliefd kledingstuk dat veel is gedragen? Wat heeft het meegemaakt, wat heeft het als stille getuige allemaal gezien? Wat heeft de stof geabsorbeerd en waar bleef ze aan haken? Hoe is het stuk versteld en wat zit daar weer achter?
Mentale snapshots
In mijn hoofd bewaar ik snapshots van mensen die me door hun kledingkeuzes zijn bijgebleven. In een tijd zonder mobiele telefoon met camera moest je het doen met goed kijken en beelden opslaan in je geheugen. Ik kan ze helder voor de geest halen.
Eind jaren 1980 stap ik om vijf over negen uit in het station van Almelo. Aan de andere kant van het perron staat een groep ouderen. Twee echtparen, van top tot teen gekleed in beige jacks, lange jassen, broeken en rokken. Beige schoenen en beige handtassen, alle vier grijs haar. Zo trekken ze er een dag op uit. Ze moeten allen voor de Tweede Wereldoorlog geboren zijn. De wederopbouw heeft, denk ik, invloed gehad op hun kleding. Praktisch nut, zuinigheid en ‘doe maar gewoon dan doe je al gek genoeg’, dat zijn voor een groot deel van de bevolking ook nu nog de uitgangspunten, zeker bij het kopen van kleding. De overtuiging dat beige bij alles past en altijd netjes staat, overheerst. Beige kan inderdaad een prachtige tint zijn in een schitterende stof. Het beige dat deze vier mensen dragen, is echter flets en van een goedkope stof. Die uniforme kleur maakt hen in mijn ogen oud en saai.
Door goedkope kledingwinkels kunnen we onze kasten volstoppen met tijdelijke kleding die geen jaren mee moet.
Een andere snapshot. Ergens begin jaren 1990 op de Albert Cuypmarkt in Amsterdam kom ik ze tegen. Grootmoeder met haar kleindochter aan de hand, haar dochter duwt een wandelwagen met daarin een peuter. Drie generaties dragen hetzelfde blauw-wit gestreept T-shirt met lange mouwen dat je op de markt kunt kopen. Een kledingstuk voor mannen en vrouwen, jongens en meisjes, groot en klein – je zou het democratische kleding kunnen noemen.
Ik probeer me mijn grootouders van de verjaardagsfoto voor te stellen met zulke T-shirts en ik moet erom lachen. Hoe is de kleding de afgelopen negentig jaar veranderd en hoe komt dat? Toenemende welvaart speelt daarbij vast een rol. Natuurlijk is er nog altijd armoede, maar de meeste mensen hebben meer geld dan vroeger om kleding te kopen. Door goedkope kledingwinkels kunnen we onze kasten volstoppen met tijdelijke kleding die geen jaren mee moet. De commercie zorgt voor een steeds nieuw aanbod, wat de vraag weer vergroot. De commerciële modemerken spelen handig in op de eis van onze samenleving om er altijd jong en trendy uit te zien.
Van beige naar brutaal
Als ik door Amsterdam loop, valt me op dat jong en oud er vaak hetzelfde uitzien. Donkere parka’s met grote capuchons worden door jonge jongens en oude mannen gedragen. Camelkleurige jassen door jonge vrouwen en hun moeders. Mannen in slobberende trainingsbroeken en verwassen T-shirts. Waar zijn de bloemenmeisjes en bloemenjongens van de jaren 1960 gebleven? De hippies van toen moeten nu in de zeventig zijn. Ik zag ze indertijd lopen in hun schapenwollen jassen en geborduurde jurken uit India, spiegeltjes op hun broeken, kleurensjaals om hun middel. Die vrijheid van toen is bij velen niet meer zichtbaar. Hebben ze zich geconformeerd aan de massa die zegt dat je niet mag opvallen? Tijdens de rondleidingen die ik geef als museumgids zie ik hoe netjes en keurig de gepensioneerde ouderen gekleed zijn. Ze hebben zich aangepast aan de groep waartoe ze behoren; waarschijnlijk deden ze dat ook al tijdens hun werkzame leven. Beschaafd zou je het kunnen noemen, volgens een ongeschreven groepsregel. Gelukkig hebben ze niet allemaal die keurige stap naar saaiheid gezet. Als je goed om je heen kijkt, zie je ze nog: mensen die hun vrije kledingstijl hebben behouden en zelfs verder ontwikkelen.
Als we in de jaren 1960 kleur durfden te bekennen, waarom dan vandaag niet meer?
Op een zonnige maandagmorgen kom ik in de Westerstraat in Amsterdam Wil van bijna zeventig tegen en ik mag van haar een foto maken. Ze vertelt dat ze kasten vol heeft met kleding en sieraden van ontwerpers als Jean Paul Gaultier en Puck & Hans. Wil is al haar hele leven bezig met er goed en flamboyant uitzien. ‘Dat zit gewoon in me en ik heb het van huis uit meegekregen. Mijn vader zag er altijd verrassend uit en ook mijn man draagt geweldige, onalledaagse kleren.’ De jas die ze draagt, heeft ze zelf ontworpen en op maat laten maken. Als we met elkaar praten, zie ik dat veel voorbijgangers zich omdraaien en naar haar kijken.
Je eigen stijl ontwikkelen, zoals Wil, hoort misschien wel bij de generatie vrouwen die is opgegroeid met zelf kleding maken. Met een lap stof uit de winkel of van de markt en met de naaimachine (vaak een onderdeel van de uitzet) kon je een eigen draai geven aan ontwerpen uit tijdschriften voor zelfmaakmode zoals Knip, Marion en Burda, die populair waren in de jaren 1960 en 1970. Ook de rol van de damesbladen mag daarbij niet onderschat worden. Maakt die generatie vrouwen hun kleren nog steeds zelf?
Mijn man draagt op zijn 77ste fleurige zomershirts met prints die ik jaarlijks voor hem maak en die ik zelf op mijn 64ste ook draag.
Carla en Hanneke, allebei 77, kom ik tegen op de Noordermarkt in Amsterdam. ‘Upcycling, daar heb ik mijn hele leven al van gehouden’, vertelt Hanneke, die een jas draagt gemaakt van een oude, geblokte deken. ‘Ik heb altijd mijn eigen kleding gemaakt en beroepsmatig ook voor anderen.’ Hanneke maakt nog steeds exclusieve kleding, tassen en hoeden in haar atelier in Hoorn. Ook Carla maakt al haar hele leven haar eigen kleding, bedrieglijk eenvoudig van vorm met mooie stoffen. Ze haalt haar inspiratie bij Japanse modeontwerpers als Yohji Yamamoto en Issey Miyake.
Mijn man draagt op zijn 77ste fleurige zomershirts met prints die ik jaarlijks voor hem maak en die ik zelf op mijn 64ste ook draag. Onze kledingkast hangt vol overhemden met kleurrijke prints waar we ons goed in voelen. Onze kledingkeuze heeft zeker ook te maken met de wereld waarin we vertoeven. In de wereld van ‘de kunsten’ kan doorgaans meer dan in de zakelijke wereld waarin kleding strakker gedefinieerd is. Helaas zijn we uitzonderingen in het huidige straatbeeld met saai geklede ouderen en hun veilige, eentonige kledingkeuzes. Maar als we in de jaren 1960 kleur durfden te bekennen, waarom dan vandaag niet meer?
Ik kijk nog eens naar de foto van mijn grootouders, die al lang overleden zijn. De tijd waarin je leeft, bepaalt hoe je eruitziet. Wat zou mijn opa gedragen hebben als hij nu zeventig was? Een overhemd met een print? Een hippe spijkerbroek? Toch niet een met gaten? Zou mijn oma een brutale jurk hebben gedragen met daarover een knalrode jas?