Lieve Anna Tilroe

Door Chris Keulemans, op Thu Jun 28 2018 22:00:00 GMT+0000

Elke vrijdag schrijft een van onze vijf vaste online correspondenten een brief aan iemand. Deze week feliciteert Chris Keulemans de curator van 11fountains met hoe haar project voor Leeuwarden Culturele Hoofdstad opnieuw kunst en nieuwe symbolen in de publieke ruimte injecteert. 'Juist nu moeten kunstenaars in het geweer komen, net zo trots als in de elf Friese steden. Zichtbaar. Zwaarwegend en duurzaam. En politiek. Stelling kiezend. Uitgesproken.'

Nu we echt moeten vechten voor het behoud van onze publieke ruimte denk ik vaak aan je. We hebben ooit staan dansen in een Surinaamse calypsobar aan de Amsterdamse Albert Cuypmarkt en zijn samen naar de Documenta in Kassel geweest. Je bent voor mij de belangrijkste kunstcriticus van de laatste dertig jaar en een zielsverwant die ik te weinig zie.

Momenteel glorieer jij als de curator van 11fountains, in het kader van Leeuwarden-Fryslân 2018 Culturele Hoofdstad van Europa: in elk van de Friese steden die beroemd zijn vanwege de Elfstedentocht, heb jij internationale kunstenaars een fontein laten plaatsen. Die schaatsmarathon zal waarschijnlijk nooit meer gehouden worden. Omdat de aarde opwarmt, vriezen de sloten en kanalen niet meer dicht. IJs kunnen we vergeten, maar laten we het water eren met fonteinen.

En dus ligt er nu een imposante walvis te spuiten in de haven van Harlingen. Een bronzen vleermuis met wijd opengesperde vleugels spuwt water op het kerkplein van Bolsward. Bovenop een stapel emmers en jerrycans staat in Sloten een man die op zijn schouders een meisje draagt. In haar handen tilt ze een vogel naar de hemel: de met uitsterven bedreigde kievit.

Ik schrijf je omdat ik denk: als we nu niet in het geweer komen is het te laat.

Ruimte die we publiek noemen, is de ruimte die we mogen delen. De pleinen in onze steden, de grappen en scheldpartijen aan de toog van de sociale media, de zalen en zaaltjes waarin we discussie voeren over hoe de wereld zou moeten zijn. Die ruimte wordt rap kleiner. Ze wordt ons cynisch en hardhandig ontnomen. En toch blijven wij geloven in kunst. Kunst die ruimte geeft en ruimte laat. Dat geloof is de basis van onze zielsverwantschap.

Ik schrijf je omdat ik denk: als we nu niet in het geweer komen is het te laat. Dan zijn de walvis, de vleermuis en het meisje met een kievit in haar handen monumenten voor een tijd die niet meer terugkomt.

In 2005 nam jij het initiatief tot Nieuwe symbolen voor Nederland, een tentoonstelling in de Vleeshal in Middelburg. Er kwam een mooi opgemaakt boekje uit voort. Daarin schreef jij: ‘De moord op Theo van Gogh en de angst die sindsdien rondsluipt, hebben ook hier een verlangen geschapen naar symbolen die de waarden van de vrije, open samenleving representeren. Zwaarwegende, duurzame symbolen die het kunnen opnemen tegen de tirannieke symboliek van de terreur.’

Ik voegde daaraan toe, een paar pagina’s verderop: ‘De symbolen die we nu zouden moeten hebben zijn inclusief van aard. Als Nederland zich ineens ontpopt als een xenofoob, op zichzelf gefixeerd landje, dan gaat het er nu juist om symbolen te bedenken voor een nieuw Nederland, herkenbaar niet alleen voor Hollanders maar ook voor mensen die aan ons collectieve bewustzijn de ervaring van woestijn, burgeroorlog, persbreidel en mierzoete thee toevoegen.’

Onze grootste zorg toen was dat kunstenaars niet bereid zouden zijn hun autonomie op te geven en beelden te maken voor een vrije, open samenleving. Dertien jaar later is onze zorg dat de ruimte er niet eens meer is om zulke beelden een plaats te geven.

Het is een klein wonder. En een klap in het gezicht van benauwd nationalisme.

Jou is het gelukt om in Friesland elf beelden te situeren die recht doen aan tradities maar ook openstaan voor de toekomst. Ze zijn al meteen, nog geen maand na de onthulling, even populair bij de dorpsbewoners als bij de toeristen. Bij mensen van dichtbij en mensen van over de hele wereld.

Het is een klein wonder. En een klap in het gezicht van benauwd nationalisme. Juist omdat het gebeurt op hetzelfde moment dat Erdoğan met nieuwe verkiezingen Turkije definitief op slot doet, dat de EU de hekken rond Europa nog verder optrekt, dat er in Brussel gejaagd wordt op mensen zonder papieren, dat Trump van de Republikeinen een éénmanspartij maakt, dat we beseffen hoe geen enkel bericht op Facebook toevallig in beeld verschijnt, dat Rusland het WK viert terwijl een journalist in hongerstaking is en dat Nederland klaarstaat om twee maanden op vakantie te gaan, alsof er niets aan de hand is.

In Amsterdam Noord, waar ik woon, is er een kleine opleving van kunst in de publieke ruimte. De tentoonstelling Noord, Staat van de Straat, in Nieuw Dakota, laat de straatkunst in dit stadsdeel zien. Framer Framed opent een nieuwe kunstruimte in de stille Molenwijk, waar ter voorbereiding twintig studenten twee maanden hebben rondgelopen om buurtbewoners te vragen welke kunst ze hier willen zien. De kunstenaars van de Theaterstraat presenteren een overzicht van hun kleine interventies in het winkelcentrum, de bibliotheek en de speeltuinen van de Banne.

Ik ben overal gaan kijken – en steeds was ik bijna de enige bezoeker. Het zijn gebaren van hoop. Dit zijn kunstenaars die proberen te doen waar wij in 2005 om vroegen. Ze maken nieuwe symbolen voor Noord en daarmee voor Nederland. Alleen: die worden niet gezien. Laat staan dat ze echt iets veranderen.

Populisme, doorgeschoten kapitalisme en segregatie zorgen ervoor dat we de ruimte die we gewend waren publiek te noemen niet meer mogen delen.

Tegelijk bezoek ik Europese kunstenaarsconferenties in Amsterdam, Bilbao en Bratislava. Ze gaan over shrinking public space. Voor mij is die term nieuw, maar hij wordt besproken als de meest vanzelfsprekende zaak ter wereld. Populisme, doorgeschoten kapitalisme en segregatie zorgen ervoor, zegt iedereen, dat we de ruimte die we gewend waren publiek te noemen niet meer mogen delen. Men zegt dat bijna schouderophalend.

Terwijl ik denk: maar nu, juist nu, moeten kunstenaars in het geweer komen. Niet zo timide als in Amsterdam Noord, waar de wereld gewoon verder draait zonder een seconde op de kunstenaars te letten. Niet zo fatalistisch als op de kunstenaarsconferenties. Maar net zo trots als in de elf Friese steden. Zichtbaar. Zwaarwegend en duurzaam. En politiek. Stelling kiezend. Uitgesproken. Bewust van de machinerie die je moet beheersen om echt een doorbraak te plegen. De bureaucratische, economische en mediatechnische machinerie. In het geweer komen om die te bespelen. Voordat onze publieke ruimte echt verloren gaat.

Als we de ruimtes waar de verbeelding die ons samenbrengt niet beschermen, dan is straks de verbeelding zelf iets uit een tijd die niet meer terugkomt.

Wouter Hillaert, die in 2008 de teksten schreef bij de tentoonstelling die jij samenstelde in het Arnhemse park Sonsbeek, was vorige week op Oerol, het theaterfestival in de duinen en bossen van Terschelling. Hij zag er de ene na de andere theatermaker die onze zorgen wel deelde, maar daar na de nodige soulsearching telkens een feestelijk slotakkoord op liet volgen en de conclusies overliet aan de ondergaande zon en de witte wijn.

Hij schreef, hier in rekto:verso: ‘Maar wat vooral knaagt, is [de veronderstelling] dat theater nog steeds een verschil zou maken door allerlei zekerheden te doorprikken, door verwarring te zaaien, de lelijkheid te tonen. Doet onze hele werkelijkheid dat niet al elke dag? Echt verschil maak je vandaag als kunstenaar net door wél een antwoord, of minstens een perspectief, voor te stellen. Door aan het eind op een ideologisch punt te gaan staan dat reactie uitlokt. Door zelf ergens in te geloven.’

Wat hij schrijft over theater, geldt ook voor kunst in de publieke ruimte. Als we de ruimtes waar de verbeelding die ons samenbrengt niet beschermen, dan is straks de verbeelding zelf iets uit een tijd die niet meer terugkomt.

We vechten door. En onderweg komen we elkaar natuurlijk altijd weer tegen.

Tot spoedig dan,

Chris