Lijfstijl

Door Arnout De Cleene, op Tue Mar 11 2025 14:31:00 GMT+0000

Wanneer hollen we lichaamsnormen achterna, wanneer hollen we ze uit? Fitness heeft zowel de potentie om culturele en maatschappelijke tendensen te tonen, als ze te ondermijnen, schrijft Arnout De Cleene in het editoriaal bij rekto:verso's printnummer 'Fitness'.

Voor het verschalken van de dood en het bandeloze genieten van het leven werd Sisyphus, koning van Korinthe, door de Griekse goden gestraft. Tot het einde der dagen zou hij een zwaar rotsblok een berg op duwen, enkel om te merken dat de rots, net voor de top, telkens naar beneden rolt. Afdalen, schouder ertegenaan, en klimmen. Opnieuw en opnieuw.

Ook in de pagina’s die volgen wordt er repetitief gezwoegd. Dit themanummer gaat over fitness en over verwante praktijken als krachttraining en bodybuilding, maar ook over paaldansen, yoga enzovoort. Het gaat om lichaamsroutines die elementen ontlenen aan sport en gebaseerd zijn op ideeën over gezondheid, welzijn en fysieke schoonheid. Door de mythische proporties die ze aanneemt, kunnen we die lichaamscultuur ook benoemen als een ‘lichaamscultus’. In het straatbeeld zijn de muisgrijze rugzakken met oranje zomen en de naam van een welbepaalde fitnessketen niet meer weg te denken. Fitnesscentra verschijnen in stadsrand en dorpskern, in winkelcentra, in het appartements- en kantoorgebouw.

De uitingen van lichaamscultuur zijn gevarieerd en ook trendgevoelig, haar geschiedenis is veelzijdig, en zowel tastbaar als efemeer. Er zijn vandaag tientallen soorten yoga; ‘aerobics’ klinkt ondertussen dan weer haast museaal. In de parken schieten felgekleurde fitnesstoestellen als paddenstoelen uit de grond; iets verderop staan de fit-o-meters mos te vergaren. De contemporaine fitnesscultuur heeft een sterk Angelsaksische inslag, merkbaar in het taalgebruik van dit nummer, maar is vooral een postmoderne mix: ze combineert elementen uit de oosterse filosofie met de vibe van de stranden van Miami in de jaren 1980 en de Lebensreform-beweging van het fin de siècle. Haar geschiedenis laat zich traceren langs de opkomst van de homevideo en de hoogtijdagen van de actiefilm, maar evengoed via in de vlucht genoteerde sequenties van squats en burpees. Ze pakt uit met sterrendom – Jane Fonda, Arnold Schwarzenegger, Tommy Kono, Yukio Mishima – en personages – Rocky, Elisabeth Sparkle –, maar wordt evengoed gestut door de ervaringen van anoniemere goden.

In het straatbeeld zijn de muisgrijze rugzakken met oranje zomen en de naam van een welbepaalde fitnessketen niet meer weg te denken.

De belangrijkste getuige van die cultuur is het lichaam zelf. Wat toont het lichaam, als je het bekijkt als een archief? De fitnesslichamen lijken gedisciplineerd. Het gaat om een regime: een set dominante en geïnternaliseerde normen dicteert dat en hoe we bewegen, en richting welk doel. Ze zijn verankerd in taal en beeld en worden versterkt door en verspreid via populaire en sociale media. Fitnesscultuur lijkt te behoren tot vrijetijdsbesteding, maar heeft minstens evenveel van doen met arbeid en getuigt van de vage grens tussen beide: ze gehoorzaamt een mantra van productiviteit – de work-out als ontspanning. De huidige lichaamscultuur lijkt het toonbeeld van individualisme, van een samenleving die groei als maatstaf heeft en zingeving zoekt in cijfers – van de omtrek van de biceps, over het aantal kilo’s en kilometers, tot de lactaatdrempel en VO2max. Een uitwas van het neoliberale denken: gezondheid wordt een persoonlijke verantwoordelijkheid, een investering. Je neemt er een abonnement op.

Lichaamscultuur steunt daarbij op clichématige ideeën over en beelden van het mooie en gezonde lichaam. Dat maakt van de muf-zilte hallen een exclusieve omgeving. Ook op momenten dat fitnesscultuur inclusief beweert te zijn, houden we haar best een spiegel voor. Wie is ‘iedereen’ in ‘#YogaForAll’? Fysieke progressie sluit ideologisch conservatisme niet uit. Wel integendeel: er wordt in dit nummer niet voor niets gesproken over iets als ‘wellnessrechts’, over de fascistische wortels van yoga en de ultranationalistische recuperatie van bodybuilding, over hoe fitness genderpatronen versterkt.

Felgekleurde fitnesstoestellen schieten als paddenstoelen uit de grond; iets verderop staan de fit-o-meters mos te vergaren.

Maar de zwetende lichamen vertellen evengoed een ander en weerbarstiger verhaal. Miet Warlops voorstelling ONE SONG toonde enkele jaren geleden de theaterscène als fitnessruimte waarin verdriet werd verbeeld op een loopband, op de tonen van één opzwepend lied, en met afgepeigerde, sportende acteurs. Wanneer je Kunsthal Gent bezoekt, moet je telkens een omweg maken om aan de andere kant van de ruimte te geraken, want in het midden verspert Crisis of Masculinity (Thomas Min en Egon Van Herreweghe) de weg – een replica van de blauwe omheining van ‘Muscle Beach’ in Venice, California, de geboortegrond van de fitness. Zulke werken eigenen zich vormelijke kenmerken en semiotische dynamieken van fitness toe, maar leiden tot iets speels, en zelfs ontwrichtends. Losgezongen van hun lichamelijke doelmatigheid, kunnen fitnessoefeningen bijna experimenteel beginnen te klinken. Er is de bevreemdende dynamiek van de hypertrofie: spieren die je kweekt door ze eerst te scheuren – opbouw en afbraak die hand in hand gaan. Er is de monotonie van de oefeningen, maar die monotonie is nooit statisch: lichamen veranderen net door de herhaling. Er is de relatie tot de materiële wereld: het opzoeken van objecten die weerspannig zijn, en de bijbehorende, haast antifysische ingesteldheid: het volgen van de weg van de meeste weerstand.

Fitness heeft iets artificieels. Als ze een esthetiek heeft, is het die van het exces: haar stijlfiguur is, naast de herhaling, de overdrijving. Ze heeft lak aan subtiliteit. Het afgetrainde of opgepompte lichaam ligt daarom, paradoxaal genoeg, dicht in de buurt van het groteske. Dat sluit aan bij een theatrale tegengeschiedenis van lichaamscultuur, waarin ook niet-normatieve lijven gedijen. In die lijn kan fitness een plaats zijn waar het lichaam kan worden gevierd, en waar genot centraal staat – een speeltuin voor de ontplooiing en ontdekking van identiteiten. De hyperbool van fitness heeft daarom zowel de potentie om culturele en maatschappelijke tendensen te tonen, als ze te ondermijnen. Dit nummer onderzoekt die spanning: wanneer hollen we lichaamsnormen achterna, wanneer hollen we ze uit? En is er ook een mogelijkheid om vermoeidheid en genot, destructie en emancipatie te verzoenen?

Sisyphus mag daarom de patroon zijn van dit nummer. Er is zijn monotone, geestdodende fysieke arbeid-om-de-arbeid. In de achtervolging van een dwingend ideaal dat nooit bereikt kan worden, is hij de verpersoonlijking van een aspiratie waar je aan ten onder gaat. De koning van Korinthe is een fitnesser die slaafs een geïnternaliseerde norm volgt, met een lichaam dat zich plooit. Maar er is ook Albert Camus’ interpretatie in Le mythe de Sisyphe uit 1942. Voor Camus verenigt Sisyphus bij uitstek de passie voor het leven met de zinloosheid van het bestaan. Camus richt zich daarvoor niet op zijn moeizame tocht omhoog. Het gaat om de afdaling. Op het moment dat Sisyphus terugkeert richting de steen die alweer naar beneden is gerold, op dát moment wordt hij voor Camus sterker dan zijn rots. Sisyphus’ repetitieve arbeid zal tot niets leiden, hij zal niets produceren of bereiken, maar wat van belang is, is dat hij dat ook weet. In het volle besef van de futiliteit van dat alles, wandelt hij, vermoeid maar met vaste tred, toch naar beneden. Sisyphus, ‘prolétaire des dieux’, wordt zo meester van zijn lot – een overwinning die niet te vatten is in termen van succes of falen, maar als het tragische bewustzijn van de absurde en onoplosbare wisselwerking tussen beide. ‘Il faut imaginer Sisyphe heureux.’