Lili‘uokalani versus de witte mannen. De monarchie als democratiserende kracht
Door Marnix Beyen, op Thu Oct 10 2024 15:19:00 GMT+0000Welke plaats hebben monarchieën in de politieke moderniteit van de westerse natiestaten? Marnix Beyen duidt hoe het mannelijke, dominante narratief van de natiestaat steevast het soms democratiserende potentieel van de monarchie in de schaduw stelt.
In het verhaal dat ‘westerse democratieën’ over zichzelf vertellen, is voor de monarchie een wat ongemakkelijke plaats weggelegd. De logica van dat verhaal lijkt er een zonder vorsten te zijn, aangezien de soevereiniteit bij ‘het volk’ berust – al dan niet via verkozen vertegenwoordigers. Gemengde constituties, waarin het volk die macht moet delen met monarchale en aristocratische elementen, verschijnen in dat narratief als een tijdelijke toegift aan een ancien régime dat zich minder makkelijk liet opzijschuiven dan verwacht en gewenst. Ooit zullen zij echter – zo lijkt de impliciete suggestie – de plaats moeten ruimen voor ‘zuivere’, democratisch georganiseerde republieken.
De Noord-Atlantische natiestaat: politiek voorbehouden aan mannen
Dat teleologische standaardverhaal over de ‘westerse democratieën’ heeft de afgelopen decennia echter heel wat van zijn vanzelfsprekendheid verloren. Ten eerste zijn beide termen op zich al niet geheel onproblematisch. Kunnen we wel van ‘het westen’ spreken als we het hebben over een regio die zich uitsluitend bevindt in het noordelijk halfrond – nog afgezien van het feit dat deze regio alleen in een eurocentrisch wereldbeeld als ‘westelijk’ verschijnt? De evoluties die doorgaans als ‘westers’ worden aangeduid, vonden hun oorsprong aan beide zijden van de noordelijke helft van de Atlantische Oceaan en duid ik daarom bij voorkeur aan als ‘Noord-Atlantisch’. Vanaf halfweg de achttiende eeuw deed zich in die regio een proces voor waarbinnen oudere ideeën, waarden en praktijken werden samengebracht tot een min of meer coherent en herkenbaar nieuw model: een Noord-Atlantische variant van de politieke moderniteit, die zich steeds meer opdrong als dé politieke moderniteit.
Kan dat geheel aan ideeën, waarden en praktijken zonder meer ‘democratisch’ worden genoemd? Neen: er gaapt immers een immense kloof tussen de democratische aanspraken van het model en de vaak ondemocratische praktijken die ermee gepaard gaan. Bovendien zijn in naam van dé centrale waarde van dat politieke model – de natie (of het volk) dient soeverein te zijn – onnoemelijke gruwelijkheden verricht. De soevereiniteit van het volk kan democratische of radicaal antidemocratische implicaties hebben. Wanneer etnisch-raciale criteria worden gehanteerd om te bepalen wie tot het volk behoort en een absolute leider als de beste belichaming van de volkswil wordt beschouwd, dan vormt het de basis van fascistische en potentieel genocidale regimes. Ook die maken integraal deel uit van de Noord-Atlantische politieke moderniteit.
De soevereiniteit van het volk kan democratische of radicaal antidemocratische implicaties hebben.
Zelfs indien we dergelijke extremen buiten beschouwing laten, ging de creatie van natiestaten in de negentiende en twintigste eeuw vrijwel altijd hand in hand met vormen van homogenisering en disciplinering, aangedreven door de leidende economische en culturele groepen in de samenleving. Verschillen tussen maatschappelijke groepen dienden te worden weggevaagd door onder meer gemeenschappelijk onderwijs, waarin een standaardtaal en een gedeeld historisch verhaal werden aangeleerd, en door de creatie van een civiele religie rond nationale helden of momenten van nationale rouw en glorie. Gecombineerd met een sociaal-darwinistische logica werkte de cultus van ‘de soevereine natie’ ook oorlogsvoering en koloniale overheersing in de hand. De Noord-Atlantische politieke moderniteit was kortom op meerdere domeinen een krachtig instrument waarmee de dominante groepen hun macht bestendigden en vergrootten.
De monarchie: vergeetput voor vrouwen
Zo ook in hun benadering van vrouwen. Aangezien politiek de belangen van de natie moest dienen, werd zij uitsluitend beoefend in de publieke sfeer, en die publieke sfeer was traditioneel mannelijk. Ondanks haar principiële gelijkheidslogica sloot de Noord-Atlantische politieke moderniteit dus lange tijd vrouwen en ‘subalternen’ (zowel de sociale onderlagen van de Europese samenlevingen als de niet-witte bevolkingen van de kolonies) uit van het politieke bedrijf. Tijdens de negentiende en een groot deel van de twintigste eeuw ontwikkelde de politieke agency van vrouwen en (koloniale) ‘subalternen’ zich dan ook grotendeels buiten de instituties die door die Noord-Atlantische politieke moderniteit waren gecreëerd, en dus binnen de restanten van het ancien régime.
De monarchie vormde in de negentiende en twintigste eeuw een plaats waar vrouwen en koloniale ‘subalternen’ een bepalende rol in het beleid konden hebben.
Zo konden aristocratische vrouwen invloed blijven uitoefenen in de informele circuits van de salons. Maar ook de monarchie vormde in de negentiende en twintigste eeuw een plaats waar enerzijds vrouwen en anderzijds koloniale ‘subalternen’ een bepalende rol in het beleid konden hebben – tot op zekere hoogte. De Nederlandse Koningin Wilhelmina kon een centrale plaats voor zichzelf opeisen in het democratische verhaal van haar land door in haar Londense ballingschap de geallieerde oorlogsinspanningen krachtdadiger te ondersteunen dan haar regering. Ze misrekende zich echter toen ze na de Bevrijding meende haar toegenomen prestige te kunnen verzilveren in een meer prominente plaats op het politieke schaakbord. Uiteindelijk deed ze gefrustreerd troonsafstand. Eenmaal de politieke normaliteit zich had hersteld, diende de vorstin zich opnieuw te schikken naar een rol als (weliswaar in het oog springende) figurant.

Niet-witte monarchen
Nog kwetsbaarder voor de masculiniserende impact van de Noord-Atlantische politieke moderniteit waren monarchen die beide factoren van marginalisering in zich verenigden: de niet-witte vorstinnen uit landen in de politieke en economische invloedssfeer van de Noord-Atlantische wereld. Een treffend voorbeeld daarvan biedt het verhaal van Lili‘uokalani, die van 1891 tot 1893 koningin was van Hawaii (dat toen nog bekendstond als de ‘Sandwich-eilanden’). Onder invloed van protestantse missionarissen uit de Verenigde Staten werd deze eilandengroep vanaf 1840 bestuurd als een christelijke, constitutionele monarchie met een tweekamerstelsel. In 1887 werd deze semikoloniale greep versterkt door een nieuwe grondwet die de vorst David Kalākaua onder dreiging van geweld moest toestaan. Na zijn overlijden werd Kalākaua opgevolgd door zijn zus Lili‘uokalani, die was gehuwd met een lid van de Amerikaanse handelselite op Hawaii. Zij was door Noord-Atlantische politieke en intellectuele denkwijzen beïnvloed, maar streed niettemin voor de inspraak van de lokale bevolking en het behoud van inheemse tradities. Zo trachtte zij de macht van de monarchie te herstellen en het stemrecht van buitenlanders (lees: koloniale overheersers) in te perken. In haar memoires van 1898 schreef zij dat twee derde van de geregistreerde kiezers uit alle delen van de eilandengroep haar in petities hadden gesmeekt om een nieuwe grondwet. ‘To have ignored or disregarded so general a request,’ zo voegde zij daaraan toe, ‘I must have been deaf to the voice of the people, which tradition tells us is the voice of God.’ Democratische, theocratische en monarchale elementen vloeiden naadloos samen in haar argumentatie.
De dominante witte groepen op Hawaii zagen hun economische en politieke belangen echter bedreigd door Lili‘uokalani’s demarche en stootten haar met de hulp van troepen uit de Verenigde Staten van de troon. Ze vestigden de Republiek Hawaii, en presenteerden die als een stap in de richting van de vrijheid en de beschaving. ‘Our noble citizens of American and European blood have once more paid homage and devotion to the lofty cause of Liberty and Progress’, zo schreef de uitgever van een evangelische krant die in Hawaii verscheen.
Anders dan in het Koninkrijk Hawaii hadden vrouwen in de nieuwe republiek geen toegang tot hoge politieke functies.
Anders dan in het Koninkrijk Hawaii hadden vrouwen in de nieuwe republiek nochtans geen toegang tot hoge politieke functies, en zelfs het stemrecht werd hen ontzegd ondanks pleidooien van feministische organisaties. De verhouding tussen het aantal witte en het aantal niet-witte vrouwen op de eilandengroep was zo laag dat het vrouwenstemrecht het aantal ‘ongewenste stemmen’ zou hebben verdubbeld en de witte suprematie in het gedrang zou hebben gebracht. Ook nadat Hawaii in 1898 door de Verenigde Staten werd geannexeerd zou het nog meer dan twintig jaar op de toekenning van het vrouwenstemrecht moeten wachten. Het meest democratische land van de Noord-Atlantische wereld had al die tijd de democratische rechten van de helft van de burgers in Hawaii teruggeschroefd. De Australische historica Patricia Grimshaw laat niet na op de ironie daarvan te wijzen.

Lili‘uokalani probeerde tijdens de daaropvolgende jaren opnieuw aan de macht te komen en vond daarvoor zowel op Hawaii als in de Verenigde Staten medestanders. Ze was echter niet opgewassen tegen de koloniale machthebbers en legde zich gedurende de laatste decennia van haar leven vooral toe op het schrijven van literaire teksten en het componeren van muziek. Het is ook als componiste, eerder dan als een krachtige politieke figuur, dat ze in de Noord-Atlantische wereld werd (en gedeeltelijk nog wordt) herinnerd. Om een plaats te krijgen in een verhaal van politieke emancipatie had ze het nadeel (kortstondig) een monarch te zijn geweest – en dan nog wel een die haar macht trachtte te versterken. Precies dankzij haar positie als monarch had ze nochtans gedurende een korte periode kunnen hopen de politieke positie van vrouwen en van de niet-witte bevolking van haar land te versterken.
De rol van de monarch vandaag
Het illustreert hoezeer het normatieve verhaal van de ‘westerse democratieën’ een onderscheid maakt tussen de vorsten die aan de ‘goede’ en de ‘slechte’ kant van de geschiedenis staan. De ‘goede’ vorsten zijn degenen die zich aan het script van de democratie houden, de ‘slechte’ zijn zij die de grenzen overschrijden van de hen door het volk toegeschreven, zeer beperkte macht. De eenheid van het land symboliseren in binnen- en buitenland, medeleven en interesse betonen aan burgers in nood, met de nodige praal worden begraven – dat behoort allemaal tot de bevoegdheden die monarchen zich mogen of zelfs moeten toemeten. Handtekeningen onder wetten zetten en ministers benoemen of ontslaan kan eventueel wanneer het gebeurt met de nodige constitutionele voorzorgen.
De Belgische politieke geschiedenis bevat met een grote en een kleine koningskwestie enkele schoolvoorbeelden van monarchale afwijkingen van het democratische script.
De Belgische politieke geschiedenis bevat met een grote en een kleine koningskwestie – over respectievelijk de reactie op de Duitse bezetting van het land en het recht op abortus – enkele schoolvoorbeelden van dergelijke monarchale afwijkingen van het democratische script. Voor Leopold III werd de kwestie fataal aangezien hij door zijn handdruk met Hitler de democratie ook op een ander niveau leek te hebben verraden én omdat hij door zijn mondaine leven in zijn Lakense paleis zijn eigenbelang boven dat van het land had geplaatst. Boudewijns principiële keuze in de abortuskwestie versterkte misschien wel zijn reputatie als integere vorst, maar deed ook fundamentele vragen rijzen bij de plaats van een monarchie in een democratisch bestel.
Van zodra vorsten echter hun eigen wensen proberen te vertalen in politieke acties, plaatsen zij zichzelf buiten het verhaal van de democratie. Dat gebeurde zelfs wanneer zij, zoals Lili‘uokalani, hun macht trachtten te gebruiken om de dominantie van de witte, mannelijke elites te doorbreken.

This article was published in the context of Come Together, a project funded by the European Union.