Moderne metropool of tijdloos symbool?
Door Sven Fabré, op Thu Sep 17 2020 22:00:00 GMT+0000Bijna 100 jaar na de verschijning van Alfred Döblins Berlin Alexanderplatz is het boek opnieuw verfilmd, dit keer door Burhan Qurbani. De Duitse cineast treedt daarmee in de voetsporen van Rainer Werner Fassbinder, die de roman in 1980 tot een serie herwerkte. Wat vertelt deze zoektocht naar een fatsoenlijk leven in de grootstedelijke tuin der lusten over onze tijd? Is Berlijn er ook vandaag het juiste decor voor?
Niet vertellen over een stad, maar zoals een stad: die verschuiving maakte van Berlin Alexanderplatz een onnavolgbaar monument in de literatuurgeschiedenis. Alfred Döblins montagestijl is haast spreekwoordelijk geworden. Om Berlijn – deze moloch van een metropool – te evoceren, haalt Döblin alles uit de kast: straatplannen, bouwvergunningen, telefoonboeken, reglementen, krantenkoppen, reclameslogans, kreten en gefluister, allemaal zonder een spoor van een voegwoord aan elkaar geplakt. Exemplarisch is de personificatie ‘Der Rosenthaler Platz unterhält sich’: de Rosenthaler Platz slaat een praatje. Daarin openbaart zich het enjeu van deze stijl: de stad niet optekenen aan de schrijftafel, maar haar tot het veelvoudige, kakelende hoofdpersonage van de roman verheffen.
De episoden uit het leven van het hoofdpersonage Franz Biberkopf zijn slechts scènes in een episch geheel dat zijn persoonlijke lotgevallen overwoekert. Nieuwe plaatsen en personages toont Döblin niet vanuit of in relatie tot zijn hoofdpersonage, maar eerst als onafhankelijke miniaturen van het grootstedelijke leven. Hij zet ons aan tafel met kleine criminelen, kletsende dames of vakbondslui, en pas dan duikt Biberkopf op: een passant, een onbekende. De titel is programmatisch: niet een personage staat centraal in dit boek, wel de stad. Slechts op aandringen van de uitgever voegde Döblin er de ondertitel die Geschichte von Franz Biberkopf aan toe.
Franz Biberkopf staat in de roman dan wel centraal, hij is nauwelijks meer dan een moertje in de machinerie van de geschiedenis.
Döblins Berlijn is, zo kosmopolitisch als het mag zijn, toch absoluut uniek. Alomtegenwoordig zijn de indices van tijd en ruimte die tersluiks opduiken in korte gesprekjes en allusies: het Berlijnse accent, de kreupelen uit de loopgraven, de herinneringen aan de Novemberrevolutie van 1919 en de hyperinflatie van 1923, de culturele omwentelingen en de politieke spanningen. Zo verkoopt Franz eerst homo-erotische blaadjes, vervolgens het partijblad van de nazi’s. Hij staat te midden van dit alles, maar is nauwelijks meer dan een moertje in de machinerie van de geschiedenis.
Es geht dem Menschen wie dem Vieh
Toch is dit zijn verhaal: het relaas van een brute, wat simpele man die na vijf jaar cel – voor de passionele moord op zijn vrouw – opnieuw moet aarden in Berlijn, het lot van een man die zweert dat hij anständig, fatsoenlijk, wil leven, maar die niet kan weerstaan aan de verlokkingen van de grootstad, aan het snelle geld, aan de losse zeden, aan de heel erg foute vrienden. Deze naïeveling zweert trouw aan Reinhold, een hyperseksuele figuur uit de onderwereld die hem alsmaar dieper in de georganiseerde criminaliteit sleurt. Nooit expliciet, maar uit de marsliedjes die hij neuriet, uit zijn onwillekeurige herinneringen en dagdromen leren we de wonden op Franz’ ziel kennen. De militaire dril en de ijzeren routine van het gevangenisleven hebben een spoor van neurose door zijn geest getrokken. Je merkt dat Döblin vertrouwd was met de psychoanalyse, die in het jaar van verschijning alomtegenwoordig was.
De hoofdtekst van de roman doet haast naturalistisch aan, zo koel, objectief en nauwkeurig beschrijft hij het reilen en zeilen in Berlijn. Helemaal anders klinken de korte inleidingen bij de hoofdstukken. Ze lijken gezongen door een tragisch koor, dat – trouw aan zijn genre – geen geheim maakt van de fatale afloop: ‘Hij dreigt de duistere macht met zijn vuist, hij voelt dat iets hem in de weg staat, maar hij kan het niet zien, het moet nog gebeuren, hij moet de mokerslag nog krijgen.’ Ze creëren een wat brechtiaans vervreemdingseffect dat de lezer uit zijn suspension of disbelief rukt en ontvankelijk maakt voor een Bijbelse betekenislaag die het verhaal mythologische trekken geeft.
Fassbinder had een voorliefde voor figuren in de marges en kieren van de maatschappij en voelde zich dus sterk verwant met Biberkopf.
De verdrijving uit een archaïsch, premodern paradijs wordt in die korte prologen bezongen, rituele offers, jubelend bloed, transformatie en nieuw leven, naadloos verweven met beschrijvingen van Berlijnse slachthuizen. Het leven van de straat staat hier op symbolisch niveau parallel met een eeuwige strijd van Goed tegen Kwaad, een verzoeking van de hoer van Babylon aan de eenvoudige man die vom Leben mehr verlangt als das Butterbrot: de mens leeft niet van brood alleen. Dat menselijk tekort is het noodlot dat Franz zich telkens opnieuw op de hals haalt.
Der Biberkopf, das bin ich
Het spreekt vanzelf dat zo’n werk naar het scherm vertalen geen sinecure is, maar Rainer Werner Fassbinder maakte er in 1980 een maar liefst veertiendelige serie van. Fassbinder was een pionier van de Neue Deutsche Film en het enfant terrible van de Duitse cinema. In zijn films uit de jaren 1960 en 1970 thematiseerde hij zonder terughoudendheid maatschappelijke taboes: migratie en racisme (Angst essen Seele auf), homoseksualiteit (Die bitteren Tränen der Petra von Kant) of de dunne lijn tussen sadisme en seksualiteit (Martha). Hij had een voorliefde voor figuren in de marges en kieren van de maatschappij en voelde zich naar eigen zeggen sterk verwant met Franz Biberkopf.
Zijn adaptatie volgt de plot van de roman op de voet, toont een geloofwaardig historisch Berlijn en probeert bovendien het vertelperspectief van de roman naar het scherm te brengen, bijvoorbeeld in de openingsscène: onderbroken door voorbijrazend autoverkeer zien we een marktkraampje, daarachter een park, dan nog een straat, en pas dan de muur van de gevangenis waar Biberkopf uit tevoorschijn komt. Amper drie stappen heeft hij in de vrije wereld gezet of hij moet al vluchten voor toeterende vrachtwagens, om dan – terwijl de drukte van de staat het beeld weer inpalmt – uit het shot te verdwijnen.
Qurbani verplaatst de handeling naar het Berlijn van vandaag, waar Afrikanen in trainingspakken discreet voorbijgangers schaduwen en mompelend gesprekken aanknopen
Maar echte pogingen om Döblins avant-gardistische verteltrant te weerspiegelen heeft Fassbinder niet ondernomen. De wilde collage van tekstfragmenten maakt plaats voor monologen en voice-overs. Het breed woekerende, epische karakter van de roman ruimt baan voor een eerder traditioneel dramatisch conflict tussen Franz en Reinhold, met Franz’ geliefde Mieze als inzet.
Biberkopf voor de 21ste eeuw
Qurbani’s versie daarentegen verplaatst de handeling naar het Berlijn van vandaag, naar het Görlitzer Park en de Hasenheide, waar Afrikanen in trainingspakken discreet voorbijgangers schaduwen en mompelend gesprekken aanknopen: ‘My friend, would you like something to smoke?’ In één van hen heeft Qurbani de Biberkopf van de 21ste eeuw herkend: Francis, al een heel leven op de vlucht uit Guinee-Bissau, aangespoeld op Europese stranden ‘met de zonden van een vorig leven’, zoals een voice-over vertelt.
De hervertelling werkt aanvankelijk zeer charmant. Ook Francis wil anständig blijven leven, gut sein. Hij werkt aan de bouw van een nieuwe metrolijn onder het historische hart van Berlijn – infrastructuurwerken zijn ook een motief in de roman – maar verliest zijn job cynisch genoeg door zijn grootmoedigheid: hij brengt een gewonde collega naar het ziekenhuis. Die is – uiteraard – illegaal tewerkgesteld en brengt zo de aannemer in nauwe schoentjes. Ook allerlei kleinere vertakkingen van de oorspronkelijke handeling zijn herwerkt: Francis’ geliefde Ida kwam om tijdens de overtocht naar Europa, ook hij moet zijn mannelijkheid herwinnen in de armen van een prostituee.
Net als Franz belandt Francis in de nietsontziende onderwereld, als drugskoerier van Reinhold en Herr Pums. Sjamanistische rituelen in een Afrikaanse slum staan garant voor de transcendente dimensie van het gebeuren en confronteren Francis met het duistere jenseits van zijn zieleleven.
Visueel is de film ook onmiskenbaar een meesterstuk. Het camerawerk en het sterk gecodeerde kleurenpalet geven elke scène een krachtige sfeer: van warm, glanzend en schaduwrijk in de huiselijke setting van bars en appartementen tot het harde, bleke licht van verlaten straten. Ook het acteerwerk verdient lof. In het bijzonder Albrecht Schuch schittert als Reinhold: zijn meelijwekkende manke loopje en gewrongen gestalte, zijn manipulatieve mimiek, zijn tussen lijzig en ijzig weifelende stem: deze schurk zet elke keer opnieuw de haren op je armen recht.

Wat met Berlijn?
Maar zodra de handeling koers heeft gezet naar de afgrond, begint er een en ander te knagen. Ten eerste wat betreft de karaktertekening. De gebeurtenissen uit het woelige begin van de twintigste eeuw vormden het raamwerk voor Franz’ karakterschets en gaven zijn neurotische, driftige persoonlijkheid contour. Dat maakte de verbetenheid waarmee hij zich vastklampt aan de belofte van beter ontroerend. Francis’ verleden daarentegen blijft bijzonder enigmatisch en dat staat inleving in de weg: wat was zijn rol in de verdrinkingsdood van zijn geliefde; wat zijn die zonden uit een vorig leven?
Na een goed uur kijken rijst de vraag alsmaar nadrukkelijker: waar is Berlijn?
Meer nog dan in Fassbinders verfilming verengt Qurbani’s Berlin Alexanderplatz de epische breedte van de roman tot het spanningsveld tussen de naïeve Francis, de koorddanser tussen goed en kwaad, de perverse Reinhold en de moederlijke, warme Mieze. De handeling valt met het verstrijken van de speeltijd meer en meer uit de tijd en krijgt daarmee allengs de trekken van een allegorie of een exempel. De vraag is dan natuurlijk of deze eigentijdse hervertelling daarmee geen maat voor niets is.
Er is nog een manco dat die indruk versterkt: de afwezigheid van de stad die de roman en film haar naam schonk. Dat is opmerkelijk, omdat zij naast het decor ook het poëticale programma van het boek was.
Na een goed uur kijken rijst de vraag alsmaar nadrukkelijker: waar is Berlijn? Qurbani’s film komt toe met een hoekje van een park, met enkele interieurs en een bordeel – en zelfs die vernevelen in de onscherpe achtergrond van het beeld. Waar Franz verdween in de kolkende stad, staat in de film Francis altijd centraal en is de Alexanderplatz amper een vaag decor. Aan De Morgen vertelde de regisseur dat Berlin Alexanderplatz voor hem niet zozeer op een fysieke plaats doelt: ‘Het is een metafoor voor het centrum van Berlijn, en dus het centrum van Duitsland, en dus het centrum van Europa.’ Maar is het niet een wat vreemde verdubbeling om een plek te lezen als metafoor voor... die plek zelf?
Biberkopfs volkse Berlijn is vandaag de bühne waarop de dagelijkse ingevlogen Westerse bohème haar kosmopolitische levensstijl etaleert.
Kan Berlijn voor de vluchteling betekenen wat het honderd jaar geleden voor de arbeider was? Van Biberkopfs volkse Berlijn blijft slechts weinig over. De Ackerstraße, de Invalidenstraße, de Linienstraße zijn vandaag de bühne waarop de dagelijkse ingevlogen Westerse bohème haar kosmopolitische levensstijl etaleert. Maar de keerzijde van de mobiliteit en levensstandaard van die elegante elite is wel de immobiliteit van de veel minder gefortuneerden die in de schaduw van de geglobaliseerde economie leven.
Qurbani benadrukte in Het Parool dat hij een ‘postkoloniale film’ en geen vluchtelingenfilm heeft gemaakt. Maar ook die betekenis wordt helemaal verengd tot de tweestrijd tussen Francis en Reinhold, tussen loopjongen en drugsbaron. Het is echter onduidelijk waarom het eenentwintigste-eeuwse Berlijn niet de ruimte biedt om dat conflict op een meer dan individueel niveau te verbeelden, waarom het, om geciteerd te kunnen worden, eerst tot symbool moet sublimeren. Tenslotte is het in de weidse parken van Berlijn, het Görlitzer Park, de Hasenheide, het Friedrichshain dat twee werelden, en wel volgens koloniale lijnen, op elkaar botsen: de Europese, hedonistische wereldburgers en de voormalige onderdanen van de Europese imperia.
Dat is het gevoel dat, ondanks de visuele pracht en het uitstekende acteerwerk, en ondanks de vele prijzen die de film al won, blijft hangen: dat hier een kans gemist is om Berlin Alexanderplatz te globaliseren, en te tonen hoe mondiale economische tegenstellingen, met een evident koloniaal verleden, de metropolen van vandaag en de ambities van hun inwoners doorkruisen.