Splijtende kunst

Door Redactie rekto:verso, op Mon Oct 01 2018 22:00:00 GMT+0000

Kunstbeschouwing is zelden een neutrale aangelegenheid. Je vindt iets eerder goed, eerder slecht, uitermate mooi of toch vooral lelijk. Maar wat als dat tegelijk gebeurt en de waarheid niet zomaar in het midden ligt? Rekto:verso vroeg aan dertien critici en curatoren welk kunstwerk of oeuvre hen innerlijk wist te verdelen.


Raiders of the Lost Ark, Steven Spielberg, 1981

Ik was nooit Luke Skywalker. Ik was Indiana Jones. De spectaculaire, bovennatuurlijke avonturen van de even inventieve als vermoeide James Bond-archeoloog behoren tot gekoesterde jeugdherinneringen: met natte haren en een bakje chips voor de tv. Ik heb Raiders of the Lost Ark heel vaak gezien. Vaak genoeg om niet alleen de oneliners te kunnen meezeggen, maar ook mee te bewegen met de uitzinnig kinetische gevechtschoreografie.

Ergens rond 2005 zapte ik er weer eens langs en langzaam kwam het besef dat deze film eigenlijk gewoon niet meer kan. Hoe cartoonesk en lichtvoetig ook, de portretten van de Egyptenaren en Arabieren in de film als dom en lui zijn racistisch. Het is niet verborgen of obscuur, maar kraakhelder als daglicht. Dat doet de vreugde van de dierbare jeugdherinnering niet verdwijnen, maar er is een kleur bij gekomen. Die twee kleuren – het kunnen zien van een kunstwerk met twee of meer elkaar uitsluitende morele posities in je hoofd – vormen, denk ik, de essentiële culturele ervaring van de eenentwintigste eeuw.

Simon van den Berg is hoofdredacteur van het vakblad Theatermaker en van Theaterkrant.nl.


Person Facing into a Corner, Santiago Sierra, 2002

In 2007 presenteerde Playground Festival in STUK de performance _Person facing into a Corner van de Spaanse kunstenaar Santiago Sierra (°1966). Zijn werk maakte deel uit van La Monnaie Vivante of The Living Currency, een breder performanceprogramma (van gastcurator Pierre Bal-Blanc) dat onderzoek deed naar de inzet van menselijk kapitaal en de link tussen object-subject. Voor Sierra’s performance bestond het protocol erin om in de stad, Leuven in ons geval, een werkloze te zoeken en die het officiële minimumuurloon van ons land te betalen om gedurende drie uur afgekeerd post te vatten in een hoek van het podium.

Sierra verwijst met zijn vaak controversiële werk naar arbeidsverhoudingen, discriminatie, de ongelijke verdeling van rijkdom en het kapitalisme. De positie van werklozen in de maatschappij wordt hier een letterlijk in-de-hoek-plaatsen van een werkloze. Deze persoon wordt zichtbaar gemaakt – maar met het gelaat afgekeerd – binnen een besloten, culturele context. Daarbij krijgt hij veel minder betaald dan de andere performers met wie hij het podium deelt.

Het zoekproces naar de werkloze in Leuven bracht heel wat discussie, bedenkingen en weerstand op gang, zowel bij mezelf als bij collega's achter de schermen in STUK. Wat is het verband tussen inhoud, werk en waarde? En wat is correct? Buit je met dit werk personen uit voor 'de kunst', om het publiek te doen nadenken? En in hoeverre verschilt dat van andere dynamieken en plekken in de maatschappij? Kan een politiek en sociaal bewogen werk zoals dat van Sierra wel zaken aan de kaak stellen bij het geprivilegieerde culturele publiek?

Eva Wittocx is curator in M-Museum Leuven.


bOb Van Reeth

Toen ik architectuur studeerde, wist haast niemand van mijn generatie nog wat bOb Van Reeth ooit had gedaan. Met zijn schots en scheve huizen was hij de held van een oudere generatie. In de jaren 1980 liep hij echter weer in de kijker toen hij die ‘vernaculaire’ architectuur verruilde voor postmoderne ontwerpen als het Onze-Lieve-Vrouwecollege in Antwerpen. Toen, begin jaren 1990, de tijd rijp leek om deze postmoderne grollen te vergeten, bleef Van Reeth steeds duurdere pastiches van Oostenrijkse meesters als Otto Wagner of Adolf Loos creëren. Al bleef hij verbazen met een weerbarstig, groots project voor het Casino-Kursaal van Oostende, deze architect had afgedaan. Punt uit.

In 1999 vroeg Mil De Kooning me om een bijdrage over Van Reeths oeuvre voor het boek Horta and After. Volgens hem had ik er affiniteit mee. Dat leek me onwaarschijnlijk, maar ik nam de uitdaging aan. Ik bezocht zijn gebouwen en doorploegde tekeningen en kritieken. Het ging me dagen dat de verwarrende veelvormigheid van dit oeuvre vertrok vanuit fundamentele vragen over architectuur als discipline. Vragen waarmee ik zelf worstelde, maar die Van Reeth al vele malen, telkens anders, had behandeld. Hij vroeg altijd weer door naar de ware aard van dat ding dat we architectuur noemen. Terwijl ik schreef aan het essay over zijn werk, moest ik toegeven dat ik het bij het verkeerde eind had gehad. Van Reeth had allesbehalve afgedaan.

Pieter T’Jonck is architect en podiumcriticus.


Born in Berlin, Joanna Rajkowska, 2012

Tijdens de 7e Biënnale van Berlijn in 2012 zag ik Born in Berlin van Joanna Rajkowska in de Akademie der Künste, recht tegenover de Brandenburger Tor. De film werd groot geprojecteerd in de kelder van de Akademie, waardoor ik de indruk kreeg dat Rajkowska dezelfde monumentaliteit wou opzoeken als de Brandenburger Tor, dat symbool voor de scheiding tussen Oost en West. Heel realistisch en documentair toont de film hoe Joanna bevalt van haar dochter Rosa. Zelf spreekt de kunstenares van het ‘planten’ van Rosa in de Duitse culturele en historische aarde. De film toont haar zwangere lichaam in confrontatie met de architectuur uit het nazitijdperk (het Olympiastadion), tot en met Rosa’s geboorte in het Charitéziekenhuis en het begraven van de placenta aan de Reichstag.

Ik was al vertrouwd met de denkwijze van de kunstenares uit vorige werken, maar ik vond dat ze nu een grens had overschreden door haar eigen ongeboren kind op die manier te instrumentaliseren. Dat schokte me, alsook de confrontatie die ze telkens opzocht tussen haar eigen zwangere lichaam en de bekende politieke symbolen van Duitsland, alsof ze Rosa aan de geschiedenis van de stad voorstelde. Wel maakt Born in Berlin haarscherp duidelijk hoe groot de invloed van een geboorteplek is op hoe iemand gezien wordt en hoe zijn of haar identiteit gevormd wordt, en welke invloed een moeder daarop heeft. Vlak na de film weigerde ik met de kunstenares in gesprek te gaan. Vandaag zou ik graag willen weten hoe zij de film nu ziet, nu Rosa zes jaar is.

Alan Quireyns is curator, schrijver en artistiek directeur van AIR Antwerpen.


EUR, Rome, 1937-1940

In 1999 maakte ik een tentoonstelling die ontsproot aan een gevoel van inwendige polarisering. Tremendum et fascinosum. Representaties van extreem-rechts (1980-2000) toonde werk van hedendaagse Belgische kunstenaars met impliciete of expliciete verwijzingen naar fascisme, nazisme of nieuwrechts. Rond die tijd worstelde ik voor het eerst met de tegenstrijdige gevoelens die ik ervoer bij het bekijken van de Italiaanse beeldende kunst, vormgeving en architectuur uit de era van Mussolini. Een urbanistisch project als de EUR-wijk in Rome, geïnitieerd voor de (niet gerealiseerde) wereldtentoonstelling van 1942, roept bij mij nog steeds erg tegenstrijdige gevoelens op.

Terwijl ik de radicale vormgeving en de doorgedreven esthetiek van deze en andere realisaties van het Italiaanse fascisme bewonder, voel ik een knagend verwijt wegens de ideologische en ethische implicaties ervan. Die polariserende spanning tussen esthetiek en ethiek ervaar ik ook wanneer ik de futuristische manifesten en experimentele gedichten van Marinetti lees. (Hoe) kan en mag men kunst met een verwerpelijke ideologische achtergrond eigenlijk liefhebben?

Johan Pas is hoofd van de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten Antwerpen.


Soumission, Michel Houellebecq, 2015

Een academicus laat zijn reet likken door een van zijn veel jongere studentes. Hoe zorg je ervoor dat dát niet het meest controversiële punt van je roman wordt? Poepsimpel: overgiet je verhaal met een islamiseringsaus. Dat was vast Houellebecqs inschatting bij het schrijven van Soumission, en hij heeft hij juist gegokt. Middelmatige politici, media en intellectuelen bevolken zijn boek: verlichte burgers die zich laten verleiden door dat wat ze het meest anti-verlicht achten. Eenzaam narcisme en masturbatorische eruditie: een verontrustende en herkenbare schets… maar de lezers waren verblind door een bombastisch schijnonderwerp.

Het boek heeft de samenleving gepolariseerd: ‘onverantwoord’, ‘vrijheid van meningsuiting!’, ‘profetische woorden’, ‘opportunist!’… Ik kon ook niet stoppen met lachen, maar tegelijk wist ik dat dit structuur zou geven aan een islamofoob discours. De schuld van Houellebecq? Geenszins: angst, intellectuele luiheid, ideologische oneerlijkheid, anti-islamitisch fanatisme en confirmation bias zijn niet Houellebecqs verantwoordelijkheid. Een slimmere samenleving behoeft geen censuur.

Orlando Verde is criticus en werkt bij Kif Kif.


Het Pruisische stadskasteel, Berlijn, 1443 / 2019

Als een van de langst woedende architectuurdebatten van Duitsland polariseert de intussen bijna voltooide reconstructie van het Pruisische stadskasteel in Berlijn niet enkel mij. In 1990, precies een maand na de Dag van de Duitse eenheid, ontketende de conservatieve journalist Joachim Fest met zijn pleidooi voor wederopbouw een verhitte mediastrijd, die symptomatisch bleek voor de moeilijke zoektocht naar identiteit van de eengemaakte Berliner Republik. Dat daarvoor een beroep werd gedaan op Pruisen, een weliswaar verlichte maar ook militaristische en antidemocratische staat, is niet het enige dat irriteert.

Anders dan de Reichstag van Norman Foster (die met zijn collageachtig samenspel van wilhelminische pronkfaçaden en een hypermoderne glazen koepel de spanning belichaamt tussen een imperiaal verleden en een transparant, democratisch heden) of het Joods museum van Daniel Libeskind (dat met zijn asymmetrische vormen, onderbroken lijnen en lege ruimtes de dissonante geschiedenis van Berlijn ruimtelijk lijkt verder te schrijven), simuleert de onproblematische reconstructie van het stadskasteel een historische continuïteit, die niet strookt met Duitslands gelaagde geschiedenis en huidige culturele heterogeniteit.

Het is dus vooral de geveinsde harmonie, het krampachtig vermijden van spanning en conflict, die irriteert. Die complexiteitsreductie gaat immers steeds gepaard met het gewelddadig uitsluiten van wat niet in het perfecte plaatje past.

Hannelore Roth is literatuurwetenschapper en onderzoeker aan KU Leuven.


Reizen Jihad, SINCOLLECTIEF, 2015

Enkele jaren geleden zag ik het theaterstuk Reizen Jihad. Een enthousiaste zaal ging uit de bol en ik wond me verschrikkelijk op. Ik vond er niks aan, vond het oubollig vormingstheater en bovendien wrong het langs alle kanten met wat ik over diversiteit dacht. Ik was furieus. Mijn collega daarentegen, verantwoordelijk voor de schoolprogrammering, was wild enthousiast, maar kon de voorstelling alleen opnemen als er ook een vrije voorstelling geboekt werd. Ik weigerde en discussieerde. Iedereen op C-mine die met inhoud bezig is, werd bij de discussie betrokken. Ik verloor het pleit.

Met frisse tegenzin zag ik de voorstelling in ons programma staan. De avond van de voorstelling ben ik met opzet weggebleven, ook al maak ik er een punt van om bij alle voorstellingen aanwezig te zijn. Ik had me nooit eerder zo verscheurd gevoeld: aan de ene kant steeds weer op zoek om in mijn programma een weerspiegeling van België te tonen en aan de andere kant een constante zoektocht naar kwaliteit en confrontatie met het publiek. Nooit eerder wrong het zo diep bij mij. Ik heb er soms nog nare dromen over.

Eddie Guldolf is programmator in C-mine Genk.


Ode aan de vreugde, Ludwig van Beethoven, 1823

Ik heb kunst altijd begrepen als een uiting die zich niet aan de gangbare regels houdt. Het mogen en willen zeggen wat niet geoorloofd is, is voor kunstenaar en toeschouwer altijd een sterke motor geweest. Als we nu denken dat alles goed zou zijn als er geen polarisering was, dan zaten we in een grote leugen. Het verraadt de zucht naar een 'juist' denken, terwijl het sociale leven juist een dynamisch veld is van houdingen, opvattingen, ideeën. Die zeggen niet allemaal hetzelfde, soms staan ze zelfs tegenover elkaar. Polarisering leidt tot duidelijke standpunten, en dus tot grondige discussies. Het menselijke weten is een voortschrijdend proces, en de eindmeet wordt nooit gehaald: de waarheid openbaart zich niet. Dat is ook zo in de kunsten.

Kan de Ode aan de vreugde van Beethoven mij naar de polarisering voeren? Ja en zeker. Het is in de eerste plaats een muzikale bladzijde die tot mijn absolute favorieten behoort. Ook de oorspronkelijke tekst van Schiller is een opbeurende boodschap. Hoe werd Beethoven geïnspireerd door teksten als ‘alle mensen worden broeders’, of ‘de miljoenen omarmen elkaar’? Het is een statement over ‘algemeenmenselijkheid’, maar het kan ook als een utopisch moment gezien worden. Een heerlijke droom dus, die elke polarisering overwint. En die warm is en inclusief.

Dit heerlijke stuk muziek is nu tot een politiek instrument gemaakt. De politici hebben het tot Europees volkslied uitgeroepen. Die blijde boodschap leek wel iets voor het Europese project. En dat de laatste regels ook nog eens een wakende god de vader aanhalen, maakte het voor veel Europeanen ook een ideale tekst. Maar kijk: ondertussen is Europa verworden tot een project waar de menselijkheid ontbreekt. Terwijl mensen op zee sterven, terwijl havens dichtgaan, terwijl prikkeldraad wordt uitgerold, terwijl sommige landen niet één vreemde mens willen binnenlaten, blijft de samenwerking van Beethoven en Schiller nog altijd op het programma. Dus telkens ik de Ode aan de vreugde in deze Europese context hoor, word ik kwaad. De Ode is nu de Europese leugen geworden, gesteund door politieke hypocrieten.

Het moet dus helemaal anders. Ik wil de tekst in de toekomst horen zonder bitterheid. Ik wil, met andere woorden, mijn innerlijke polarisatie kwijt.

Johan Thielemans is jurylid van het TheaterFestival.


Irre, Rainald Goetz, 1983

‘Jawel, Heil Hitler, wij zijn van de partij, cultuurverdediging, voll geil, superbelangrijk.’ Rainald Goetz leest voor uit zijn Irre op de Ingeborg Bachmann-prijs in 1983. Hij veegt de vloer aan met rechtse politiek en saai-links ‘Weltverantwortungsdenken’. Hij kerft in zijn voorhoofd. ‘Met mijn bloed moeten mij de hersenen uitlopen.’ Zijn tekst wordt drijfnat en Goetz zelf wat bleker. ‘Als jullie mij niet zeggen hoe het rotleven werkt, zal ik het wel schreeuwen, luid, tot mij de angst vergaat en ik schreeuw niks kunstzinnig, maar echte schreeuwen die bloedig bloeden. Totalitair, strijdlustig, rauw, amusant: zo moet geschreven worden. Zo, zoals de heftig denkende mens leeft.’

Maar dan verstomt de schreeuw en dringt dat lamlendig gehoempapa van een ‘rebels’, op identiteit belust onderbuik-establishment weer door. De ‘domme domheid’ heeft polarisatie opgekocht en via prefabprovocaties gegentrificeerd. ‘Aanklagen’, mompelt iemand, ‘kwetsbaar’ en ‘authenticiteit’ een ander, en ze dommelen weer in.

Sebastian Roth is freelance journalist voor Knack Focus.


Americanah, Chimamanda Ngozi Adichie, 2013

Feminisme kan niet anders dan intersectioneel zijn. Op mijn drieëntwintigste maakte ik kennis met Ifemelu, de protagoniste uit Americanah van Chimamanda Ngozi Adichie – een van de meest inspirerende feministes die ik ken. Ik keek op naar Ifemelu: deze sterke, intelligente vrouw van kleur, geëmancipeerd op zoveel vlakken én welbespraakt in het aanklagen van racisme. Ik was gefascineerd… Maar ik was ook geërgerd. Waarom verkocht ze haar lichaam aan een vreemde? Waarom begon ze affaires met verschillende mannen met macht, terwijl ze van een ander hield?

Dezelfde eigenschappen vind je terug bij de hoofdpersonages van de Netflix-reeksen Dear White People (Samantha White) en She’s Gotta Have It (Nola Darling). Ik begrijp dat feminisme ook seksuele bevrijding betekent, maar worden vrouwen van kleur niet al genoeg geseksualiseerd? Onder zulke personages en plotstructuren rust de exotische en racistische idee dat donkere vrouwen niet monogaam kúnnen zijn – zoals Samantha, die eenmalig haar vriend bedriegt – of wíllen zijn – zoals Nola die bewust kiest voor een seksueel liberalistisch leven. Moet ik kiezen tussen feminisme en racisme? Of ben ik te preuts? Te moraliserend? Ben ik dan nog wel een feministe?

Warda El-Kaddouri is onderzoeker Literatuurwetenschappen aan UGent.


De Whitney Biënnale, 2017

Enigszins slecht voorbereid – of ‘met een open vizier’ – bezocht ik vorig jaar de Whitney Biënnale. Met Trump als kersverse president verwacht je dan vuurwerk, op een biënnale die naar eigen zeggen vooral een platform wil geven aan jonge, veelal onbekende Amerikaanse kunstenaars.

In The New Yorker had ik bovendien vluchtig een artikel gelezen over de bijdrage van Dana Schutz aan de biënnale en de ophef die dat teweegbracht. In een notendop: het schilderij Open Casket (2016) toont Emmett Till, de tiener die in 1955 door racisten wordt vermoord en die door zijn moeder in een open kist gelegd wordt, zodat iedereen kan zien wat de barbaren gedaan hebben. Het kunstwerk lokt protest uit omdat (de blanke) Schutz met haar werk makkelijk zou willen scoren over de rug van zwarte Amerikanen. Vol verwachting bezocht ik de tentoonstelling, waarin een groot aantal ‘geëngageerde werken’ naast elkaar te bewonderen waren.

Alleen liet de hele Biënnale me koud (een enkele video daargelaten), en al zeker het werk van Schutz. Wat ik zag, was vooral een barslecht schilderij waar te veel ophef over was. Misschien was ik toch niet zo geëngageerd als ik op voorhand had gehoopt? Dat gevoel werd bevestigd toen ik binnenliep bij de vaste collectie, waar ik spontaan opleefde bij het schilderij When the Worlds Collide (1984) van de zelfbenoemde ‘pop-surrealist’ Kenny Scharf. Zijn heerlijk schreeuwerig stuk kitsch sloeg me om de oren, deed me lachen, maakte mijn dag goed en maakte me zelfs een beetje gelukkiger. Oscar Wilde heeft gelijk: er zijn geen morele en amorele kunstwerken, enkel goede en slechte kunstwerken.

Godart Bakkers is curator film en hedendaagse kunst.


Het verdriet van België, Hugo Claus, 1983

Het stukgelezen exemplaar van Het verdriet van België in mijn boekenkast is een stille getuige van de intense, haast koortsachtige leeservaring uit mijn studentenjaren. De ingenieus gecomponeerde roman vormt niet alleen een scherpzinnig portret van Vlaanderen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Claus weet bovendien de werking van een ideologie als het nationalisme nietsontziend te dissecteren. Geniaal is zijn magnum opus echter pas doordat het blootlegt hoe ijdel en zelfs destructief ons moderne verlangen naar controle en zuiverheid is. Het menselijk bestaan is grillig, afgrondelijk en ambivalent. Wie denkt de wereld in begrijpelijke hokjes op te kunnen delen, dwaalt. Niemand heeft me dat inzicht op zo’n magistrale manier bijgebracht als Claus.

Alleen weet ik meer dan tien jaar na die eerste leeservaring dat ook de literaire meester in al zijn meerstemmigheid blinde vlekken had. Want hoewel je zou kunnen betogen dat vrijwel alle personages in Het verdriet van België groteske kanten vertonen, lijken er voor vrouwen grosso modo maar twee rollen weggelegd: die van de madonna of die van de hoer. Het is een spijtig vrouwbeeld, dat terugkomt in het gros van zijn oeuvre. Zelfs Hugo Claus past niet zomaar in het hokje van de artistieke helden.

Ciska Hoet is freelance theatercriticus voor De Morgen.