NEE tegen artistieke pretentie
Door Zeynep Kubat, op Sun Jun 06 2021 08:00:00 GMT+0000Pretentie gaat niet enkel over arrogantie, over valse claims en valse verwachtingen. Pretentie betekent ook doen alsof, iets verkopen als wat het zou moeten zijn maar (nog) niet is. De kunstenaar is doorgaans behendig en beweeglijk, weet zich aan te passen aan nieuwe situaties en is dikwijls gevoelig voor ontwikkelingen in de wereld rondom zich. Het instituut daarentegen, blijft in de eerste plaats rigide en monolithisch.
Eind oktober 2020 schreef de Cubaans-Amerikaanse kunstenares, auteur en curator Coco Fusco een krachtige brief voor Hyperallergic, waarin ze stelt dat we geen nieuwe kunst nodig hebben, maar nieuwe instellingen. Er zijn immers voldoende kunstenaars bezig met pertinente onderwerpen die onthullen hoe onze maatschappij werkelijk in elkaar zit. Hoewel het genie-complex nog hard aan de zolen van sommige kunstenaars plakt, moeten we de pretentie niet bij hen gaan zoeken. Maatschappijkritische kunst of kunst die bijdraagt aan de verbeelding van de toekomst bevindt zich niet in het epicentrum van de pretentie. De kunstinstellingen doen dat echter wel, ondanks hun goede bedoelingen.
Afgelopen jaar leek wel dat van de thematische gigagroepstentoonstelling, alsof de kunstinstellingen op zoek gingen naar het grote verhaal van onze wereld. Meer nog dan tentoonstellingen, werden het grootschalige en langdurige projecten met uitgebreide discursieve programma’s, ook buiten de muren van het museum of het kunstencentrum. In WIELS in Brussel opende de tentoonstelling Risquons-Tout met een performanceprogramma en een open school. ‘Ze onderzoekt hoe kunst de homogenisering van het denken, in de inmiddels beruchte echokamers van onze overvolle infosfeer, uitdaagt,’ staat er bij wijze van introductie op de website. Dezelfde reflex om ‘het collectief bewustzijn uit te dagen’ zagen we ook bij onze noorderburen in het Bonnefantenmuseum in Maastricht met Say It Loud en in het Stedelijk Museum in Amsterdam met In The Presence of Absence. Ook het M HKA in Antwerpen moest niet onderdoen voor deze hedendaagse ambities. Na een symposium en een boekpublicatie volgde daar ook het tentoonstellingsproject Monocultures, A Recent History.
In plaats van great expectations, krijgen we fake expectations.
Al deze tentoonstellingen zijn vandaag meer dan ooit broodnodig om het maatschappelijke discours te veranderen. Ze presenteren een indrukwekkende selectie aan sterke kunstenaars en kunstwerken die een intersectie aan prangende thema’s behandelen: maatschappelijke systemen die ongelijkheid in stand houden, kolonialisme en dekolonisering, bestaande kennisvormen die ongelijkheid in stand houden, de definitie van (een) cultuur, diversiteit en feminisme.
Bewonderenswaardig zijn deze projecten zeker, maar tegelijkertijd ook pretentieus. Want een tentoonstelling, hoe discursief en divers het programma ook is, is niet voldoende om de gordiaanse knoop los te hakken die door de neoliberale economie en de politiek in onze instituten worden gelegd. In plaats van great expectations, krijgen we fake expectations. De tentoonstelling in WIELS spreekt wijze woorden, maar enkel voor diegenen die ze kunnen verstaan. De uitleg die je er krijgt om wegwijs te worden doorheen het labyrint van kunstwerken en ideeën is te cryptisch en elitair geformuleerd. Herman De Bode, ex-kabinetschef van N-VA die vorig jaar opriep om het cordon sanitaire op te heffen en samen te werken met Vlaams Belang, is nog steeds bestuursvoorzitter van M HKA. In de Monocultures-tentoonstelling mag dan wel het werk Hoe slecht garen spinnen (2020) van Vincent Meessen opgenomen zijn, dat het bovenstaande incident rechtstreeks adresseert, maar volstaat dat wel? Is de integratie van institutionele kritiek nog voldoende vandaag de dag?
Er is een verschil tussen een gezonde circulatie van emanciperende begrippen en de verhaspeling ervan tot holle frasen die enkel een vals gevoel van maatschappelijke betrokkenheid geven tegen de prijs van een expoticket.
De maatschappij roept luid om verandering, dus wil het instituut ook zijn verantwoordelijkheid opnemen. Maar wil het dit om het symbolisch kapitaal te vergaren dat een dergelijke gehypete programmatie met zich meebrengt? Wil het dit om de praktijk van bepaalde zakenmensen of politici te artwashen? Of wil het instituut het maatschappelijke discours daadwerkelijk wijzigen? We moeten het verschil durven maken tussen een gezonde circulatie van emanciperende begrippen en de verhaspeling ervan tot holle frasen die enkel een vals gevoel van maatschappelijke betrokkenheid geven tegen de prijs van een tentoonstellingsticket. Ergens lijkt het wel goed dat termen als ‘dekolonisering’, ‘feminisme’ en ‘diversiteit’ ongecontroleerd over ieders tong rollen. Immers, ‘Slechte reclame is ook reclame’, zo leert ons de hedendaagse hyperreële winstcultus. Maar elk medemens moet ook effectief begrijpen waarom bepaalde ongelijkheden weggewerkt moeten worden en kunst en cultuur spelen hier een substantiële rol in. Via instituten-in-verandering kan de kunst- en cultuursector ervoor zorgen dat dergelijke voorstellen voor een meer gelijke maatschappij niet langer in foute interpretaties of als pejoratieven circuleren.
Net daarom kan men ook niet langer doen alsof het systeem waarbinnen werknemers opereren niet intrinsiek racistisch, klassistisch en seksistisch is en blijft, ondanks de grote moeite die men steekt in fantastische programmaties. Als de kunstinstellingen niet pretentieus zouden zijn, waarom is het dan zo moeilijk om komaf te maken met absolutistische raden van bestuur die exclusief politiek bepaald zijn? Om komaf te maken met een administratie die dikwijls een instrument blijkt te zijn om mensen of projecten uit te sluiten van correcte en oprechte betrokkenheid bij het instituut? Om een systeem op te zetten dat precariteit bij cultuurwerkers en kunstenaars kan verminderen dankzij solidariteit en collectieve projecten? Met het huidige gebrek aan flexibiliteit en aan interne creativiteit blijft elke poging tot het veranderen van de status quo via een tentoonstelling altijd pretentieus, hoe goed de bedoelingen ook mogen zijn en hoe kwaliteitsvol de tentoonstellingen ook mogen zijn.
Voer actie om eindelijk die 19de-eeuwse boot vol zeepokken van hiërarchische mercantielen bij het oud hout te zetten.
De emancipatorische kracht van kunst is er, maar moet ook ondersteund worden door de instituten. Kunst alleen kan de wereld niet redden, niet wanneer een cultuursector ligt te bloeden in het hol van de (Vlaamse) leeuw, van een overheid en een neoliberale economie die hiërarchische normen in stand houden via bureaucratisch gevangenschap en systemische uitsluiting.
Dit is een nee aan pretentie en een oproep tot ootmoed en nederigheid. Let wel: dit betekent niet hetzelfde als stil zijn. Integendeel, wees luid! Wees militant! Durf! Maar wees nederig en voer actie om eindelijk die 19de-eeuwse boot vol zeepokken van hiërarchische mercantielen bij het oud hout te zetten. Zeil met collectieve en collaboratieve acties en ideeën naar de toekomst, in alle oprechtheid, bezet het kunstinstituut zonder pretentie. Mutiny!