NEE tegen de verwachting
Door Ahilan Ratnamohan, op Sat Mar 13 2021 23:00:00 GMT+0000Ik vergeet nooit het gesprek dat ik had met een
programmator uit het Verenigd Koninkrijk. Een uur
lang vertelde ik over mijn verschillende projecten,
op dat ogenblik voornamelijk abstract en choreografisch
werk. Het gesprek voelde goed tot de
programmator eindigde met de volgende vraag:
‘And do you make any cultural work?’
‘You mean ‘South-Asian specific’ work?’
‘Yes, that …’
Alles wat ik die voorbije zestig minuten had verteld, bleek dan toch niet zo relevant. Ze had afgesproken met een maker zoals ik om een bepaald soort werk te prospecteren, dat vervolgens netjes zou passen in een jaarlijks festival daaromtrent.
Een Belgische programmator vond het jammer dat het publiek weinig te weten kwam over de persoonlijke verhalen van de performers.
Later in 2018, sprak ik na het opvoeren van Mercenary – een theatervoorstelling zonder al te veel tekst of een lineair narratief, die vooral focuste op een idiosyncratische bewegings- en beeldtaal – met een Belgische programmator. Zij vond het jammer dat het publiek weinig te weten kwam over de persoonlijke verhalen van de performers. Ik vond dit een bizarre opmerking. Ik had talloze voorstellingen gezien met (witte, professionele) performers op de scène die veel random shit deden, dingen die ik vaak niet begreep, hoewel ik mijn best deed om ze te proberen vatten. Ook had ik in het verleden al verschillende abstracte dansvoorstellingen van gekleurde makers gezien, geschoold in instituties zoals P.A.R.T.S., waarbij het ontbreken van biografische informatie geen probleem bleek te zijn.
Maar omdat de cast van Mercenary uit zeven gekleurde lichamen bestond, waarvan de bewegingen en manier van zijn op het podium duidelijk maakten dat ze geen hoger kunstonderwijs hadden gevolgd, lagen de verwachtingen anders. Het grotendeels witte publiek dacht het recht te hebben om hun verhalen te horen. Hun anders-zijn moest op een bord worden geserveerd. Het presenteren van Mercenary was een keerpunt, omdat ik nooit eerder zoveel teleurstelling had ervaren bij een voorstelling. De kritiek op het gebrek aan biografie verwarde me, omdat zowel ikzelf als mensen van wie ik de mening zeer waardeer voordien erg tevreden waren met het resultaat.
Ik zie angstaanjagende tendensen in de manier waarop de West-Europese markt mijn praktijk onbewust heeft gevormd.
Voor mijn voorstellingen werk ik met niet-klassiek opgeleide performers die ook vaak toevallig niet wit zijn, zoals het Star Boy Collectief, dat uit West- Afrikaanse (ex-)voetballers bestaat, waaronder Etuwe Bright Junior, Aloys Kwaakum en Lateef Babatunde. Nu ik sinds enkele jaren voorstellingen maak, merk ik dat er bepaalde verwachtingen heersen tegenover zwarte of bruine performers op de scène. Als ze dan ook nog eens niet professioneel zijn, blijken die verwachtingen nog sterker.

In de voorafgaande jaren begon ik mijn oeuvre steeds meer te analyseren, te onderzoeken hoe specifieke vormen en esthetieken werden ontvangen. Ik zag angstaanjagende tendensen in de manier waarop de West-Europese markt mijn praktijk onbewust gevormd had. Mijn werk heeft een bepaalde richting gevolgd, een kwestie van vraag en aanbod, die niet per se overeenkomt met een van mijn passies, onderzoek naar bewegingstaal. Het werd me gaandeweg duidelijk dat er concrete verwachtingen gekoppeld worden aan het werk van een maker met mijn naam, achtergrond en uiterlijk. Het zijn verwachtingen die je in de overlevingsmodus, waarin je je als kunstenaar in Europa bevindt, al te gemakkelijk negeert. Als ik terugkijk naar mijn werk moet ik helaas vaststellen dat de voorstellingen die ik het meest waardeer (en dat zijn de voorstellingen die erin slagen om een eigenzinnige vorm en inhoud te vinden, los van de canon of andere referenties uit het veld) degene zijn met de kortste tournees (lees: degene die het minst verkocht werden).
Theater is de biechtstoel voor de progressieve, linkse middenklasse.
Soms zijn het zelfs ideeën die nooit gerealiseerd worden. Vijf jaar geleden wilde ik een voorstelling maken getiteld Grown Men Don’t Cry, over mijn onvermogen om te huilen, het resultaat van op te groeien in een machomaatschappij. Het was misschien een slecht idee, maar we zullen het nooit weten want er was geen interesse voor. Het was een idee dat eender welke jonge, klein beetje macho, witte Vlaming die net afgestudeerd was van een hogere kunstonderwijsinstelling had kunnen bedenken. Het had überhaupt geen connectie met mijn sales strengths. Mij werd verteld dat ze mijn andere werk wilden, waardoor ik alsnog gelukkig was. Maar wie is gebaat bij zoveel voorspelbaarheid?
Theater is de biechtstoel voor de progressieve, linkse middenklasse. Een plek waar we ons kunnen verlossen van al onze schuld, zonder religie. Mijn ervaring is dat het westerse publiek naar het theater gaat om mondjesmaat zelfkritiek te ervaren. Het lijkt soms op een sadomasochistisch ritueel, een paar klapjes met de zweep alvorens weer naar huis te gaan. Als er mensen van kleur op het podium staan, dan is het publiek bijna gelukkig wanneer het uitgescholden wordt voor racist. Ik heb er al mensen voor zien applaudisseren. This is no longer difficult. Want men verwacht het op voorhand en men kan de schuld gemakkelijk doorschuiven naar het rechtse segment van de maatschappij dat toch niet in de theaterzaal zit. Maar wat gebeurt er als voorstellingen met andere instrumenten en tactieken beginnen spelen en op een ongekende manier echte wrijving creëren? Wat als we het moeten stellen zonder de feelgoodingrediënten die garanderen dat men de zaal verlaat met een gevoel van hoop en het idee iets te hebben bijgeleerd? Wat als we de grens overschrijden van wat thought-provoking is en wat onze waarden écht in vraag stelt? Wat als we ‘vluchtelingen’ zien die op het podium een politiek gevoelig sentiment formuleren?
Star Boy Productions speelde slechts in twee theaters in België. Mensen wisten niet hoe ze moesten reageren.
Met deze ideeën speelden we in Star Boy Productions, de tweede voorstelling die we maakten met Star Boy Collectief. Star Boy Productions bracht het publiek in een evangelische kerk-achtige sfeer. Het overwegend witte publiek werd behandeld alsof ze net gearriveerde Afrikaanse migranten waren. Een uur lang predikten Aloys, Lateef en Junior over de slimste (en grotendeels illegale) strategieën die het publiek kon inzetten om een verblijfsvergunning te verkrijgen en zogenaamd legaal te worden. Het was een absurde poging om betekenis te geven aan de situatie waarin ze zich bevonden. De performers stonden op de scène als slachtoffers en uitbuiters tegelijkertijd, maar waren niet uit op de sympathie van het publiek.
Star Boy Productions speelde slechts in twee theaters in België. Mensen wisten niet hoe ze moesten reageren. Ik kreeg een e-mail van een bezorgde en verwarde programmator, die zich afvroeg of de performers de ironie zelf begrepen, waaruit het idee sprak dat ironie een westers concept is dat mogelijk hun intellect oversteeg. Nochtans was dit stuk voor mij juist de belichaming van wat ik hoop te zien in het theater: een voorstelling waarbij ik ongemakkelijk in mijn stoel schuif, waarbij ik mijn eigen waarden in vraag stel en niet meer weet wat juist en verkeerd is.
De directeur die het stuk had geprogrammeerd, zat met minachting te kijken, alsof de deal was dat ik enkel een plaats op zijn festival zou krijgen in ruil voor concrete verhalen, liefst zo zwart-wit mogelijk en expliciet politiek.
De verhouding slachtoffer versus uitbuiter brengt ons terug naar de voorstelling waarmee ik dit stuk ben begonnen. Het vertrekpunt van Mercenary was de uitbuiting van Zuid-Aziatische migranten betrokken bij de bouw van de stadia voor het WK in Qatar in 2022. Ik was van in het begin super enthousiast om te werken met een cast die volledig uit Zuid- Aziatische voetballers bestond, een niche waar ik ook zelf toe behoor, en die nauwelijks te vinden blijkt. Achteraf gezien was het duidelijk dat de directeur van het festival die de voorstelling programmeerde hunkerde naar meer expliciet politieke inhoud. Meer dan louter het meticuleuze proces van het werken met een groep voetballers, die vaak niet als voetballers worden beschouwd vanwege hun afkomst, om hun inherente bewegingen te observeren en vervolgens te ontketenen, gechoreografeerd in een theaterzaal in plaats van een voetbalstadion.

Het politiseren van een proces leidt niet altijd tot een duidelijk politiek product. En ik denk dat ik, door de subtiele dwang een expliciet politieke voorstelling te maken, er ook zo over begon te denken en schrijven. Maar toen ik samen met mijn dramaturg aan het proces begon, werd ons de kracht van het oorspronkelijke idee duidelijk en zijn we hiernaar teruggekeerd. We lieten alle expliciete verwijzingen naar politieke inhoud los om volledig in de abstractie te gaan. Bij de première zat de directeur die het stuk had geprogrammeerd met minachting te kijken, alsof we een deal hadden gemaakt dat ik enkel een plaats op zijn festival zou krijgen in ruil voor concrete verhalen, liefst zo zwart-wit mogelijk en expliciet politiek. Ik was mijn belofte niet nagekomen en hoorde niets meer van de directeur. Wie was hier het slachtoffer en wie de uitbuiter?
Ik zeg nee aan het vastleggen van een kunstenaarstraject dat door deze markt bepaald wordt.
Ik zou deze tekst op twee manieren kunnen eindigen. Dit is de eerste. Ik zeg nee aan het vervullen van de verwachtingen van programmateurs, theaters en instituten. Ik zeg, als iemand die het al een leven lang heeft gedaan, nee aan het vervullen van de verwachtingen van het publiek. En ik zeg nee aan het vastleggen van een kunstenaarstraject dat door deze markt bepaald wordt. Ik wil me richten tot mensen van niet-dominante groepen: wees je bewust van de verwachtingen en laat het je ware expressie niet belemmeren.
Maar ik kan ook een ander einde schrijven. Want in een poging deze tekst af te ronden, schreef ik iets flauws over hoe ik ‘nee’ zeg aan de bovenvermelde tendensen in onze sector. Ik schreef wat ik me voorstel bij het einde van een tekst voor rekto:verso. Maar dan besef ik dat ik alweer in hetzelfde patroon val van te willen pleasen. Ik weet maar al te goed dat ik spreek vanuit een positie met bepaalde privileges. En dus aarzel ik om een pleidooi te maken, om met de vinger te wijzen naar andere kunstenaars in deze lastige positie. You’re damned if you do, damned if you don’t.
Ik aarzel dus om ‘nee’ te zeggen. En dan is het enige wat ik kan zeggen ‘doe wat je moet doen’. Maar wees je bewust van wie en hoe je praktijk bepaald wordt en zoek daarin een manier om je echte expressie te uiten. Wees je bewust van de structuren waarin je je bevindt en hoe je ze kan gebruiken. Zoek manieren om dit bloot te leggen.