‘Nieuw’ is een problematisch begrip in ‘De nieuwe feministische leeslijst’ van Marja Pruis
Door Mara Matthyssens, op Sat May 11 2019 22:00:00 GMT+0000Wat moet de huidige feminist vandaag gelezen hebben? Hieraan wijdde De Groene Amsterdammer en Marja Pruis vorig jaar de De feministische leeslijst-serie. Onlangs werden enkele essays uit die reeks gebundeld en aangevuld met een aangepaste inleiding en het woordje ‘nieuwe’. Alleen: zo nieuw is die feministische leeslijst niet.
In de zomer van 2018 begon De Groene Amsterdammer met de serie De feministische leeslijst, als antwoord op de vraag wat de huidige feminist vandaag gelezen moet hebben om ‘een brug te slaan tussen de feministische theorie van toen en het activisme van nu’.
Voor deze lovenswaardige onderneming schreven auteurs als Xandra Schutte en Joost De Vries essays over feministische klassiekers als Beloved van Toni Morrison, Achter de sluier van Fatima Mernissi en The Female Eunuch van Germaine Greer. Onlangs bundelde Marja Pruis deze teksten voor Das Mag, verrijkt met enkele nieuwe essays, een inleiding en een ambitieuze titel: De nieuwe feministische leeslijst.
‘Schrijvers van nu laten hun licht schijnen op schrijvers van toen’, zei Pruis over deze bundel in VPRO Boeken. Op de achterflap heet dat ‘een verzameling lofzangen en kanttekeningen bij oude en nieuwe helden’ en het Passa Porta-festival kondigde het boek dan weer aan als een lijst met ‘de must-reads van het nieuwe feminisme’. Die van, in tegenstelling tot voor, doet vermoeden dat het over teksten van het nieuwe feminisme zal gaan.
Wat is ‘nieuw’?
Hoewel dat allemaal prikkelend klinkt, roept het ook heel wat vragen op. Niet alleen over wie die nieuwe helden zijn of voor wie dit boek eigenlijk gemaakt is, maar vooral over waarin dat ‘nieuwe’ in De nieuwe feministische leeslijst net schuilt.
Een eerste mogelijkheid: de boeken die de leeslijst vormen zijn recent verschenen. Dat valt te verwachten, omdat het een lijst wil zijn van ‘boeken die de moderne feminist’ gelezen moet hebben, ‘verplichte leeskost voor een nieuwe generatie feministische lezers’. Alleen: de boeken zijn niet recent. Op de lijst staat welgeteld één boek dat na 1988 verschenen is, The Argonauts van Maggie Nelson. Blijkbaar moeten huidige feministen niets lezen van de millennial-generatie.
Blijkbaar moeten huidige feministen niets lezen van de millennial-generatie.
De drie werken waar Pruis in haar inleiding naar verwijst – Women and power van Mary Beard uit 2017, We Should All Be Feminists van Chimamanda Ngozi Adichie uit 2015 en The Mother of All Questions van Rebecca Solnit uit 2017 – zijn wel recent, alleen is onduidelijk waarom Pruis precies deze aanhaalt. Beards boek noemt ze gedateerd en Adichie’s manifest omschrijft ze als ‘een vorm van instapfeminisme: een mengeling van activisme en humanisme die het aantrekkelijk, maar in zekere zin ook ongevaarlijk maakt.’

Is dat hoe we het huidig feminisme moeten zien? Zowel het boek van Beard als dat van Adichie zijn toonbeelden van ‘feminisme light’ waardoor ze sterk afsteken tegen de vaak academische werken in de leeslijst. En al moet het huidig feminisme zich volgens Pruis niet schamen voor haar ‘light’ karakter, verliezen we niets uit het oog als we hier te veel op focussen? Er wordt vandaag immers wél veel interessant denkwerk verricht.
Een andere mogelijkheid is dat er met ‘nieuw’ bedoeld wordt dat de teksten gebruikt worden om het te hebben over het feminisme van deze generatie, zoals bijvoorbeeld gebeurt in The future is feminist, samengesteld door Jessica Valenti en met teksten van onder andere Naomi Alderman en Roxane Gay. In haar inleiding doet Pruis een poging om de tijdsgeest te vatten – ‘Discussies nu gaan over identiteit en toe-eigening, over klimaat en armoede, migratie en ongelijkheid’ – maar vooral #metoo wordt naar voren geschoven als hét grote strijdperk van deze generatie. Hierdoor blijven er heel wat terreinen braak liggen en geeft de bundel geen adequate weergave van wat er in het huidige feminisme leeft.
Het dominante issue
Eén van die zaken die ‘de nieuwe feministische leeslijst’ promoveert tot belangrijke topic voor het huidige feminisme, is kleur. Dat noemt Pruis ‘het dominante issue’. Toch krijgt het een bedenkelijke behandeling. Afwezig is het thema niet, maar enkel wat schrijvers van kleur toevoegen aan de leeslijst is mager als bijdrage. Over de drie vrouwen die Black Lives Matter hebben opgericht schrijft Pruis bijvoorbeeld: ‘Maar weinig mensen kennen de namen van die vrouwen, wat niet wegneemt dat ze gezamenlijk bij machte waren om de bakens te verzetten.’
Kleur noemt Pruis ‘het dominante issue’. Toch krijgt het een bedenkelijke behandeling.
Er zit veel informatie over ons tijdsgewricht in deze vaststellingen, maar het is niet het soort inzichten waar Pruis naar op zoek lijkt. Er zijn gegronde redenen waarom we hun namen niet kennen. En we zullen ze ook niet kennen na het lezen van dit boek, want ook Pruis laat ze onvermeld. Voor het geval u het wel belangrijk vindt het bestaan van deze activisten te erkennen: ze heten Patrisse Khan-Cullors, Alicia Garza en Opal Tometi. Onthoud die namen. En mocht u over hen willen schrijven, vermeld ze.
‘Iedere generatie feministen heeft haar eigen iconen, kiest haar eigen strategieën,’ schrijft Pruis nog in de inleiding, ‘maar er zijn schrijfsters wier ideeën meer generaties meegaan, op wier inzichten kan worden voortgeborduurd, of tegen wie het vruchtbaar afzetten is, zoals blijkt uit deze bundeling.’ Net om die reden is het nodig om na te denken over de mechanismen van canonisering, iets wat hier niet echt het geval lijkt.
Want waarom is het zo dat bepaalde schrijfsters al generaties meegaan, terwijl we van anderen nog nooit hebben gehoord? Waarom wordt Nawal el Saadawi ‘de Simone de Beauvoir van de Arabische wereld’ genoemd en is de formulering andersom ondenkbaar? Zulke vragen worden nergens behandeld.
Het is niet simpelweg ‘survival of the fittest’ in het boekenvak.
Het is niet simpelweg ‘survival of the fittest’ in het boekenvak. Sommige essayschrijvers zijn zich hiervan bewust, maar voor het merendeel lijkt de plaats van ‘hun’ boek in de canon vanzelfsprekend. Een kritische blik op de feministische canon was dan ook een andere manier geweest waarop de leeslijst ‘nieuw’ had kunnen zijn, maar daarvoor zijn de keuzes niet radicaal genoeg. Toevoegen is niet hetzelfde als herzien.
De vele gezichten van feminisme
Een ander groot onderbelicht thema in de leeslijst is gender. Miriam Rasch omschrijft de huidige periode in haar essay over de Belgische filosofe en psychoanalytica Luce Irigaray als ‘het tijdperk van gender, waar het nu juist niet gaat (of zou moeten gaan) om de biologische kenmerken waarmee je geboren bent, maar om dat waarmee je je identificeert.’ Ook dit vertaalt zich amper naar de leeslijst. In de essays wordt voornamelijk in termen van man versus vrouw gedacht en het werk van zij die zich elders op het spectrum bevinden krijgt zeer weinig aandacht.
In de essays wordt voornamelijk in termen van man versus vrouw gedacht en het werk van zij die zich elders op het spectrum bevinden krijgt zeer weinig aandacht.
Waar is de queerness, de fluïditeit? De aandacht voor lgbtq+? Het komt in amper twee, weliswaar voortreffelijke, essays aan bod. In Bregje Hofstedes essay over Orlando van Virginia Woolf en dat van Xandra Schutte over The Argonauts van Maggie Nelson, niet toevallig het enige boek van na de eeuwwisseling. Schutte schrijft in haar conclusie dat vloeibaarheid telkens weer op de werkelijkheid veroverd moet worden. Ook op leeslijsten, zo blijkt.
Een andere opvallende afwezige op inhoudelijk vlak is mannelijkheid. In de reflecties van Marian Donner over het moederschap is er plaats voor bespiegelingen over wat het is man te zijn, al beperkt het zich tot het ouderschap, voor de rest ontbreekt het volledig. Er hebben mannen bijgedragen aan De nieuwe feministische leeslijst maar hun teksten gaan over andere thema’s, niet over hun eigen perspectief.
Het is een belangrijk onderwerp, in tijden waarin witte mannen – figuren als psycholoog en bestsellerauteur Jordan Peterson – zichzelf luid opwerpen als het grote slachtoffer van de maatschappelijke omwentelingen en een podium krijgen om te oreren over hun bedreigde mannelijkheid. En het is niet geheel onwaar dat de man ook lijdt. In de recent verschenen documentaire Man made merkt Sunny Bergman terecht op dat ook de man slachtoffer is van een systeem dat hem te kort doet. Ook dat is feminisme vandaag.
De manier waarop er omgegaan wordt met intersectionaliteit valt op. Mounir Samuel haalt het even aan in zijn tekst over Nawal el Saadawi en noemt het ‘een hype’. Gedefinieerd wordt het pas in Clarice Gargards essay over Sister Outsider van Audre Lorde: als zijnde ‘een theorie – van de Amerikaanse advocaat en professor Kimberlé Crenshaw – die omschrijft hoe diverse vormen van onderdrukking aan elkaar verbonden zijn. Bij het intersectioneel feminisme tracht men zich in te zetten voor vrouwen van diverse kleur, gender, geaardheid, klasse, beperking, religie en meer.’
Los van het feit dat het een verademing was geweest een tekst van of over Crenshaw te lezen, is het begrip vermelden niet hetzelfde als het toepassen op inhoudelijk vlak. De tekst van Gargard is sterk en haalt belangrijke inzichten aan, maar de analyse vindt zijn weg niet naar de bundel als geheel. Welke verschillende vormen van onderdrukking worden belicht en hoe verhouden ze zich tot elkaar, zowel binnen het boek als daarbuiten?
Jonge kiemen vs oude humus
Een voor de hand liggend argument voor al wat ontbreekt, is dat het onmogelijk is alles te vermelden. Leeslijsten opstellen is een ondankbare bezigheid omdat er altijd zaken zullen ontbreken. Toch was het zelfs binnen het bestek van deze bundel mogelijk andere keuzes te maken. Was het werkelijk nodig drie essays aan het moederschap te wijden? En wat moeten we denken van het essay over Carry van Bruggen, die omschreven wordt als iemand die het feminisme resoluut afwees?
Alle vraagtekens die het boek oproept, lijken terug te voeren op een gebrek aan overkoepelende visie en vage criteria
Alle vraagtekens die het boek oproept, lijken terug te voeren op een gebrek aan overkoepelende visie en vage criteria voor het opstellen van de lijst. Sommige auteurs gaan zelf naar de criteria op zoek – het is één van de sterktes van de bijdragen van Niña Weijers, Roos van Rijswijk, Saskia Pieterse en Joost de Vries. De vraag wat iets tot een feministische klassieker maakt wordt echter nergens helder beantwoord. Die onbestemdheid volgt ondere andere uit het feit dat de gehanteerde begrippen niet gedefinieerd worden.
Want: wat bedoelen we als we over gelijkheid, vrouwelijkheid of feminisme spreken? Marja Pruis lijkt zich van die vaagheid bewust maar legt de oorzaak hiervan bij het feminisme zelf: ‘Het punt met het feminisme is dat het een verklarend principe lijkt te bergen, terwijl het waarom, waartoe en hoe daar op geen enkele manier logisch uit voortvloeien. Zo veel vrouwen, zo veel feministen.’ Einde verhaal.
We moeten niet enkel lessen trekken uit het verleden. Het heden mag er ook zijn, in al zijn complexiteit.
Dat wil niet zeggen dat er geen zeer sterke essays in het boek staan, maar de bundel is beduidend minder dan de som van haar delen. De teksten gaan niet met elkaar in dialoog, een euvel dat een nawoord en een betere inleiding hadden kunnen oplossen. Nu worden de interessante dwarsverbanden grotendeels genegeerd, zoals ook het gros van de huidige generatie feministen.
Vooral dat is jammer, want de moderne feminist kan zich gesteund voelen in alles wat er rondom haar/hem/hen gebeurt. De humuslaag van vorige feministische generaties hebben we natuurlijk nodig, zoals Pruis – zelf gepokt en gemazeld in de tweede feministische golf – terecht opmerkt. Als we echter geen licht laten schijnen op de kiemen van nu, kan deze beweging niet tot bloei komen. Als we de denkers van toen werkelijk eer aan willen doen, moeten we het verband leggen met de denkers van nu. We moeten niet enkel lessen trekken uit het verleden. Het heden mag er ook zijn, in al zijn complexiteit.