Ontlezen doen we allemaal. Een pleidooi voor papier
Door Ricus van der Kwast, op Thu Sep 14 2023 22:00:00 GMT+0000Volgens een recente studie is het dramatisch gesteld met het leesniveau van Belgische kinderen. In plaats van het onderwijs als voornaamste schuldige aan te wijzen, zouden we beter zelf voor de spiegel staan, vindt Ricus van der Kwast. Hij pleit voor een herwaardering van het lezen op papier.
Het was de dag nadat de PIRLS-studie het licht had gezien en het leek een litanie waar geen eind aan kwam. Het leesniveau van Nederlandse kinderen zat voor het eerst onder het westerse gemiddelde, dat van hun Vlaamse leeftijdsgenootjes was inmiddels het laagste van Europa. Le Soir noemde de resultaten in Franstalig België verontrustend. Stabiel, dat wel, maar dat is een schrale troost als je al tien jaar aan de staart van het klassement bungelt. Stabiel scoorde ook Frankrijk, maar nog steeds onder het Europese gemiddelde, en het land vroeg zich af waarom een twintig jaar durend leesoffensief niets had uitgehaald. Duitsland zag zich intussen verder afglijden tot een internationale middenmoter en de Süddeutsche Zeitung merkte op dat er klassikaal 30% minder gelezen werd dan elders in de EU.
Juist toen je je afvroeg of er eigenlijk wel iemand boven dat gemiddelde zat, was daar ineens Engeland. Trots was het op zijn vierde plaats, nummer één in Europa. Even vermoedde je dat de leescrisis iets te maken had met de verengelsing van alle andere Europese talen. Maar ook Italië was blij. De score mocht dan het slechtste resultaat sinds 2001 zijn, het was nog altijd bovengemiddeld in Europa en vooral: beter dan Duitsland en Frankrijk.
In de artikelen doken uitsluitend het westerse, het Europese en het EU-gemiddelde als referenties op.
PIRLS staat voor Progress in International Reading Literacy Studies. Vanaf 2001 toetst de studie elke vijf jaar de leesvaardigheid van tienjarige scholieren. Aan de meest recente studie hadden 400.000 leerlingen uit 57 landen meegewerkt. 14 van die 57 landen, waaronder de VS, Kroatië en Hongarije, hadden zo lang getreuzeld met de tests dat hun leerlingen intussen een half jaar ouder waren geworden, en de resultaten daarmee onbruikbaar.
Zo bleven er 43 landen over en als Engeland vierde was, betekende dat dat er drie landen beter waren: Singapore, Hongkong en Rusland. Daar werden bij ons weinig woorden aan vuilgemaakt. In de artikelen doken uitsluitend het westerse, het Europese en het EU-gemiddelde als referenties op. Maar welk van die drie je ook bekeek, het begrijpend lezen in met name West-Europa gaat gestaag achteruit. PIRLS meet en constateert, met verklaringen houdt het zich niet bezig. Toch drong de gedachte zich haast vanzelf op dat er een verband bestaat met die andere onheilstijdingen die ons regelmatig bereiken, over dalende boekverkopen en oplagen van kranten, over minder bibliotheekgebruik, kortom, over het verdwijnen van papieren tekst.

De berichtgeving toonde intussen dat het met de leesvaardigheid van journalisten ook al niet bijster goed gesteld was. Nergens bleek dat ze het oorspronkelijke rapport gezien, laat staan gelezen, hadden. Zelfs een hyperlink, een van de verworvenheden van online publiceren, naar dat rapport ontbrak. De Corriere della Sera dacht dat Scandinavische kinderen een jaar ouder waren dan Italiaanse toen ze de test aflegden, en sloeg de plank mis. Het Westen, Europa, de Europese Unie werden verder naar hartelust door elkaar gehusseld. Het Parool zag in de groep West-21 22 landen, Le Soir een stuk of 20 en per abuis Vlaanderen, en toen De Standaard Vlaanderen tot de slechtste leerling van Europa uitriep, vergat het blad dat Montenegro, Noord-Macedonië, Kosovo en de eigen Franstalige landgenoten ook deel van het oude continent uitmaken.
Kortom: de berichtgeving was lui. Ze legde bovendien de zwarte piet ten onrechte bij die tobbende tienjarigen, hun juffen en meesters, plus natuurlijk bij de lockdowns van de pandemie. Alsof alle tienjarigen vanaf 2001 al zo bevangen waren door pandemische voorgevoelens dat elke poging ooit nog een letter te lezen bij voorbaat zinloos leek.
De ware schuldige
Het zou hier kunnen ophouden. Dat onderzoek heeft wat sensationele koppen opgeleverd. We gaan over tot de orde van de dag en er zal niets veranderen. Druk hoeven we ons pas weer te maken als over vijf jaar het volgende PIRLS-rapport uitkomt.
Nu heb ik in totaal misschien vijftien abonnementen, merendeels digitaal. Lees ik echt vijf keer zoveel als toen? Of gaat het toch ten koste van de diepte?
De ware schuldige van die leesmalaise ontsnapt zo. De omvang van het probleem wordt al evenmin duidelijk. Daarvoor zou er ook een PIRLS-studie moeten zijn voor dertig-, vijftig-, zeventigjarigen. Daarvoor zou PIRLS bovendien een en dezelfde groep deelnemers elke vijf jaar opnieuw moeten testen. Dan zou blijken dat dit geen leeftijdsgebonden probleem is. Het zou ook confronterend zijn, want we zouden moeten bekennen dat we slechter lezen dan ons eigen ik van tien, twintig jaar eerder. We lijken meer te lezen dan ooit en baden ons in een informatiestroom zonder weerga, maar beklijven doet het allemaal niet meer. Als we ons, nog snel een podcastje meepikkend en voortdurend op de uitkijk naar nieuwe prikkels voor ons al zo zwaar beproefde brein, wagen aan dat lange essay waarvan we nooit de eindstreep zullen halen, doen we iets wat hooguit in de verte op echt lezen lijkt.
Typerend is hier de ervaring van de taalwetenschapper Maryanne Wolf. In een interview met de Volkskrant vertelde ze hoe ze Het Kralenspel (1943) van Herman Hesse, ooit haar favoriete boek, decennia later niet meer doorkwam. Ik weet waar ze het over heeft.
Ooit had ik een abonnement op een krant, daarnaast nog op een paar tijdschriften. Nu heb ik in totaal misschien vijftien abonnementen, merendeels digitaal. Lees ik echt vijf keer zoveel als toen? Of gaat het toch ten koste van de diepte? Mijn Kralenspel zou Das Einhorn (1966) van Martin Walser kunnen zijn. Als zeventienjarige las ik het boek probleemloos en met plezier. Nu, ingegeven door het recente verscheiden van de auteur, speel ik met het idee het te herlezen. Maar alleen al de dikte van het boek weerhoudt me. Aan de hele trilogie rondom Anselm Kristlein durf ik niet eens te denken.
Die ware schuldige, dat zijn we zelf natuurlijk. Maar liever dan schuld te bekennen houden we onszelf voor de gek en soms zijn we op het randje af hypocriet. 71% van de Vlaamse ouders van tienjarigen zou hun kroost dwingen te lezen, aldus een enquête georganiseerd door De Standaard. 71%! Als dat getal ook maar in de verste verte zou kloppen, dan zaten we niet met die chronische leesachterstand. Terwijl wij, volwassenen, tussen het scrollen en swipen door ons beklag doen over de jeugd van tegenwoordig, hebben we niet door hoe belabberd ons eigen leesniveau geworden is.
De charme van een scherm
Online publicaties spreken hier een duchtig woordje mee. We hebben ons laten wijsmaken dat lezen van een scherm de nieuwe norm is. Teksten, eenmaal op het net, zouden het eeuwige leven beschoren zijn. Dat blijkt een bedrieglijke dooddoener. Neem alleen al de deplorabele toestand waarin Vice en BuzzFeed verkeren, nog niet zo lang geleden succesverhalen in medialand. Je vraagt je af hoe lang hun archieven online nog beschikbaar zullen zijn.
'Als het verdwijnen van ons collectieve geheugen in een digitale wereld ons zo koud laat, wat zegt dat over hoe we omgaan met teksten die we van een scherm aflezen?
Een jaar of wat terug schreef ik voor De Nieuwe Reporter, toen een zelfverklaard ‘platform voor het debat over de toekomst van de Nederlandse journalistiek en nieuwe media’, een stuk over het uitzichtloze pad waarop de journalistiek zich bevond. De Nieuwe Reporter bestaat vandaag niet meer. De site is weggekaapt door een blog dat onder andere lifestyle- en woonadvies geeft. Op dat blog kun je lezen hoe je je vaatwasser perfect schoon krijgt en wat er gebeurt als je je lakens niet wekelijks wast. Eeuwigheid is een begrensd begrip voor nieuwe media. Voortdurend dreigen kennis en informatie zoek te raken, en we zien het haast achteloos aan. Als het verdwijnen van ons collectieve geheugen in een digitale wereld ons zo koud laat, wat zegt dat over hoe we omgaan met teksten die we van een scherm aflezen? De charme van een scherm ontgaat me intussen niet. Een tablet of smartphone ziet er gelikt uit, je kunt er mooie opnames mee maken, het schijnt zelfs dat je ermee kunt bellen, maar voor lezen is het een onding.
We lezen minder geconcentreerd van een scherm, geplaagd als we worden door een brein dat ons alle kanten opjaagt. Zelfs als de verleidingen niet voortdurend voorbijvliegen, lezen we minder goed. Terwijl onze ogen alleen nog de bovenkant van het scherm fixeren, kunnen we de neiging het scherm alvast verder te laten rollen maar moeilijk onderdrukken. Maar vaak lezen we niet tot het eind. We stoppen halverwege, als het meezit. Ontspannen leunen we achterover, denken dat we dat lange verhaal ooit nog wel eens in een verre wolk zullen opzoeken en dan echt gaan lezen. Dat gebeurt bijna nooit. Die leeslijst in een hoekje van je scherm als je je favoriete site bezoekt, zie je al snel niet meer. Dat is anders met een opengeslagen boek of uitgeknipt artikel. Ze zijn te nadrukkelijk aanwezig om te negeren.
Dolen in een landschap vol letters: hoe lezen we?
Wie dat leesgedrag in detail bekijkt, doet eerst een verrassende vaststelling. We lezen namelijk niet minder, maar meer dan vroeger. Door de toestroom vanuit digitale media verwerken we meer tekst dan ooit tevoren en, als we de Duitse leesexperte Simone Ehmig mogen geloven, is zelfs het deel van de bevolking dat regelmatig een boek leest de laatste vijfentwintig jaar onveranderd.
In haar boek How we think: Digital Media and Technogenesis onderscheidt de Amerikaanse literatuurwetenschapper N. Katherine Hayles drie verschillende vormen van lezen: close, het diepe lezen gericht op begrip, hyper, het snel afturen van een scherm op zoek naar een woord of beeld (scannen) of de essentie (skimmen) en machine, het inzetten van algoritmes om tekst te verwerken en te begrijpen. Tien jaar later heeft alleen de laatste zijn belofte van toen ingelost, al wordt dat nu samengevat in twee letters die ons vooral de stuipen op het lijf jagen, A.I.
Hayles verwachtte veel van het samenspel van close en hyper reading. Het heeft vandaag inderdaad geleid tot het soort lange, visueel fraaie reportages waar vooral The New York Times en de Süddeutsche Zeitung het patent op lijken te hebben, tot teksten doorspekt met video’s, interactieve grafieken en kaarten. Maar in de meeste gevallen is de synergie er niet van gekomen en, sterker nog, zien we ons vandaag geconfronteerd met een dalende leesvaardigheid.
Het grootste gevaar is dat er nu een generatie opgroeit voor wie diep lezen niet meer tot het leesgereedschap behoort.
Als we meer lezen dan ooit, als we nog net zoveel boeken lezen terwijl we veel meer digitale kost verwerken en als ons leesvermogen achteruit blijft gaan, dan is er maar één conclusie mogelijk: dat schermlezen maakt van ons slechtere lezers. En dat is precies wat de ene na de andere studie of meta-studie de laatste jaren aantoont. We lezen sneller maar slechter.
Het diepe lezen, de modus die ons in staat stelt abstracte concepten in een boek of essay te begrijpen, maakt meer en meer plaats voor een vluchtige kennismaking met flarden tekst die we al zigzaggend volgens een Z of volgens de contouren van een F-patroon van een scherm plukken. Het is niet eens alleen de concentratie die het verschil maakt tussen papier en scherm. In een overzichtsartikel in Scientic American laat Ferris Jabr zien hoe ook de tastbaarheid van een papieren boek, een landschap met te lokaliseren letters, ons helpt bij het verwerken van teksten. Een e-reader elimineert het fysieke verschil tussen een dikke pil en een kort verhaal. Dat zit ons ongemerkt dwars.
Hyperlezen domineert, te pas en te onpas. De gevaren hiervan zijn legio en beperken zich niet tot onze leesvermogens. Zo onthouden we teksten ook minder goed, waardoor de kennisvorming averij oploopt. De hypermodus is voortdurend alert en aanwezig, ook waar een diepere vorm van lezen gevraagd is. Met onze close reading–modus in slaapstand turen we een tekst af naar woorden, kreten, oneliners. Door dat scannen, skimmen en scrollen ontgaat ons de esthetiek van een tekst, die steeds minder een rol speelt. Dit gefragmenteerde lezen zorgt er ook voor dat we geen oog meer hebben voor nuances en perspectief. Kritisch lezen wordt zo bemoeilijkt. We slagen er minder om het waarheidsgehalte van teksten te beoordelen en worden vatbaar voor vals nieuws. Maar het grootste gevaar, en dan zijn we weer terug bij die tobbende tienjarigen uit het PIRLS-onderzoek, is dat er nu een generatie opgroeit die alleen van schermen leert te lezen en voor wie diep lezen niet meer tot het leesgereedschap behoort.
Onderwijs: het opvoeden van de opvoeders
Het lijdt geen twijfel dat ons onderwijs op de schop moet. Het veelbejubelde Singapore, dat niet alleen in lezen maar ook in rekenen uitblinkt, is zeker niet minder gedigitaliseerd, maar het onderscheidt zich door zijn onderwijs. Daarbij valt op hoe traditioneel pedagogiek en curriculum er in elkaar steken. Onderwijs is gericht op kennisverwerving, op de diepte, en waaiert niet uit in de breedte. De belangrijkste succesfactor is de kwaliteit van de docent. De eilandstaat is erin geslaagd de beste studenten voor de klas te krijgen. Dat is gelukt dankzij een combinatie van een aantrekkelijk salaris, loopbaanperspectief en mogelijkheden tot zelfontplooiing. De beste docenten, master teachers, verzorgen bijspijkercursussen voor hun collega’s. Het heeft zijn vruchten afgeworpen. Op de laatste PIRLS-test haalde 35% van de Singaporese tienjarigen het hoogste leesniveau. In Nederland was dat 6%, Vlaanderen en Wallonië scoorden elk 3%.
Slecht onderwijs raakt kinderen uit minder bevoorrechte gezinnen, van huis uit al minder omringd door boeken en kranten, nog harder.
Zo weten wij, westerlingen, wat ons te doen staat. Met alle middelen moet het aanzien van het lerarenambt worden opgekrikt. Kennis moet centraal staan. Door de leesstof permanent aan te passen aan de leerling tuimelt het leesniveau in een spiraalvlucht naar beneden. Slecht onderwijs raakt kinderen uit minder bevoorrechte gezinnen, van huis uit al minder omringd door boeken en kranten, nog harder. We bereiken zo precies het tegenovergestelde van wat we willen: meer ongelijkheid. Maar zolang we aankomende onderwijzers opleiden die nauwelijks kinderboeken lezen en de eigen studieboeken nog minder, docenten die zelf niet lezen en voor wie één pagina tekst bij een college te veel is, zoals Yra van Dijk en Marie-José Klaver in De Groene Amsterdammer beschreven, is er weinig hoop op verbetering. In de woorden van diezelfde auteurs: het onderwijs zal zichzelf niet aan de haren uit het moeras trekken. Weer ontkomen we niet aan onze gezamenlijke verantwoordelijkheid. Het laten leren en lezen is ook een taak van ouders, het opvoeden van de opvoeders is er een van de hele samenleving.
Een nieuw curriculum, een opwaardering van de docentenbaan vragen tijd, en tijd hebben we niet. Er is wel iets wat we meteen kunnen doen: het bevorderen van het lezen op papier. Een printer in elk leslokaal zou alvast een mooi begin zijn.
Een klein gebaar
Het is tijd voor een herwaardering van papier. Wie van papier leest, doet dat dieper en probeert elk woord te vangen. Papier ruikt goed en kan cool zijn, los van leeftijd. De jonge vrouwen die hun boekenkasten op YouTube etaleren beamen dat gretig.
We kunnen klein beginnen, niet met een boek, maar met een langer stuk, een essay of een reportage. De geschreven pers kan een voortrekkersrol spelen. Een digitaal abonnement is een prima manier om toegang te verschaffen tot artikelen. Vaak ingegeven door foute aannames rust er op het printen van een stuk echter een taboe. Het zou niet meer van deze tijd zijn, verspilling of slecht voor het milieu. En niemand wil graag voor een oude, inefficiënte klimaatzondaar worden versleten.
Combineer het beste van twee werelden: de kennismaking met een onderwerp door het bereik van de digitale verspreiding, de verdieping door het lezen van papier.
Maar net zoals je al heel wat papieren boeken moet verslinden om de koolstofvoetafdruk van een e-reader te evenaren, zo zou de milieuschade van die paar vellen papier al snel in het niet kunnen vallen bij het eeuwige digitale geblader, laat staan bij ander tijdverdrijf.
Combineer nu het beste van twee werelden: de kennismaking met een onderwerp door het bereik van de digitale verspreiding, de verdieping door het lezen van papier. Met een klein gebaar kan een krant dat stimuleren. Het printersymbool bovenaan of onderaan een stuk, in teveel bladen met stille trom verwijderd, zou in ere hersteld moeten worden. Natuurlijk is alles van een scherm af te drukken, maar het gaat om de symboliek en het gemak. Maak er een gecomprimeerde versie van, zonder papierslokkende afbeeldingen, met de kleinst haalbare lettergrootte, maar zorg ervoor dat er van papier gelezen kan worden. In mijn vaste virtuele leesmap doet alleen de Süddeutsche Zeitung dat nog. Je kunt de meeste artikelen met één klik afdrukken, keurig samengeperst tot gemiddeld ruim 350 woorden per printpagina, maar hoe lang nog?
Waarom gaat een krant niet nog een stap verder door bij elk artikel van meer dan pakweg 250 woorden alleen de eerste alinea’s zichtbaar te maken? Wie verder wil lezen kiest dan voor de optie ‘afdrukken’. Zo’n stap lijkt vermetel en moedig, maar is vooral noodzakelijk. Op termijn zijn het de papierjunks die een blad in leven houden. Dat besef moet eindelijk doordringen in de directiekamers van mediaconcerns.
Ontlezen doen we allemaal. Laten we hier niet het volgende generatieconflict van maken. Beter lezen begint dan ook bij onszelf en wat we nu nodig hebben is een streng dieet van papieren leesvoer. Die PIRLS-scores gaan dan vanzelf langzaam weer de goede kant op.
Epiloog: Een digitale bibliotheek van Alexandrië?
Natuurlijk bestaan er onvolprezen initiatieven om het Internet te archiveren. De bekendste daarvan is de Wayback Machine. Deze online bewaarplaats is in 1996 in het leven geroepen door Internet Archive, een non-profitorganisatie. Ze maakt momentopnames van Internetsites en geeft zo een uniek beeld van de ontwikkeling van het net door de jaren heen.
Het is duidelijk dat de oprichters visionairs waren die al vroeg het belang van het web als verzamelplaats voor menselijke kennis gezien hadden. Het is ook duidelijk dat zij nooit konden bevroeden welke afmetingen dat web zou gaan aannemen. Vandaag herbergt de Wayback Machine zo’n 820 miljard webpagina’s. Het komt overeen met 70 petabyte aan opgeslagen informatie: één petabyte is 1015 byte, één miljoen gigabyte. Alleen het afgelopen jaar zijn er nog een slordige 100 miljard sites bijgekomen.
Voortdurend roomt de machine met zijn crawlers, zijn al dan niet digitale grijparmen, het net af om zoveel mogelijk websites op te slaan. Het lijkt dweilen met de kraan open. Niet alleen de schier onuitputtelijke informatiestroom, ook betaalmuren, incompatibele webtoepassingen, visueel materiaal, hyperlinks en koppige site-eigenaren vormen hindernissen. Zo lijkt het resultaat soms op een boek waar hele pagina’s uitgescheurd zijn, vooral die met de plaatjes, en soms op een archief met leeggeroofde planken. Maar op de keper beschouwd verdient de heidense sisyfusklus veel meer van onze aandacht en respect.
Toch blijven de twijfels. Je leest ze vaker, berichten zoals over dat boek dat met 120 jaar vertraging bij de bibliotheek werd ingeleverd, of over die brief uit 1916 die in 2021 nog op een Londens adres werd bezorgd. Zouden we over een eeuw nog een verloren gewaande website opduikelen? Hoe groot is de kans dat de e-mail die vandaag wordt tegengehouden door een te fijnmazig filter dan alsnog zijn weg vindt naar zijn bestemming? Of fundamenteler: zou dat wat we wél gearchiveerd hebben, zoals de Wayback Machine, dan nog ontcijferd kunnen worden?
Die moderne Alexandrijnse bibliotheek van ons smeult al dertig jaar. De kennis dreigt te verdampen en we lijken er niet echt wakker van te liggen. Maar ik heb voorlopig die oude Nieuwe Reporter in elk geval teruggevonden.
Noot van de redactie: wil je deze tekst ook door anderen laten lezen? Je kunt deze tekst ook afdrukken door op Ctrl+P te drukken. Een papieren versie is gratis te lezen of op te pikken bij ons op kantoor, op maandag of donderdag in de Ravensteingalerij 38, 1000 Brussel.