Over aanstekers en achillespezen. ‘alles na A.’ van Max Keustermans

Door Margot De Clercq, op Thu Aug 08 2024 08:12:00 GMT+0000

Waar alles na A. op het eerste gezicht een wanhopige liefdesverklaring lijkt, nestelt de voorstelling zich gaandeweg als een beest in mijn brein. Het is een beest met klauwen. Het is een beest met een vacht. En ik kan ermee praten, want het is queer.

Dat liefde een oorlog is, wist James Baldwin al. Dat oorlog binnen de antropologie als een typisch mannelijk fenomeen wordt gezien, zal u niet verrassen. Dat mannelijkheid een ‘doen’ is en geen ‘zijn’ heeft filosofe Judith Butler ons geleerd. Maar dat liefde = oorlog = roem = zelfopoffering = heldhaftigheid = mannelijkheid = masochisme = liefde, is een cirkelredenering, een ouroboros uit de unieke beleving van theatermaker Max Keustermans.

Mijn eerste kennismaking met M, vertolkt door Keustermans, vindt plaats onder een gloeilamp. De setting roept geen gevoelens van gezelligheid op; in mijn gedachten bevinden we ons in een vochtige kelder waarin M zich aan mij vastklampt. Ik ben A., het doelwit van zijn eindeloze vloed epitheta. Ik ben moedig, ik ben briljant, ik ben de knapste man die hij ooit heeft gezien.

De brieven zijn gericht aan mij, aan A.: een vloed aan zelfkwellende getuigenissen van hoe hard M mij mist, hoe goed we samen waren.

Onder onze voeten ligt een pad van brieven, dat erodeert wanneer M er voorzichtig een aantal opraapt. Ze zijn gericht aan mij, aan A.: een vloed aan zelfkwellende getuigenissen van hoe hard M mij mist, hoe goed we samen waren, hoe diep zijn schuld stroomt. Plots begrijp ik waarom ik me zo claustrofobisch voel.

De dreiging neemt af wanneer de scène oplicht. M staat voor me in een ruimvallend wit hemd. Wanneer hij zijn armen spreidt, lijken het vleugels. Achter hem staat een harnas waarvan de lege blik ook op mij is gericht. Het speelvlak baadt nu in het licht van een brandende zon. M vertelt een verhaal uit het Griekse heldenepos Ilias. We staan samen op het schip dat de Griekse held Achilles en zijn gezel Patroklos naar het strand voert dat het strijdtoneel zal worden van de Trojaanse oorlog.

Wat volgt is de vereenzelviging van M met Patroklos en met Patroklos’ blik op Achilles. Meer en meer krijg ik zicht op de kooi van klassieke mannelijkheid die M rond zichzelf heeft gebouwd. Hij getuigt van een man als god, een man als held, een man die alles is wat hij niet in zichzelf vindt. Door de ogen van Patroklos zie ik de ongenaakbaarheid van Achilles, door zijn oren hoor ik hoe zijn naam wordt gescandeerd. M schuift alle brieven weg; een slagveld blijft achter.

Ondanks het beeld dat Keustermans schept van een gekweld hoofdpersonage staat hijzelf op de bühne als een rots.

Wanneer Patroklos zichzelf opoffert in het harnas van zijn geliefde, staan er twee schaduwen achter hem. Met zijn armen wijd open vertelt Patroklos hoe het voelt om te sterven, vleugels in volle glorie. De daad die hij verricht is zo onherroepelijk groots dat Achilles zich nooit meer van hem zal kunnen losmaken. Dat is de uiteindelijke fantasie, een bombastische finale in een performance van liefde. Een eeuwige versmelting met zijn ideale man.

Max Keustermans verpakt een ontroostbare hunkering naar liefde in een episch verhaal. Zijn monoloog is een rauwe, schaamtevolle introspectie, gestuwd door een tekst die zachtjes bij je binnensluipt. Ondanks het beeld dat Keustermans schept van een gekweld hoofdpersonage staat hijzelf op de bühne als een rots. Ik val uit mijn rol als A., want ik hang nog steeds aan zijn lippen.

Deze tekst werd geschreven in het kader van de Summerschool Kunstkritiek van rekto:verso en Etcetera. De andere teksten vind je hier.