Participatieve kunstpraktijken in de periferie
Door Evelyne Coussens, op Tue Mar 08 2022 23:00:00 GMT+0000Wie denkt aan participatie in de kunsten, heeft al snel een (centrum)stad voor ogen: numeriek gezien zetelen de meeste sociaal-artistieke organisaties in een stad en ook individuele kunstenaars zijn vaak aan het werk in een wijk(gemeenschap) van de stad. Maar waarom eigenlijk? Zijn er in meer perifere steden of regio’s geen kansen voor participatieve kunstpraktijken? Drie kunstenaars met ervaring op het ‘platteland’ delen hun ervaringen. 'Er ligt, letterlijk, een heel veld voor ons open.'
Aan potentie ontbreekt het niet, daarover zijn ze het eens. Ook buiten de Vlaamse centrumsteden bevindt zich voor kunstenaars een enorm gebied aan materiaal en inspiratie. Heel wat individuele kunstenaars hebben dat te ontginnen land al ontdekt, knikt Leontien Allemeersch van PLAN B, een kunstenplatform dat onderzoekstrajecten ondersteunt die zich ontwikkelen buiten de stad. Call na call neemt het aantal aanvragers toe. Maar een eigen praktijk ontwikkelen in relatie tot het niet-stedelijke landschap, is nog iets anders dan aan de slag gaan met de bewoners van dat landschap. Het theatercollectief Lucinda Ra deed het in 2016 met het West-Vlaamse dorp Zwankendamme, waar het voor de voorstelling Akaaremoertoe Bahikoeroe een intens traject aflegde met sommige inwoners van het dorp. Lucinda Ra had al ervaring met participatief werken, maar deed dat nog nooit in een van de wereld afgesneden dorp als Zwankendamme. Het was hard werken, vertelt Barbara Claes, maar dat is het eigenlijk altijd, met participatieve projecten. Of je nu in de stad werkt of op het platteland, de methodieken zijn dezelfde: je moet tijd nemen, op zoek gaan naar sleutelfiguren, respect betonen voor de eigenheid van jouw deelnemers, flexibel zijn in het meeveren met de mogelijkheden die de plek je biedt. Chris Rotsaert van de Gentse co-creatieve plek Manoeuvre kan dat beamen: elke participatieve praktijk is anders, of ze zich nu afspeelt in de stad of in de periferie. Elke praktijk wordt op zijn eigen, zeer specifieke manier geboren uit het samenspel van plek, context, deelnemers, en is in die zin onvergelijkbaar met andere praktijken.
Wat vaststaat is dat er ook in de ‘niet-stad’ genoeg artistieke en sociale uitdagingen zijn voor kunstenaars die participatief willen werken.
Zo, dat is dan alvast duidelijk: tot clichés rond het werken in de stad/op het platteland proberen we ons in dit gesprek niet te laten verleiden. Een stadsdeel als de Gentse Rabotwijk, waar Manoeuvre is gevestigd, kan in sfeer en sociale cohesie aanleunen bij de hechtheid van een dorp. Anderzijds zijn er dorpen waar om zes uur ‘s avonds de luiken naar beneden ratelen, en de eenzaamheid harder schrijnt dan in de stad. Desondanks zijn er, wanneer het gaat over artistiek ‘materiaal’ (mensen, verhalen, plekken, …) een paar punten waarop stad en platteland wel degelijk van elkaar lijken te verschillen. Om te beginnen met een concreet punt: het eigenaarschap van de ruimte. Van wie is de grond, wie mag er gebruik van maken? Allemeersch: 'In een stad is er veel meer publieke ruimte die gedeeld wordt door verschillende groepen. In een dorp heeft iedereen een grote tuin waarop hij blijft zitten. Dat stelt je voor andere uitdagingen: waar ga je de mensen samenbrengen, op welke manier, hoe deel je de beschikbare ruimte?' Een terugkerende vaststelling is ook het belang van familiegeschiedenissen. Barbara Claes: 'In Zwankendamme waren er verhalen die al generaties meegingen, en die funderend bleken voor het dorp, veel sterker dan ik dat ooit in de stad heb meegemaakt.' In een grote stad zijn familiedrama’s – het onderwerp van Akaaremoertoe Bahikoeroe – al te vaak een treurige doch snel vergeten flits in de veelheid en snelheid van de opeengestapelde verhalen. In een dorp blijven ze hangen, gaan ze deel uitmaken van de identiteit van het dorp. Meermaals valt het woord ‘verdokenheid’. Allemeersch: 'Dorpen hebben soms dezelfde problematieken als steden – ik denk aan een drugsproblematiek – maar die blijven vaak onbenoemd, of ontkend. Wat in een stad langer ongezien blijft, is in een dorp vaak geweten, maar verzwegen.' Om daarna opnieuw te benadrukken dat die persoonlijke observatie van één particulier voorbeeld geen veralgemening inhoudt: tussen stad, dorp en alle mengvormen die daartussenin liggen bestaan er ontelbaar veel schakeringen in sociale dynamieken.
Wat vaststaat is dat er ook in de ‘niet-stad’ genoeg artistieke en sociale uitdagingen zijn voor kunstenaars die participatief willen werken, waardoor de vraag zich nog scherper stelt waar die praktijken op het platteland dan blijven. Het antwoord blijkt ontnuchterend zakelijk, maar wordt door alle gesprekspartners bevestigd: een structureel gebrek aan geld, infrastructuur, logistieke en beleidsmatige ondersteuning. En in de slipstream daarvan: een gebrek aan kennis, een afwezigheid van discours. In een verhelderend artikel uit 2020 ontrafelt Demos de overkoepelende dynamieken die de krachtverdeling tussen centrum en periferie bepalen. 'Wie kijkt naar de participatie aan cultuur, jeugdwerk en sport, kijkt volgens ons best niet alleen naar de inspanningen van individuele organisaties, maar ook naar de kansen die het speelveld geeft aan de verschillende initiatiefnemers. (...) Beleidsmatig gaat er een grote aantrekkingskracht uit van het centrum. De organisaties in het hart van de sector bepalen de norm en trekken de (beleids)aandacht naar zich toe. Beleidsmakers ontlenen hun legitimiteit aan wie in het centrum zit en zo ontstaat er een wederzijdse wisselwerking. Beleid en centrale spelers klinken zich aan elkaar vast. (...) Centrale spelers worden een bevoorrechte partner voor het beleid en beide vinden in elkaar in een gedeelde analyse van maatschappelijke problemen en oplossingen. Dat samenspel krijgt vaste vorm in subsidiereglementen, convenanten en overlegstructuren.'
Participatieve projecten zijn niet alleen arbeidsintensieve, maar ook langdurige en dus dure projecten.
Dat het ‘centrum’ ook in het geval van cultuurbeleid grotendeels samenvalt met ‘de centrumsteden’, bewijst bijvoorbeeld de kaart die OP/TIL (steunpunt voor bovenlokale cultuur) samenstelde met daarop de toegekende bovenlokale cultuurprojecten vanaf januari 2020. Hoewel daarop de participatieve cultuurprojecten niet specifiek te onderscheiden zijn, is het duidelijk dat de bulk van de toegekende bovenlokale cultuurprojecten zich rond de steden Antwerpen, Brussel, Gent en Kortrijk situeert; daar waar culturele infrastructuur sterk geconcentreerd is. Wanneer Barbara Claes spreekt over ‘hard werken’ gaat het met andere woorden niet alleen over de pogingen tot contact leggen met de dorpsgemeenschap van Zwankendamme, maar ook over het gebrek aan logistieke en institutionele inbedding ter plaatse. 'Wij werden goed ondersteund door kunstencentrum De Werf uit Brugge, maar we hebben wel een dikke maand in een hangar in Zwankendamme gewoond. En als je op locatie werkt is het belangrijk dat je ter plaatse ook ankerpunten hebt, dat je kunt terugvallen op de lokale communities. Die waren er nauwelijks, er was in Zwankendamme alleen een feestcomité. De belangrijkste figuur voor ons was uiteindelijk de cafébazin, die in haar eentje veel deuren heeft geopend.'
Toen Lucinda Ra na de eerste speelreeks de voorstelling wilde hermaken in andere dorpen, volgde trouwens een onaangename verrassing: die droom bleek te duur. Participatieve projecten zijn niet alleen arbeidsintensieve, maar ook langdurige en dus dure projecten. Dat vereist, zeker in de periferie, sterke culturele partners. Maar helaas. Allemeersch: 'Er bestaan gewoon geen kunstenhuizen die structureel projecten op het platteland ondersteunen. Om de eenvoudige reden dat de meeste kunstenhuizen zich in de stad bevinden, en dat de return – de visibiliteit – van hun investeringen moet terugvloeien naar die stad.' Rotsaert, die aanvankelijk met een kwetsbare gemeenschap in Ronse werkte via projectsubsidie onder het Participatiedecreet, ondervond dat er op structurele basis moeilijk iets uit te bouwen viel, en verkaste alsnog naar Gent.
De afgelopen vijf jaar lijken op korte tijd twee belangrijke pijlers te zijn weggevallen voor de participatieve kunstprojecten op het platteland.
Welgekomen tegenvoorbeeld is het Europese participatieproject BE PART, dat dit jaar zijn jaarlijkse driedaagse assembly onder de vleugels opzet van kunstencentrum Vooruit en start in Zarlardinge, bij Geraardsbergen, om de volgende dagen op te schuiven naar de rand van Gent en tenslotte te eindigen in het centrum van de stad. Stadscurator Marieke De Munck wil met de Europese programmatoren die aan het project deelnemen doelbewust de beweging maken van periferie naar centrum: 'Sinds een paar jaar bouwen wij traag en behoedzaam aan een band met plekken ‘op den buiten’ en net over de taalgrens, door er in samenwerking met lokale actoren zoals bijvoorbeeld CC René Magritte in Lessines of Hof Te Nieuwenhove in Zarlardinge te programmeren en gezamenlijk projecten op poten te zetten. Het is noodzakelijk terrein om te verkennen als we co-creatief werk ook buiten de stadsgrenzen zichtbaar willen maken en het draagvlak bij zowel publiek als subsidiënten willen vergroten.' Voorlopig is die ambitie echter vooral gestoeld op de persoonlijke inzet van één curator, maar is het binnen Vooruit geen structurele artistieke lijn.
De afgelopen vijf jaar lijken op korte tijd twee belangrijke pijlers te zijn weggevallen voor de participatieve kunstprojecten op het platteland: het Participatiedecreet (dat de facto is uitgehold) en het provinciaal beleidsniveau voor cultuur (dat deels is opgegaan in een Bovenlokaal Cultuurdecreet). Vooral dat laatste doet pijn, zo blijkt. 'De provincie was laagdrempelig’, knikt Allemeersch. 'Sinds dat aanspreekpunt is weggevallen is er een resem kleinere organisaties die niet meer de kennis of skills bezit om bij Vlaanderen subsidies aan te vragen.' De afwezigheid van middelen en beleidsondersteuning leidt daarnaast ook tot gebrek aan kennis en discours, waardoor het vertrouwen van een lokale gemeenschap nog moeilijker te winnen is. Rotsaert: 'Het geloof in het proces is soms afwezig, omdat veel mensen niet vertrouwd zijn met zo’n manier van werken. Je moet alles van bij het begin uitleggen.' Het valt op dat er bij de meest succesvolle participatieve kunstprojecten van deze kunstenaars telkens een sterke persoonlijke link bestond tussen kunstenaar en plek. Zo was het Kunstenfestival PLAN B (2015-2018) in het West-Vlaamse dorp Bekegem, de bron voor de latere organisatie PLAN B, een initiatief van drie Bekegemnaars. Allemeersch: 'Aan mijn sleutelbos hingen de sleutels van alle huizen van Bekegem, van die van mijn oma tot die van andermans oma. Onderschat niet wat dat doet voor je samenwerking, voor de opbouw van je publiek.'
Wat mensen niet kennen, missen ze niet, maar dat is geen reden om dat enorme speelveld zomaar braak te laten liggen.
Zonder directe persoonlijke insteek blijken samenwerking met en publieksopbouw in een perifere gemeenschap toch hard zwoegen – en de perceptie van een ‘kolonisatie vanuit de stad’ blijft dreigen. Een mens zou zich op den duur gaan afvragen voor wie hij het eigenlijk doet, en of het ook zo nodig moet, dat participatief werken op het platteland. 'Misschien willen wij te veel’, bedenkt Barbara Claes. 'Uiteindelijk, als we eerlijk zijn, hebben wij dat dorp gekozen om inhoudelijke redenen; het was de plek waar we ons verhaal konden vertellen. We hadden graag het hele dorp betrokken, als speler in de voorstelling of als publiek, maar je moet je realiseren dat de mensen niet op jou zitten te wachten. En hun keuze om niet te komen of niet deel te nemen, moet je respecteren. Voor sommige mensen zal onze voorstelling een herinnering blijven, voor de rest leeft iedereen gewoon verder zijn eigen leven. Of we nog meer mensen over de drempel hadden kunnen halen? Ja, als er meer tijd was geweest. Dan hadden we meer kunnen veroorzaken.'
‘In de periferie kan je echt het verschil maken, een eerste zaadje planten, juist omdat er niets is.’
Wat mensen niet kennen, missen ze niet, knikt Allemeersch, maar dat is geen reden om dat enorme speelveld zomaar braak te laten liggen. Rotsaert ziet vanuit haar sociale bewogenheid juist veel redenen om in te zetten op het platteland, waar veel stemmen nog niet gehoord worden. 'In de stad lopen de kunstenorganisaties elkaar soms voor de voeten: je weet bij wijze van spreken als deelnemer niet bij welk project je eerst moet aansluiten. In de periferie kan je echt het verschil maken, een eerste zaadje planten, juist omdat er niets is – het is dus ondankbaar werken maar ook dankbaar werken, omdat je een grotere impact kan hebben. Ik bedoel niet dat je daar de sociale problemen moet oplossen, kunstenaars zijn geen sociaal werkers. Maar je kan ze wel vorm te geven, er samen met de mensen mee leren omgaan. Dat is hun recht.'
Het is de reden dat Rotsaert nog steeds probeert om verbindingen te leggen met haar oude hub in Ronse, en zo haar Gentse en perifere praktijken met elkaar in verbinding probeert te stellen. 'Ik vind dat maar juist. De nood leeft daar nog steeds, niet minder dan toen ik er vertrok. Op die manier probeer ik iets terug te brengen naar de plek waar alles is begonnen.'