Proletarische prinsessen

Door Heike Geißler, Hannelore Roth, op Wed Sep 04 2024 13:55:00 GMT+0000

In Heike Geißlers urbaan horrorsprookje Die Woche (De week) nemen prinsessen het woord. Ze doorkruisen Leipzig, een stad waar op maandag weer een maandag volgt, gaan naar demonstraties, komen er reuzen, wolven en een ongeboren kind tegen, praten over moederschap en stijgende huurprijzen. Deze proletarische prinsessen zien zich als het levende bewijs voor het falen van de politiek. Met een ‘onuitgeleefd revolutionair potentieel’ zeggen ze de eeuw vaarwel.

Wij zijn de proletarische prinsessen.
We zwaaien met onze hoepelrokken en kloppen het stof van onze jeans. We zeggen: als iemand een monarchie nodig heeft, dan zijn wij het niet, maar prinsessen zijn we niettemin.
Prinsessen zoals ze niet in elk boek staan. Maar wacht maar, we schrijven ons de boeken in.
Onze ouders hadden geen flauw benul welke weg we ooit zouden inslaan. Onze arbeidersouders hadden geen weet van het koninklijke in hun genen.
Omdat we in plaats van onze familiegeschiedenis enkel notie hebben van een ons onbekend en grotendeels verzwegen of onverteld verleden, ontdekken we onze geschiedenis in alle boeken die we kennen. We weten echter nooit wat er met ons gebeurd is, vanwaar we komen, wie we zijn.

We maken geen berg van onze gebreken en beklimmen geen top voor een beter zicht.
We graven steeds ons eigen graf.
We houden daar ooit mee op.

Daar kijken we al naar uit.
Wij proletarische prinsessen konden de schoolplicht niet ontlopen en aarden maar moeilijk.
Wij proletarische prinsessen zijn een aaneenschakeling van fouten.
Wij proletarische prinsessen zijn geen dochters van heersers en successen en misschien trappen we daarom steeds weer in de val van het medeleven, we leven steevast mee.
Dat is quasi ons hoofdberoep. We zouden nu ook kunnen huilen, we zouden ter plekke kunnen huilen, we reageren bedroefd op gebarsten stoeptegels, achtergelaten, roestende fietsen, op het nieuws sowieso, maar we kijken niet meer naar het nieuws.
We kennen al het nieuws uit het verleden en de toekomst uit het hoofd.
En toch – of misschien net daarom – hebben we geen tijd.

Wij proletarische prinsessen zijn geen dochters van heersers en successen en misschien trappen we daarom telkens in de val van het medeleven.

Dadelijk zijn we duizenden jaren oud (nou, niet helemaal), dadelijk zijn we over de continenten versplinterd (nou, niet helemaal), dadelijk zijn we volkomen desolaat (ja, absoluut) en vastberaden en zonder plan! We zijn een break-even van leven en dood.

Foto: Heike Geißler

Wij proletarische prinsessen hebben een aardig goede kijk op de levens die momenteel mogelijk zijn. Als we ’s morgens de rolgordijnen omhoog trekken en de waterkoker aanzetten en de sporen van de avond voordien van de keukentafel vegen, alles opkuisen en ons halfslachtig aankleden roepen we: we komen dadelijk! We zijn er bijna!

In elk geval is het zo: we waren net bezig onze armen in de lucht te steken om een of drie of meteen honderd keer het woord te vragen en ons niet af te vragen of we echt iets in te brengen hadden maar dachten: waarom ook niet. Nu praten we gewoon. Nu beginnen we met één woord en doen dan verder met andere woorden. Laat ons zeggen: we stelden het daarnet nog goed, tot we onderbroken werden en compleet onthutst begonnen te raken.

En nu worden onze fijne gesprekken al enige tijd van alle kanten doorkruist door gebrul en we weten ons geen raad. We weten niet hoe je beleefd en tegelijk kordaat optreedt. We hebben daarin geen enkele ondersteuning gekregen, noch van thuis uit, noch van de structuren die we doorlopen hebben, die ons bewerkt en zich in ons genesteld hebben – soms in ons voordeel, soms in ons nadeel; hoogstens hebben we hulpeloze poses geleerd.

Nu vallen de schellen van onze ogen en daar waar we al de hele tijd naar hebben gekeken, zien we plots vijandige boodschappen op spiegelvlakken en daarin ons, en hoe we er radeloos en dodelijk vermoeid naar staan te kijken.

Zoals gezegd: we wilden het toch net over inhoud hebben, maar toen kwam iemand veel te dicht en greep onze herinneringen bij hun kruis.

We zijn proletarische prinsessen met te veel slechte ervaringen.

Enz.
enz.
enz.!

We openen de vensters en zeggen: lieverds.
We roepen: lieverds!

We hebben een act voorbereid. Die gaat als volgt:

De onkrenkbare prinses

Dames en heren, dit heeft u nog nooit gezien.

Dit heeft niemand ooit gewaagd. Hier gaat ze zo meteen optreden: de onkrenkbare prinses. Toe maar. Wees creatief in het bedenken van beledigingen en krenkingen.
Maar denk eraan: een krenking werkt. Wie er een uitspreekt, verliest, ongeacht zijn maatschappelijke positie, burgerlijke staat, ambities en bezit, zijn hart ter plekke aan een varken.
Het is, dat wil ik niet verzwijgen, het mooiste varken van het land.

We openen onze harten midden in de nacht. In bed draaien we ons op onze andere zij en sperren onze harten zo wijd open als ondergrondse parkeergarages, zo wijd als ingangen van supermarkten in malls, zo wijd als ravijnen, zo wijd als de rompen van veerboten, zo wijd als een optimaal openbaar strand, zo wijd als een voetgangerszone, zo wijd als een mond die we vrezen, zo wijd als een snelweg lang is. En we spreiden onze armen en rukken aan onze borsten, heupen, huiden, we maken ons zo groot als we kunnen en dekken zinnen af
zoals deze
of deze
of deze
en deze ook
en deze al zeker.
Deze zinnen zijn afgedekt.
Deze zinnen zijn weg.
We hebben vijf zinnen geschrapt. Ik zou zeggen: dat is geen slecht begin.
Maar het bedekken en rekken doet pijn, het aantal zinnen dat we moeten afdekken is enorm, en wij zijn de miezerigste krijgsters die je je kan inbeelden.

We zouden de optocht graag herhalen. Onze matroesjka moet dan een woedende grap zijn. Onze matroesjka moet tijdens de optocht bevallen en het verloop bemoeilijken.

Maar we weten: we hebben vroeger veel te lang en veel te vaak gemarcheerd. We hebben de marsen in onze hartslag geïntegreerd. En we hebben een zwak voor de massa, we hebben een zwak voor actie en avontuur, en we hebben de meest romantische voorstelling van omwentelingen en revoluties. We hebben een onuitgeleefd revolutionair potentieel.
We hebben het immers als kind niet eens gewaagd de zelf beschilderde matroesjka van papier-maché over het bloemenperkje van de eretribune voor de buiken van de functionarissen te laten dansen en springen. We droegen haar altijd zeer keurig aan haar broze stokje zodat ze net boven onze hoofden uitstak.
We zouden de optocht graag herhalen. Onze matroesjka moet dan een woedende grap zijn. Onze matroesjka moet tijdens de optocht bevallen en het verloop bemoeilijken.

We hebben zoveel kansen gemist.
We hebben dadelijk sowieso geen tijd meer voor spijt of verliezen.
We gaan er in ijltempo vandoor, we zijn amper te stoppen en willen overal bij zijn, we willen weten wat we zullen moeten vrezen.

We staan voor bewegingssensoren, we steken wiggen onder deuren van banken en filialen. ‘Yes is for a very young man’, zegt Gertrude Stein, en wij zijn ook very jonge mannen, vrouwen ook.
We veranderen onze kledij, we veranderen onze kleuren, we veranderen onze woorden, we zwijgen, totdat niet meer al onze woorden worden weerlegd, totdat niet meer elke gedachte een aanval is.

We zijn proletarische prinsessen in camouflagepakken en dragen onze outfit met trots. We hebben een riem losjes om ons middel geknoopt. We luistervinken aan de façades van gerenoveerde herenhuizen en DDR-prefabflats. De politie komt op ons af. Mag dat niet, misschien? In camouflagepak aan façades staan luisteren?
Op de keper beschouwd zien we er onschuldig uit, als een door een riem verijdelde poging om bij het opzwellen vormeloos en vrijwel onzichtbaar te zijn.
We proberen te horen: het heldhaftige frezen, het trimmen, het stalen. We hebben die apparaten weliswaar allemaal al gehoord, maar nu willen we nieuwe bewijzen.

We zijn zelf, zoals misschien al duidelijk is geworden, het levende bewijs voor het falen van de politiek.
We zijn degenen die zelf ook schade oplopen.
We zijn de ranzige boorden om alle hedendaagse catastrofes.
We zeggen: de politiek zorgt ervoor dat alles wat we ooit geleerd hebben en alles wat we onze kinderen leren ad absurdum is doorgevoerd; dat we nu iedereen met een gerust gemoed onze hulp kunnen ontzeggen en mensen in parkvijvers kunnen laten verdrinken, omdat we niet meer weten hoe we het gebod om te helpen kunnen handhaven in een staat, als dat gebod aan zijn buitengrenzen buiten werking is gesteld.

We zijn degenen die zelf ook schade oplopen. We zijn de ranzige boorden om alle hedendaagse catastrofes.

We zullen het natuurlijk nooit toegeven, maar door uitputting en oververmoeidheid hebben we geen liefde meer over voor de wereld.
We kijken niet meer naar de wereld.
We luisteren niet meer naar de wereld.
We gaan met feiten om, we gaan aan feiten voorbij en halen radeloos onze schouders op. Onze gedachten zijn verstrikt, de linten van onze gedachtestrikken gaan over in morgensterren.
De rollback is al lang aan de gang en niemand heeft ons gewaarschuwd – en we hadden een waarschuwing nodig zoals voor een onweer.
Dat is toch een grap, zegt men dan. Maar dat klopt niet.
We menen alles wat we zeggen.

We komen dadelijk op het beslissende idee, begrijpen eindelijk wat we bij Het Onzichtbare Comité gelezen hebben: onbestuurbaar worden – en ik laat het als een ballonnetje op, en de ketenen rond het hart van Hendrik, de dienaar van de kikkerkoning, springen open, zo stel ik het me in elk geval voor, maar het is eerder stilletjes, een afscheid, het verlaten van een groep met geen nieuwe voor ogen.

We leren tot slot de dagen af te breken, we leren ze op het mooiste moment of net voor het verschrikkelijkste moment af te breken, zoals wanneer je wegzapt bij brutale filmscènes.
We radicaliseren eerst quasi terloops op een verrassende en onprofessionele manier.
We beantwoorden geen e-mails meer.
We zeggen afspraken af.
We steken onze vingers in onze oren als de telefoon gaat.
Alleen als we liggen is alles in orde.
Maar we kunnen ons dat liggen helemaal niet veroorloven.
We kunnen ons een heleboel niet veroorloven omdat we eigenlijk nog meer zouden moeten werken dan we al doen.
En meer tijd met de kinderen doorbrengen.
We kunnen ons niet veroorloven te betogen.
We kunnen het ons niet veroorloven ons uitgebreid over opvattingen te informeren.
We kunnen ons geen de-escalatiegesprekken veroorloven.
We kunnen ons geen woede veroorloven omdat we geen tijd hebben om te kalmeren.

Wij proletarische prinsessen prikken lusteloos met ons aluminium bestek in onze verlepte salade en zeggen: de som van al onze domheden is duizend of nul. Als ik dat nu eens wist.
We stellen protocollen op.
We houden veranderingen tegen.
We kunnen amper nog iets anders doen.
Onze lichamen zijn verward. We houden het hoofd schuin en monsteren verschuivingen en asymmetrieën die er voordien niet waren. Het voelt alsof onze armen korter of breder of verdraaid zijn aangebracht. Het voelt alsof onze benen niet langer zijn dan vijftien centimeter.

We huilen nog niet. We nemen de uitdaging aan en doen alsof het een zomer is die je je absoluut wil herinneren. We werken ook, maar kunnen toch niet verklaren waarom we volwassen zouden moeten zijn, ook al hebben we Why Grow Up? van Susan Neiman gelezen. En wat dat eigenlijk betekent.
De gaten in onze algemene ontwikkeling en ons geheugen worden groter en groter.
We zijn in staat van verbouwing.

Wij proletarische proletarische prinsessen slaan soms een toon aan die enkel hoorbaar is voor de honden waarvan we houden.

Wij zitten per slot van rekening nog steeds in dat sprookje van de drie biggetjes die een huis bouwen dat zo stevig moet zijn dat het bestand is tegen de wolf – geprezen zij de wolf, die we echt graag hebben, we staan aan zijn kant, want in zijn sprookjesgedaante zien we niet hem, maar een hybride van lobbyisten, de vechtersbaas-buurman, de man met de Porsche die ’s nachts met gierende banden rond het plein scheurt tot de gekitte beelden opnieuw barsten; we zien de makelaarster die onze woning inspecteert en al iets helemaal nieuws in gedachten heeft – hoe haar gedachten ons blijvend hebben gekwetst en we die niet meer uit onze woning krijgen. De wolf is hier dus van harte welkom, de mythe, het bosdier, de vermeende vijand.

We denken aan die ene vrouw die alle pilaren van een stad omarmde opdat iets weer goed zou komen, totdat het weer goed zou komen, we zullen haar nadoen, zullen alle pilaren omarmen, ook die in de supermarkten, we zullen ons tegen de rekken aanvlijen en wachten tot we het omarmen en aanvlijen beu worden, maar het zou dan op de een of andere manier ons ding zijn.
We propageren een slaapland, we trekken rond, we herademen. Dus er was eens een land, een internationaal gerespecteerde staat met een verschrikkelijk verleden, dat op een dag in een diepe slaap zou verzinken en vele jaren niet meer wakker zou worden. Er was eens een land dat helemaal uit de tijd zou zijn gevallen.
We zeggen deze eeuw hartelijk vaarwel en het millennium ook: allemaal terstond gaan slapen, alsjeblieft. Dat is natuurlijk geen geheel nieuwe eis, maar doe maar eens iets heel nieuws nu, nietwaar, toe maar.
Dus ga slapen, alsjeblieft.

We propageren een slaapland, we trekken rond, we herademen.

We bereiden nu een fantasie voor, we halen deze eeuw in en remmen dan plots af, opdat hij niet op dreef raakt maar meteen door de knieën gaat, of we leiden hem af, we zeggen tegen de eeuw: kijk, daar voor je is de jaarmarkt van de potige kerels, van de lange lummels, van de wapens en het loeiharde tijdverdrijf.
We zeggen tegen de eeuw: als je van de herrie houdt en van de gevechten en niets liever wil dan in onze harten en hoofden te infiltreren en als je ons als maagden wil en gedweeë recipiënten, dan, beste eeuw, trekken we ons terug en laten we je aan je lot over.
Dan leggen we ons neer bij onze tijd.

We leggen ons nooit helemaal neer.
We zijn niet consequent genoeg.
Het enige voordeel aan onze voortdurende onzekerheid is dat we onze gevoelens en behoeftes, onze meningen en beslissingen op geen enkele manier geloofwaardig of geschikt achten.

Wij proletarische prinsessen zijn nu een goed idee.

(Achteraf gezien willen we dat iedereen afgemat, uitgeput, totaal kapot is, enkel en alleen door de aanwezigheid van twee proletarische prinsessen. Nee, niet iedereen natuurlijk. Alleen degenen die we bedoelen. Dat sluit aan bij onze voorstelling van een flexibele, op de omstandigheden inspelende, eerlijke en toch zeer effectieve politiek.)