Recht op hopeloosheid

Door Mathilde Winterkemper, op Thu Mar 11 2021 14:00:00 GMT+0000

Het wordt snel beter, zeggen de betweters. Met ons gaat het toch best goed, relativeren sommigen. Wees creatief met de crisis, roepen anderen. Zelf ben ik vooral moe en wil ik geen bananenbrood meer bakken. Mag het even? Een pleidooi voor hopeloosheid.

Omdat veel mensen denken dat met wat hoop alles mogelijk is, vind ik het niet verrassend dat er in het afgelopen jaar talloze artikels en verschenen zijn over het vermogen om zelfs in deze donkere tijden hoop te vinden. Over de veerkracht van de mens, over het feit dat 2020 vooral het jaar van hoop was. Zelfs kritische essays over het leven tijdens de pandemie moeten dan toch op een positieve noot eindigen en vaak nog een paar zendende woorden meegeven. Geef niet op. Hou vol. We redden het wel. Het zal beter worden. Zal het?

De wolk rond mijn hoofd

Al maanden hangt er een wolk van kleverige, grijze draden rond mijn hoofd. Die wolk zorgt ervoor dat ik dingen die ik vroeger gemakkelijk kon doen, denken en voelen, nu niet meer op dezelfde manier ervaar; dat dingen verstrikt raken in de slierten en me niet echt meer bereiken. Die wolk is zich beginnen te vormen in de tweede lockdown eind oktober.

Mijn school doet zijn best, mijn docenten doen hun best, wij doen ons best.

Sindsdien slaap ik lang, maar nooit genoeg; mijn hoofd zit vol met potentiële taken waarvan ik weet dat ik ze op een gegeven moment niet meer kan negeren. Creatieve taken, uitdagende taken die me normaal zouden uitputten maar ook zouden inspireren, die mijn energie zouden wegzuigen om die dan dubbel of zelfs driedubbel terug te geven. Omdat we er meestal voor beloond worden, met applaus, met het gevoel iets bereikt te hebben, met een vooruitziende blik, een honger naar wat nog komen gaat.

Op dit moment voel ik mij alleen al bij de gedachte aan die taken meteen gestrest.

Daarom slaap ik, lang maar nooit genoeg, stel ik taken uit om ze dan op het laatste moment snel ergens neer te schrijven. Ik staar naar mijn scherm met de rechthoeken en de steeds wisselende gezichten erin, antwoord ‘goed’ of ‘oké’ of ‘prima’ op de vragen over hoe het met me gaat, luister naar de stemmen van mijn medestudenten en zet mijn microfoon op mute.

Ik eet zonder echt te proeven, slaap lang maar niet genoeg, denk aan het essay dat ik nog moet schrijven.

Mijn school doet zijn best, mijn docenten doen hun best, wij doen ons best. Zoomsessies mogen niet langer duren dan anderhalf uur, iedereen beseft inmiddels dat onlinelessen vermoeiender zijn dan andere lessen en toch ben ik na deze sessies uitgeput, eet ik iets zonder echt te proeven, slaap lang maar niet genoeg, denk ik aan het essay dat ik nog moet schrijven, aan de zoektocht naar de persoon die ik moet interviewen voor mijn beelddocumentaire, en ga op de grond liggen om naar het plafond te kijken omdat mijn hoofd er zwaarder en stiller van wordt.

Zonder uitzicht

Hoop wordt in Van Dale gedefinieerd als ‘een zekere mate van verwachting (van iets goeds)’. Definities van hopeloosheid bestaan niet echt. Vaak wordt het eenvoudigweg omschreven als de afwezigheid van hoop. In het Duitse woordenboek Duden staat het heel mooi geschreven: iets ‘zonder uitzicht op positieve ontwikkeling, op verbetering, zonder waarneembare uitweg’. Das Hoffnungslossein.

Toch zijn er nog mensen die 25 manieren influisteren om me productief bezig te houden, die willen dat ik meer bananenbrood bak of een nieuwe taal leer.

Dat is precies hoe het leven tijdens de pandemie is gaan voelen. In de eerste golf, de eerste lockdown, was er naast spanning en bezorgdheid ook opwinding, een soort rust ... en hoop. Plotseling was er meer tijd, het was lente, je kon in de zon zitten; mensen vertelden dat ze veel buiten waren en meer tijd hadden voor hun kinderen en hun gezin. Ik stond vroeg op, ik was in de tuin aan het werken, bakte veel, deed elke dag yoga en dacht: straks is het allemaal voorbij. Binnenkort zal het weer helemaal normaal zijn. Ik had een zekere mate van verwachting van iets goeds. Ik was hoopvol.

Dat kan ik nu niet meer. Inmiddels leven we ‘zonder uitzicht op positieve ontwikkeling, op verbetering, zonder waarneembare uitweg’, en toch zijn er nog steeds mensen die energie en hoop uitstralen, die me via artikels of Instagramposts 25 manieren influisteren om me productief bezig te houden, die willen dat ik meer bananenbrood bak en die geloven dat ik nog de kracht heb om online een nieuwe taal te leren. Die mij net als de krant steeds weer meegeven: blijf positief, houd vol.

Hoop sterft tenslotte het laatst. ‘Nothing prompts creativity like poverty, a feeling of hopelessness and a bit of panic’, zegt ook de Britse actrice Catherine Tate.

Sommigen zeggen zelfs dat goede kunst alleen uit lijden voortkomt.

Er zijn mensen die juist uit negatieve dingen energie en creativiteit putten. Mensen die hun ervaringen verwerken in kunst en iets droevigs en moois maken dat andere mensen raakt, juist omdat het getuigt van kwetsbaarheid en oprechtheid. Sommigen zeggen zelfs dat goede kunst alleen uit lijden kan voortkomen.

Edvard Munch schreef dat hij niet van zijn geestesziekte af kon komen omdat veel van zijn kunst alleen daardoor bestond. Zijn lijden heeft zijn schilderijen en de figuren erop gevormd, en het is de weergave van dat lijden die zijn schilderijen zo bijzonder maakt. De literaire personages van Ernest Hemingway waren vaak, net als hijzelf, door de oorlog getekend, en uit veel van zijn korte verhalen druipt eenzaamheid en hopeloosheid die hij alleen met woorden kon beschrijven omdat hij die zelf maar al te goed kende. Ook Virginia Woolf, die haar hele leven met depressies vocht, vond in haar schrijven een toevlucht voor haar donkere gedachten.

Ik kan me voorstellen dat veel mensen, getekend door het lijden, hun toevlucht zoeken in schrijven of andere creatieve bezigheden. Ze ontsnappen en verwerken de werkelijkheid in kunst. Maar wat met diegenen voor wie dat niet (meer) werkt?

De kwetsbare kunstenaar

Niet enkel Woolf, Hemingway en Munch hadden een bijzondere blik op de wereld; over het algemeen worden veel dingen door creatieve mensen intenser waargenomen en anders verwerkt. Een langetermijnstudie uit Zweden toont aan dat creatieve mensen vatbaarder zijn voor geestesziekten. Auteurs zijn het kwetsbaarst; mensen die als auteur werken, hadden 50 procent meer kans om zelfmoord te plegen dan mensen die niet in de creatieve sector werken. rekto:verso publiceerde onlangs het resultaat van een bevraging van mensen uit de cultuursector waarin op de vraag naar mentale weerbaarheid (10) of kwetsbaarheid (1) ongeveer 60 procent zichzelf bij 5 zouden plaatsen, en 40 procent zelfs bij 3 of minder.

Je kunt tegen mensen die zich nu hopeloos voelen niet zeggen: ‘Hé, het wordt beter’.

Nee, even helemaal niets doen zal niet de oplossing zijn al wie zich op dit moment mentaal kwetsbaar voelt. Maar is er op z’n minst genoeg ruimte om goed voor onszelf te zorgen, hulp te zoeken en te kunnen zeggen dat het niet goed met ons gaat?

Mensen reageren niet goed op hopeloosheid, het maakt ze bang omdat ze niet echt kunnen helpen. Je kunt tegen mensen die zich nu hopeloos voelen niet zeggen: ‘Hé, het wordt beter’, want in feite weten we niet of dat waar is. Je kunt ook niet zeggen: ‘Hé, het gaat slechter met andere mensen, met ons gaat het verhoudingsgewijs nog steeds goed, je zou dankbaar moeten zijn’, want dat is zeker waar, maar absoluut niet heilzaam.

En toch hoor je dat soort relativeringen overal. Mensen die, net als ik, vragen naar hun gemoed beantwoorden met ‘goed’, ‘oké’ en ‘prima’. In gesprekken hoor je vaak dat als het al niet in de zomer is, alles dan wel aan het eind van dit jaar weer normaal zal zijn.

Hoelang kunnen wij de hoop dat het beter wordt nog vasthouden?

Naar de toekomst kijken met die rare hoop maakt me niet alleen gespannen, het voelt zelfs ronduit verkeerd. Zeker als je weet dat er wereldwijd nu al meer dan tweeënhalf miljoen mensen aan corona zijn gestorven, dat de besmettingen slechts langzaam afnemen, en dat er verschillende nieuwe mutaties zijn die potentieel dodelijker en sneller overdraagbaar zijn, en waarvan het nog niet duidelijk is of het vaccin ertegen zal helpen. Hoelang kunnen wij de hoop dat het beter wordt nog vasthouden?

Als ik kijk naar de maatregelen die tot dusver tegen corona zijn genomen, is het dat wat me nu dwars zit: een gebrek aan perspectief. In Duitsland wordt steeds meer gesproken over de zogenaamde no-covid-strategie: niet proberen het aantal besmettingen laag te houden of te verminderen, maar wel de 7-dagen-incidentiewaarde onder 10 te krijgen. Dat zou een strengere lockdown voor een paar weken betekenen, maar ook het virus inperken en voorkomen dat nieuwe mutaties zich verder kunnen verspreiden. Een mogelijke derde coronagolf zou zo voorgoed verhinderd kunnen worden.

Een concrete strategie als deze zou mij hoop kunnen geven. Maar met een lockdown die eindeloos begint te voelen, met soms een paar versoepelingen hier en een paar strengere maatregelen daar, wordt mij geen perspectief geboden. Zo durf ik geen hoop meer te hebben; zo krijg ik het gevoel dat alle verbeteringen en versoepelingen hoe dan ook enkel van korte duur zijn.

Zullen wij samen gaan liggen?

Dat sommigen vandaag energie kunnen putten uit creativiteit of daardoor even aan de realiteit kunnen ontsnappen, juich ik toe. Maar het is even legitiem om dat niet te (kunnen) doen. Als kunstenaars voelen wij ons maar al te vaak verplicht om door te gaan, wat er ook gebeurt. Om niet op te geven, om dingen te blijven maken en elke dag opnieuw geïnspireerd en creatief te blijven.

Laat ons een ruimte creëren om te zeggen: ik kan dit niet meer.

Ik wil dat wij niet altijd obsessief naar alternatieven hoeven te zoeken. Dat wij niet telkens weer halfbakken en ontoereikende oplossingen moeten vinden.

Laat ons alsjeblieft stoppen met zeggen dat alles wel op de een of andere manier in orde komt. Laat ons een ruimte creëren om te zeggen: ik kan dit niet meer. Deze situatie is klote. Ik ben moe. Laat ons dan niet antwoorden: ‘Houd vol, het wordt beter’, maar begrijpend knikken: ‘Ja, deze situatie is klote’.

Laat ons ten slotte samen even niets doen, op de grond gaan liggen en naar het plafond staren, zo niet letterlijk dan toch in onze hoofden. Ik heb op dit moment net genoeg energie om ten minste daarop te hopen: dat er een manier is om de breekbaarheid en vermoeidheid toe te laten, volledig te voelen en niets anders te doen dan dat.