Rien ne va plus. Maar wat als er wel iets mogelijk is?

Door Jonas Istace, op Tue Aug 05 2025 06:55:00 GMT+0000

Rien ne va plus is een ontmoeting tussen zes spelers uit de acteeropleiding aan het RITCS en het gevestigde theatercollectief De Hoe, dat hun afstudeervoorstelling coachte. Deze ontmoeting voelt niet geheel symbiotisch aan, en schept ook afstand – tussen de makers en hun materie, tussen de bühne en het publiek. Hoe behoud je als jonge spelersgroep je eigenheid onder de vleugels van een theaterautoriteit?

Zes acteurs in galakledij op een rode loper: een stevig contrast met de bruine reftertegels en de massieve muren van een ruimte waar de sporen van een binnen-roken-verleden nog tastbaar zijn. Het realisme van een volkse parochiezaal die de tand des tijds maar net heeft doorstaan opent een reflectieve dialoog met de artificieel geïnstalleerde grandeur van het theater en de speler. Dat Rien ne va plus net deze dialoog thematiseert hoeft niet te verbazen; de afstuderende acteurslichting van het RITCS werd gecoacht door collectief De Hoe, dat al decennialang een spelregister uitdiept waarin het metatheater bij de hoorns wordt gevat.

De groep vormt het casino om tot een ruimte waarin hun onzekerheden – zowel persoonlijke als sectorale – kunnen worden gecultiveerd.

De spelers nodigen ons bij aanvang uit om onze verbeelding in te schakelen en zelf het rijkelijke decor van een casino op de voornamelijk lege scène te projecteren. Dit omwille van ‘budgetaire overwegingen’: ze hebben zogenaamd al hun geld verspeeld in het betreffende casino. Wat volgt is een reflectie op hun eigen positie als afstuderende acteur binnen het theater als economisch werkveld: aan de hand van goken pokermetaforen doen ze hun precaire situatie uit de doeken en wijzen ze op de gebreken, oneerlijkheden en moeilijkheden voor startende theaterspelers in het huidige theaterlandschap. Een bouncer weigert hun intrede in het casino, een pokerface of valsspelen opent de deuren tot winst, waarna ze tenslotte, door te grote twijfel, alles opnieuw verliezen. Een duidelijk De Hoe-register houdt deze metafoor staande: door middel van geïnstalleerde chaos, interpersoonlijke zijsporen en ironische dialogen vormt de groep het casino om tot een ruimte waarin hun onzekerheden – zowel persoonlijke als sectorale – kunnen worden gecultiveerd.

De specificiteit van dit register is wellicht waar het schoentje knelt. De casino-metafoor lijkt net niet diepgaand genoeg om hun prangende weifelingen over spel en theater bodem te geven. De verbeelding vindt daarom geen rustplaats: de veelheid aan vertakkingen en uitweidingen wordt niet altijd op organische wijze naar de ‘hoofdmetafoor’ teruggeschakeld; het casino blijkt een meer beperkend dan bevrijdend raamwerk. Voor de spelers zorgt deze stijlkeuze voor een afstand tot de inhoud én tot het publiek; het laat de urgentie van de thematiek ondersneeuwen door een taal die niet helemaal eigen aanvoelt. Daardoor doet Rien ne va plus hermetischer aan dan het in werkelijkheid is.

Hoe vinden we een plek voor oprechtheid, zachtheid en betrokkenheid in een theaterlandschap dat door ironie, intellectualisme en deconstructie is getekend?

Deze observatie kan ook een groter vraagstuk belichten: hoe moeten jonge, afstuderende spelers zich verhouden tot de Vlaamse theatertraditie? Het postmoderne cultuurparadigma waarin De Hoe al zo lang floreert is namelijk niet onveranderlijk naar vandaag over te brengen. We snakken opnieuw naar geloof in overgave, activisme, oprechtheid en engagement, zonder dat dit een vorm van vooruitgangsgeloof moet stutten. Vallen de taal en vorm van De Hoe te verenigen met een generatie spelers die politiek-activistischer gedreven zijn, die oprecht achter hun woorden willen staan? Via opflakkeringen van zachtheid, steun en liefde voor elkaar dringt het spel van deze acteurs wél tot het publiek door: in een harde wereld, of dit nu de kunstwereld is of niet, zijn verbinding en zorg van levensbelang om verder te gaan. Deze kwetsbaarheid verzacht het afstandelijke dat het raamwerk en de vormkeuze installeren en kan écht spreken.

Rien ne va plus wijst misschien bovenal op het verlangen naar nabijheid en eerlijkheid. Het is deze onderlaag, van écht engagement – voor elkaar en in de wereld – die ontroert. Deze insteek aardt moeilijk in een register van artificiële spontaniteit en zo bereiken de bezorgdheden én zorg van de spelers het publiek slechts gedeeltelijk. Rien ne va plus getuigt onbedoeld van een duidelijke opgave voor nieuwe makers en spelers: hoe vinden we een plek voor oprechtheid, zachtheid en betrokkenheid in een theaterlandschap dat door ironie, intellectualisme en deconstructie is getekend?