Schaf de sterren af!

Door Rudi Laermans, op Wed Feb 20 2019 23:00:00 GMT+0000

Ik zal wel niet de enige zijn die bij het doornemen van kritieken regelmatig vaststelt dat de globale teneur van een recensie niet overeenstemt met de gegeven eindbeoordeling. Waarom dan nog sterren uitreiken boven besprekingen van kunst? Ze zijn een aanfluiting van het idee van een publieke sfeer.

De slotsom bij recensies is doorgaans een cijfer op een schaal die gaat van 1 tot 5, al verdoezelt het gebruik van sterren dat enigszins. Binnen het traditionele puntensysteem dat we uit het onderwijs kennen, staan bijvoorbeeld drie sterren voor een zes op tien. Dat is niet meteen een riant cijfer. Nochtans krijgen heel wat boeken, films of theatervoorstellingen drie sterren, zo is mijn indruk.

Indien dat aanvoelen een beetje klopt – doorgedreven empirisch onderzoek kan anders uitwijzen – lijkt ook de culturele wereld de beruchte zesjescultuur te koesteren. Of misschien liggen die vele zessen aan het gebrek aan oordeelsmoed van het recensentendom, dat vaagheid boven beslistheid verkiest?

Het onduidelijke midden

Kiezen voor drie sterren komt neer op een neutraal oordeel: geen slecht boek bijvoorbeeld, maar nu ook weer niet een roman of politieke analyse waarvoor je je situ presto naar de boekhandel moet reppen.

De meeste critici zijn echter helemaal geen angsthazen die het veilige midden opzoeken. Hun besprekingen suggereren vaker wel dan niet dat die drie sterren in feite neerkomen op ofwel twee, ofwel vier sterren. Of dat het stergewijs gegeven eindoordeel vanuit de gegeven overwegingen in ieder geval eerder richting vier of acht gaat.

Kortom, recensie en eindverdict, inhoudelijke consideraties en aantal sterren, kunnen een beetje tot sterk uit elkaar lopen. Om dat te illustreren neem ik er even De Standaard der Letteren (DSdL) van 15 februari 2019 bij.

Critici krijgen niet meer de ruimte om te werken met de heilige drievuldigheid van beschrijving, analyse en oordeel.

De bespreking van Dit is mijn moeder van Tommy Wieringa is sterk descriptief, wat bij recensies in kranten of weekbladen binnen alle kunstgenres al langer de regel is. Critici krijgen gewoon niet meer de ruimte om te werken met de heilige drievuldigheid van beschrijving, analyse en oordeel die de kunstkritiek van oudsher schraagde.

Analyse wordt in het beste geval vervangen door contextualisering: het besproken werk wordt gesitueerd binnen iemands bredere oeuvre of in relatie tot de lopende ontwikkelingen in bijvoorbeeld literatuur- of theaterland.

Bij een doorsneerecensie krijgt naar het einde toe de evaluatieve toon dan weer wel de bovenhand. In de kritiek van Dit is mijn moeder in DSdL is het niet anders. Wieringa kan schrijven, zo noteert Jozefien Van Beek, maar dit boek ‘voelt een beetje aan als een tussendoortje’. En toch: geen twee, maar drie sterren.

Drie sterren zijn er ook voor De geesten, de nieuwste roman van Yves Petry. Weerom zit de bespreking van Maria Vlaar vooral in het register van de weergave. Al lezend krijg je wel een steeds positievere indruk van het boek, al volgt op het einde een stevige kritische noot. Tussen de verschillende verhaallijnen en personages die De geesten introduceert, zou te weinig evenwicht zitten.

Misschien valt alles echter in zijn plooi in een volgend boek omdat deze roman een eerste stapsteen binnen een bredere romancyclus vormt? Die vraag stelt de duidelijk welwillend ingestelde recente. Ook zij geeft drie sterren, maar in cijfers vertaald lijkt haar zes mij minimaal een zeven. Een tussendoortje neerpennen is toch wat anders dan een roman schrijven waarvan de inhoud dankzij een of meer opvolgers allicht beduidend meer contour zal krijgen.

Gebuisd!?

Zowel Francis Fukuyama’s non-fictieboek Identiteit als Thomas Meineckes recent in het Nederlands vertaalde experimentele roman Helblauw krijgen in DSdL van 15 februari twee sterren. Vier op tien: flagrant gebuisd, geen discussie mogelijk.

In het geval van Fukuyama geeft de recensent van dienst duidelijk aan waarom hij de auteur laat zakken. Fukyama heeft in het verleden bewezen dat hij met provocatieve panache een nieuw inzicht kan poneren, maar in Identiteit surft hij zonder veel eigen gedachten mee op de golf van intellectuele verontwaardiging over linkse en rechtse vormen van identiteitspolitiek.

In de kritiek van Helblauw gaan inhoudelijke bespreking en eindoordeel zodanig uit de pas lopen dat de gegeven twee sterren volkomen betekenisloos worden. Karen Billiet beschrijft deze roman-die-er-geen-is glashelder. Met enkele pennenstreken schetst ze de centrale inzet van dit polyfone boek: het mixt verschillende stemmen (Meinecke is ook een dj) vanuit het streven om de dominante wit-mannelijke heterocultuur te deconstrueren.

Het resultaat is een moeilijke roman, waardoor de recensente in een spreidstand zegt te komen staan. Enerzijds schrijft ze voor een potentiële doorsneelezer (m/v/x) die, zo vermoedt Billiet, het boek van Meinecke wellicht te complex zal vinden. Anderzijds waardeert Billiet Helblauw, al moest ze even doorbijten voor ze de smaak te pakken had.

Twee sterren dus, die in dit geval een beargumenteerd compromis zijn tussen het ja van Billiet en het verwachte neen van de potentiële lezer. Aan dat cijfermatige vergelijk hebben we nauwelijks wat: het zegt helemaal niets over de kwaliteit van het boek.

Schaf dus die sterren af. En neen, laten we ze vooral niet vervangen door meer genuanceerde cijfers.

Schaf dus die sterren af. En neen, laten we ze vooral niet vervangen door meer genuanceerde cijfers: weg met welke vorm van symbolisch eindoordeel ook. Elk boek heeft in de boekhandel een prijs, maar verplicht een recensent niet om daar ook nog eens een symbolische prijs op te plakken.

Consumptie versus argumentatie

Dat de journalistieke kunstkritiek in Vlaanderen en Nederland met sterren werkt, is internationaal allesbehalve de regel. In buitenlandse kwaliteitskranten als Le Monde of The Guardian, of in een kwaliteitsweekblad als Die Zeit, vind je op de culturele pagina’s nergens sterren, noch wat voor soort globaal eindoordeel ook. Je hebt simpelweg recensies: de cultuur van het discours domineert.

Daarmee correspondeert de idee dat de afgewogen bespreking met haar voors, haar tegens en haar maars volstaat, en vervolgens de lezer zelf de vrijheid heeft om een conclusie te trekken. Deze opvatting respecteert behalve de lezer ook de criticus die naam waardig: die examineert noch inspecteert, maar is in de eerste plaats een geïnteresseerde literatuur-, muziek-, of theaterliefhebber.

Een recensiecultuur zonder symbolisch eindoordeel committeert zich aan de idee dat de openbaarheid niet werkt als een markt.

Nog doorslaggevender bij het verschil tussen wel of geen sterren (of cijfers) is de achterliggende idee van de publieke sfeer waar criticus en lezer samen deel van uitmaken. Een recensiecultuur zonder symbolisch eindoordeel committeert zich aan de idee dat de openbaarheid niet werkt als een markt. De waarde van artefacten wordt in de publieke sfeer niet uitgedrukt door een monetaire of symbolische prijs, maar hangt samen met een beargumenteerd oordeel dat zich juist niet laat samenvatten in een cijfer.

Een kwantitatief eindoordeel bevestigt daarentegen het heersende consumentisme. De criticus fungeert in de eerste plaats als consumentenadviseur: de duim gaat omhoog of omlaag, het gerecenseerde artefact is goed, slecht of middelmatig – het is koopwaar die het wel of niet, of misschien, verdient te worden gekocht.

Nogmaals: away with the stars. Redacties die claimen dat ze gaan voor kwaliteit zouden deze aanspraak beter ernstig nemen. Die pretentie laat zich gewoon niet rijmen met de degradatie van een recensie, hoe beperkt ook, tot de legitimatie van een kwantitatief eindoordeel. Waarbij er dus regelmatig tevens een kloof gaapt tussen de neergepende woorden en de gegeven sterren.

Daarmee is meteen ook gezegd dat het geboden consumentenadvies vaak onbetrouwbaar is, wat voor de Nederlandstalige media die zichzelf graag als kwaliteitsvol afficheren een reden te meer zou moeten zijn om het sterrensysteem in de vuilbak te kieperen.

Nawoord 9 april

In De Standaard van 9 april bespreekt Inge Schelstraete in haar column 'Desalniettemin' onder de titel "Vijf Sterren!" eveneens de tekortkomingen van een kwantitatief eindoordeel bij recensies. Haar argumentatie loopt deels gelijk met de mijne: inhoudelijke overwegingen kan je niet zodanig tegen elkaar afstrepen dat een slotoordeel in de vorm van een cijfer mogelijk is. Hoewel ze niet afwist van het bestaan van bovenstaande opinie ‘Schaf die sterren af!’ - dat heb ik even nagevraagd - staat ook Schelstraete stil bij de recensie van Helblauw in DSdL van 15 februari. De gesignaleerde spreidstand van de recensente kwam in de gedrukte versie van DSdL tot uiting in een dubbele eindwaardering: twee sterren voor de doorsneelezer, vier sterren voor wie moeilijk ook kan. In de digitale versie, die ik consulteerde, is enkel het twee sterren-oordeel meegenomen. De software gebruikt bij de opmaak van de online-versie begrijpt blijkbaar niet dat er twee quoteringen kunnen zijn, aldus Schelstraete.