Situaties met kamerplanten

Door Ingrid Vranken, op Sun Dec 23 2018 23:00:00 GMT+0000

Samenwerken met planten, kan dat wel? Welke wereldbeelden openen zich in de interactie tussen mens en plant? Mijn co-workende onderzoeksteam bestaat momenteel uit mezelf, een licht-kunstenares en 23 kamerplanten, waaronder drie vleesetende planten, vijf keukenkruiden en 15 exotische kamerplanten. Ze inspireren mijn dramaturgische en curatoriële praktijk. Wat zij onderzoeken, weet ik niet. Een monologisch verslag van ons meerstemmig samenzijn.

Een ding weet ik wel. Mijn plantaardige co-workers voeren hun onderzoek in stilte. Misschien onderzoeken ze hoe het licht verandert in de ruimte en hoe ze zich het best kunnen positioneren. Misschien onderzoeken ze wel helemaal niets. Toch heb ik het vermoeden dat ook planten in essentie nieuwsgierige wezens zijn. Groeien als een verkenning van ruimte en tijd.

‘Nog voordat we hen consumeren, verbranden, hen gebruiken als decoratie of om iemand in de bloemetjes te zetten, en nog voordat we over hen nadenken, leggen planten al getuigenis af van hun aftasting van de wereld. Iedere tak, scheut en blad dat zich op een specifieke plek van de geranium, of elke andere plant bevindt, is de uitkomst van een doorleefde plantaardige interpretatie van de omgeving: de richting en intensiteit van het zonlicht, de luchtvochtigheidsgraad, enzoverder. De levende vorm van de plant is haar semantische structuur. De menselijke betekenisproductie is onvermijdelijk verlaat, bijkomstig, iets wat we achteraf toevoegen aan wat het ook is wat we interpreteren, hoewel het zich vanuit ons standpunt aftekent als de essentiële (en zelfs enige) semantische constructie.’
Michael Marder,
The Chernobyl Herbarium (eigen vertaling).

Mijn eerste co-workers zijn aangekomen: rozemarijn, aloë vera, varen, enkele vleeseters (een venusvliegenvanger, drosera en saracenia) en twee mimosa’s. Sinds ik voor het eerst een mimosa zag op een markt in Parijs, ben ik gefascineerd. Heel delicaat streel ik een blad. Het vouwt zich om mijn vinger en buigt naar beneden. De onmiddellijke reactie op mijn aanraking ontroert me meer dan verwacht. Er is een uitwisseling, een reactie, zichtbaar en tastbaar.

Wij, zorgbehoevenden

De Intratuin blijkt de goedkoopste oplossing om meer en grotere planten uit te nodigen. Deze winkel doet me denken aan een tropisch zwembad zonder zwembad, een perfect georganiseerd oerwoud. De planten staan per soort in eilanden bij elkaar, van klein naar groot, een anonieme massa, een leger. Het geheel heeft iets wilds en buitenaards.

Ik word om de oren geslagen met monstera’s, pannenkoekenplanten en luchtzuiverende bureau-varens. Planten zijn trendgevoelig. Ik vraag me af of de Instagram-waarde van deze planten een even lang leven beschoren is als zijzelf. Wat is de modecyclus van een plant in vergelijking met haar levensduur?

Ik probeer onze eerste weken samen te beschrijven en ben me er pijnlijk van bewust dat ik nog steeds geen oplossing gevonden heb voor het binnensluipen van de neiging tot antropomorfisme. Praten tegen planten, ja. Maar praten met? Ik kan er niet omheen dat ik enkel mijn eigen taal, referentiekader en ervaringen heb om jullie te beschrijven. Hoe kan ik toenadering tot jullie vinden, als ik jullie in mijn spreken verplicht om vooral meer op mij te lijken? Hoeveel tijd we ook met elkaar doorbrengen, de afstand blijft groot. Hoe moet ik jullie noemen? Jij? Het? Hij/Zij? Wij? Ik besluit om ‘wij’ te gebruiken en inconsequent te zijn.

We weten dat planten relaties onderhouden, maar in hun potten zijn ze geïsoleerd, afgesneden van hun omgeving, van de mogelijkheid ontdaan om samen voor zichzelf te zorgen.

Als je lang genoeg kijkt naar een plant in een pot, wordt de absurditeit ervan ondraaglijk. Planten in hun natuurlijke habitat wisselen voedsel en informatie uit via systemen van mycelium, een verfijnd netwerk van schimmeldraadjes dat onder de aarde verstrengeld is met de wortels van bomen en planten. We weten dat planten relaties onderhouden, maar in hun potten zijn ze geïsoleerd, afgesneden van hun omgeving, van de mogelijkheid ontdaan om samen voor zichzelf te zorgen. Eens gepot is hun afhankelijkheid van mijn kennis en aandacht totaal. Zij bestaan opdat ik ervoor kan zorgen. Dat is het gat dat ze te vullen hebben. De planten worden bewonderd, maar ik voel me belachelijk en betrapt. Een plant in een pot in een repetitiestudio – wat is dat? Bovenal is ze mis-plaatst.

Sweet Lauretta

Het merendeel van de kamerplanten die hier te koop zijn, zijn mutaties van exoten, speciaal gekweekt voor een leven achter glas. Zo herinneren ze ons voortdurend aan koloniale verledens waarin exotische soorten werden gecategoriseerd, beschreven, bewonderd of verworpen om vervolgens als ‘buit’ mee naar huis te worden genomen en in koninklijke serres verzameld. De plant als ‘ander’ voor de mens wordt mee ingeschreven in een veroveraarspolitiek van othering waar zovelen door ontmenselijkt werden en nog steeds worden. Weet ik wel echt wat ‘de ander’ betekent, hoe dit idee geconstrueerd werd en wat de implicaties daarvan zijn voor elke (on)mogelijke samenwerking?

‘Dit Eurocentrisch paradigma impliceert de dialectiek van ‘zelf’ en ‘ander’, en de binaire logica van identiteit en anders-zijn als respectievelijke motor voor, en de culturele logica van het universeel Humanisme. Centraal aan deze universalistische houding en haar binaire logica is de notie van ‘verschil’ als iets wat pejoratief is. (...) In zoverre dat verschil als inferieur wordt gezien, krijgt het zowel essentialistische als dodelijke connotaties voor mensen die als ‘ander(s)’ worden beschouwd: de geseksualiseerde, geracialiseerde en genaturaliseerde anderen, die gereduceerd worden tot een minder-dan-menselijke status of te verwaarlozen lichamen.’ Rosi Braidotti, The Posthuman (eigen vertaling)

Hoe kan ik onze verschillen erkennen en tegelijk omarmen? Hoe kan ik de plant plant laten zijn, in een context die volledig door mij gecureerd en gemanipuleerd wordt? Kijken naar de planten is kijken naar onze eigen geschiedenis en hoe deze nog steeds doorwerkt in het nu. Onze manier van leven is nog tot in alle hoeken verstrengeld met ons koloniaal verleden, met onze ideeën van perfectie en schoonheid. De mens uit het centrum halen, betekent ook het normerende in ons mensbeeld wegsnoeien.

De mens uit het centrum halen, betekent ook het normerende in ons mensbeeld wegsnoeien.

Om de planten beter te leren kennen, zoek ik hun namen op. De meeste planten blijken naast hun Latijnse geslachtsnaam en de naam van hun ‘ontdekker’ ook nog een bijkomende ‘vrouwennaam’ te hebben. Lauretta, Diana, Angela,… Ik kan me niet van de gedachte ontdoen dat hun ogenschijnlijke passiviteit de gendering als vrouw in de hand werkt. Terwijl ik dit opschrijf, kijk ik naar de venusvliegenvanger en haar ‘vagina dentata’.

Stille wezens

De tekst die ik over jullie aan het schrijven ben, wil niet vlotten. Ik wil het hebben over het idee van ‘thuis’ en misplaatsing. Wie is het meest geschikt om op deze planeet een thuis te vinden en wie is vreselijk misplaatst? Misschien ben ik verward over wat we ‘thuis’ kunnen noemen.

Het is moeilijk samenwerken met wezens die zo stil zijn. Ik voel hoe luid en aanwezig ik zelf ben en hoe ik voortdurend alles via interpretatie naar mijn hand probeer te zetten. Ondanks het feit dat ik te veel praat, heb ik maar weinig te vertellen. De planten zeggen niets, en dat maakt iedere observatie onmetelijk belangrijk. Een blad dat buigt, openvouwt, naar beneden dwarrelt, op de grond valt. De snelheid waarmee water wordt opgenomen. Ik heb geen tools om de staat van de planten adequaat te begrijpen. Bestaat er voor hen zoiets als gelukkig zijn? Is dat een ambitie die ik voor hen mag koesteren? Ik betrap mezelf op melancholische en romantische ideeën.

Een vriendin stuurt me een e-mail met een gedicht van Wislawa Szymborska getiteld ‘Het zwijgen van planten’.

(...) Maar hoe kan ik antwoorden op ongestelde vragen
als ik daarbij ook iemand ben
die voor jullie zozeer niemand is?

Struikgewas, jong bos, weiden, rietland --
alles wat ik jullie zeg, is een monoloog,
en wie er ook luistert -- jullie niet.
Met jullie praten is noodzakelijk en onmogelijk.
Is dringend nodig in ons haastige leven
en wordt uitgesteld tot nooit.
(vertaling Gerard Rasch)

Zijn-met

Ik begin iedere dag met het observeren en zorgen voor mijn co-workers. Tijd wordt uitgelengd in deze momenten van observatie en ik kan me niet meer van het gevoel ontdoen dat tijd ontwricht en gebarsten is. Tussen de planten wordt de diversiteit van mogelijke tijdservaringen duidelijk. Een plant doet er soms uren of dagen over om te reageren op een externe impuls. Een boom groeit doorheen tientallen menselijke generaties.

Ik vraag me af of een stek van een plant geldt als een nieuwe plant of als een parallelle verderzetting van de oorspronkelijke plant. Wat doet dit met het idee van een lineaire tijdlijn? Vertakt de tijd zich?

We zijn hier samen in wat wij ‘het nu’ noemen, en toch lijken we te tikken volgens een andere klok. We leven niet in dezelfde tijd. Niet de planten en ik, niet jij en ik, we zijn nooit echt gesynchroniseerd.

Ik ben een West-Europese vrouw die met planten praat, die van hen antwoorden verwacht op haar vragen.

Ik zoek naar manieren om met de planten te werken. Ik zet muziek op die hun groei en gezondheid moet versterken, ik neem foto’s van details, ik verplaats hen in de ruimte naargelang ik meer aandacht krijg voor het licht en hun reacties erop. Nu en dan pluk ik een dood blad weg of spreek ik tegen hen. Ik ben een West-Europese vrouw die met planten praat, die van hen antwoorden verwacht op haar vragen.

Ik tik mezelf op de vingers voor de gemakkelijke meligheid die het hervallen in menselijke taal met zich meebrengt. Ik neem genoegen met gewoon lezen, schrijven, werken in de ruimte, tussen hen in.

Zijn-met – ik stem me af op hun aanwezigheid, op de fotosynthese, de processen die CO2 omzetten in zuurstof, de wortels die traag vocht naar binnen zuigen, de bladeren waar soms een druppel condens afrolt. Zijn-met – ik doe hoe langer hoe meer helemaal niets. Ik vertraag en tracht met grote aandacht voor detail te observeren. Een observatie zonder oordeel, zonder verlangen iets van de ander te verkrijgen, een radicaal bemerken. Soms voelt het alsof ik langzaam in de plant verschuif, alsof mijn armen en hun bladeren zich verstrengelen, alsof ik doorheen mijn eigen poriën kan glippen om de lucht op hun bladgroen oppervlak te voelen. Ze beginnen hoe langer hoe meer mijn gedachten over te nemen. Zijn-met – Ik focus me op de stilte die nu, tussen zoveel planten in deze krappe ruimte, ineens veel voller lijkt.

‘Zorg dragen, genezen, troosten. Zijn-met. Helpen omgaan met situaties, welke die ook zijn. “Zijn met” vraagt dat je toelaat dat je wordt (aan)geraakt door de vreugde en de zorgen van een ander. Geraakt worden door externe omstandigheden, of zoals je dat in het Nederlands zo mooi kan zeggen, “ontroerd” zijn. Uit je baan geslingerd worden door de ongefilterde directheid van het moment, door je eigen onvermogen om de dingen beter te maken, door onze breekbaarheid, onze vergankelijkheid en sterfelijkheid.’ Maja Kuzmanovic, Nik Gaffney (FoAM), Terrafictions.

Spoken van het heden

De vele uren samen met de planten in de studio hebben me over-aandachtig gemaakt voor de planten overal rondom mij. Sommigen majestueus, anderen in erbarmelijke en haast vergeten staat. Ik ontwikkel de vervelende gewoonte om overal waar ik kom dorstige planten water te geven. Ik heb de indruk dat planten me van overal toeschreeuwen. Hun aanwezigheid is helemaal niet stil, ze zijn luid in hun onhoorbaarheid.

‘Het unheimliche is een heel bijzondere vorm van angst die voortkomt uit de ontmoeting met iets dat op de keper beschouwd niet nieuw en vreemd is, maar eerder iets vertrouwds en ouds, waarvan je geest vervreemd is geraakt door het proces van verdringing, (…) iets wat verborgen had moeten blijven, maar niettemin aan het licht is gekomen.’ Nicole Krauss, Donker Woud.

De schreeuwerigheid van de kleine ronde bomen tussen het trottoir en de straat had verborgen moeten blijven, maar is nu zichtbaar. Eens iets wat verborgen was ontsluierd wordt, zie je het overal. Je vergeet te vergeten. Ik bedenk dat alle bomen geesten zijn en verkondig dit trots aan een vriend.

‘Het vergeten herschept landschappen, omdat het ons toestaat sommige assemblages te privilegiëren boven andere. Maar geesten herinneren er ons terug aan. Geesten wijzen ons het vergeten aan, tonen ons hoe levende landschappen wemelen van vroegere paden en sporen. (...) Geesten herinneren ons er aan dat we leven in een onmogelijk heden – een tijd van breuken, in een wereld die wordt op opgejaagd door het spook van de dreigende vernietiging. Diepgewortelde geschiedenissen tuimelen in wanordelijke graven die worden gebulldozerd tot tuinen van Vooruitgang.’
Anna Tsing, Arts of Living on a Damaged Planet.

‘Hauntologie’ is een term die werd gemunt door Derrida en wijst op de idee dat alles wat is, mee bepaald wordt door wat het niet is. De dingen zijn gedefinieerd door afwezigheid. ‘Spoken’ is aanwezig zijn in afwezigheid. Maar in Ghosts of my life verbindt Mark Fisher hauntologie ook met een breuk in de tijd, het verleden dat blijft rondzwerven in het heden. We bouwen onze beelden van de toekomst op, op basis van denkbeelden van gisteren.

De bloemen doorheen het trottoir wijzen op een landschap dat tegelijk niet meer is én mogelijk kan zijn.

Met hun luide stilte, hun ondoordringbaarheid en hun radicaal andere tijdelijkheid zijn planten uitgelezen kandidaten om ons te bespoken. Aanwezig en tegelijkertijd ongrijpbaar spreken ze doorheen generaties. De bloemen doorheen het trottoir wijzen op een landschap dat tegelijk niet meer is én mogelijk kan zijn. Welke toekomstbeelden worden mogelijk in het denken met deze spectrale planten? De planten in potten bespoken ons met de afwezigheid van hun ecosysteem. Hun communicatiesystemen zijn aanwezig, maar ontoegankelijk. Met bio-sensoren tast ik hun bladeren af naar elektromagnetische fluctuaties, ik krijg signaal, maar geen betekenis. Als een spook dat enkel een nachtelijk woooooooh voortbrengt. Hun levendige interne dynamieken blijven onzichtbaar en onhoorbaar voor onze zintuigen die ongeduldig en makkelijk afgeleid zijn.

En mijn woorden, mijn communicatie? Ben ik ook een geest voor de plant, onbegrijpelijk, ongrijpbaar, onleesbaar en amper van tel met mijn korte levenslijn?

Ik beslis, samen met mijn menselijke collega Vinny om de sensoren op de planten aan te sluiten op de lichtinstallatie in de ruimte. We willen dat ze alles overnemen. Dat ze met hun oninterpreteerbare aanwezigheid onze ruimte en ons gevoelsleven gaan domineren. We brengen de avond door onder een sterrenhemel van 20 LED theaterspots – flikkerend in verschillende gradaties van wit en roze growlight. We merken dat hoe donkerder het buiten wordt, hoe wilder de lampen flikkeren en hoe meer frequentie-verschillen de sensoren oppikken.

De aanwezigheid van spoken maakt vergeten onmogelijk. Zo bieden spoken een alternatief voor de melancholie die we kunnen voelen voor verloren toekomsten. Door het spoken kan zowel het verleden, de toekomst als de niet-mens het heden herterritorialiseren.

Gaten in mijn wereld

Ik was weg gedurende een week, en bij terugkomst zag ik dat sommige planten er slecht aan toe waren. Ik besef weer hoe afhankelijk ze zijn van mijn voortdurende zorg en hoe gemakkelijk het zou zijn om hen geweld aan te doen. Doe ik hen niet sowieso geweld aan door hen in deze potten te laten opdraven in mijn kunstproject, als doofstomme figuranten voor mijn fantasieën over de wereld en de plaats van de mens daarin? Wie ben ik om voor hen te spreken, alsof we werkelijk een relatie hebben die wederzijds zou kunnen zijn? Mijn macht is voelbaar en vol consequenties. Het is gemakkelijk voor mij om hen pijn te doen. Is mijn fascinatie voldoende om deze manier van werken te verantwoorden? Is fascinatie niet altijd ook een vorm van geweldpleging? Dring ik mij op in de/hun wereld?

‘De wereld is geen solide ding. Het is een geperforeerd patchwork dat nergens echt begint en eindigt met een afgebakende horizon – werelden zitten vol gaten. Maar dat wil ook zeggen dat we werelden kunnen delen.’
Timothy Morton, Humankind.

Mijn poging tot het samenwerken met planten heeft enkele gaten in mijn wereld aangeduid. Kan ik die gaten verder opentrekken? Zou ik er doorheen kunnen stappen, de wereld in stukken breken en tot nieuwe collages herleggen? Welke stemmen worden dan hoorbaar? En wie zou er met mij mee willen gaan? Hoe kan ik anderen uitnodigen om met onze tentakels elkaars tijdslijnen en wereldscheppingen af te tasten? Kunnen we spoken zijn voor elkaar, zodat we onmogelijk kunnen vergeten dat er iets ontbreekt, iets niet gehoord wordt, iets niet gezien. Dat is wat werken met planten doet: elkaar en de wereld beroeren als blaadjes van de mimosa-plant, die zich delicaat toe neigen naar dat wat hen aanraakt.