Solidariteit, ons wapen? COVID-19 en het Poolse culturele veld
Door Jonas Vanderschueren, op Tue Aug 11 2020 10:27:00 GMT+0000De Poolse regering nam als een van de eerste overheden in Europa de beslissing om over te gaan naar een strikte lockdown. Die beslissing zorgde ervoor dat de pandemie relatief onder controle bleef, maar bleek ook een mokerslag voor het culturele leven. Wat zijn de financiële maatregelen die de conservatieve regering voorziet, hoe ervaren jonge kunstenaars de ideologie achter het beleid en wat biedt de toekomst voor de kunsten in Polen?
Hoewel de coronapandemie voor niemand gelegen kwam, lijkt het voor het Poolse culturele veld wel bijzonder moeilijk om een bijkomende externe schok op te vangen. Cultuurwerkers in Polen worden structureel onderbetaald. Het gemiddelde maandloon van een vaste voltijdse medewerker bij een cultuurinstelling in de Poolse hoofdstad Warschau bedraagt 3.200 złoty, omgerekend €700, en dit in een stad waar de gemiddelde huurprijs 1.900 zł (€410) bedraagt. Dat gemiddelde maandloon daalt razendsnel naarmate iemand werkt in kleinere steden zoals Krakau, Poznań of Wrocław.
Veel kunstenaars werken in Polen onder een ‘umowa śmieciowa’, een ‘afvalcontract’.
Bovendien werken veel kunstenaars in Polen onder een ‘umowa śmieciowa’, een containerbegrip dat ruwweg vertaald kan worden als ‘afvalcontract’. De verschillende contracten die onder het begrip vallen hebben gemeen dat de werknemer geen sociale rechten heeft en het minimumloon of zelfs minder ontvangt. Vaak heeft hij of zij ook geen toegang tot het nationale gezondheidssysteem NFZ, dat in principe gratis gezondheidszorg verstrekt voor iedereen. Het overgrote deel van zij die werken onder zo’n afvalcontract binnen de kunsten, zijn twintigers en dertigers die nog geen vast contract kregen, zoals freelance acteurs, dramaturgen, curatoren, choreografen en dansers.
Leven van zichtbaarheid
Een van hen is Ago Tragarz, een performer die vorig jaar debuteerde bij Teatr Studio, een van de belangrijkste theaterinstellingen in het land. ‘Al voor de crisis was de situatie bijzonder precair’, getuigt Tragarz. ‘Binnen het theaterveld is alles gericht op grote namen en grote instellingen, die ook het gros van de financiering krijgen. Behoor je niet tot die groep uitverkorenen, dan is je hele leven erop gericht om toch op een of andere manier onderdeel te worden van een van hun projecten.

Zo gaat het telkens weer van onderbetaald – vaak zelfs gratis – project naar onderbetaald project. We moeten maar zien te leven van zichtbaarheid binnen het veld. Zelf projectfinanciering aanvragen is uitgesloten: een individuele kunstenaar of een gezelschap zonder een ronkende naam krijgt nooit geld van het Ministerie. Hierdoor draait het hele veld rond vriendschapsnetwerken: wanneer je bevriend wordt met een meer bekende kunstenaar, een directeur of een curator, word je plots overstelpt met werk.’
In het sterk homofobe Polen is de ondergrondse queer scene een van de meest vruchtbare plekken voor artistiek experiment.
Ook de queer kunstenaar Paweł Świerczek omschrijft de situatie voor de uitbraak van de coronacrisis in soortgelijke termen: ‘De stedelijke kunstinstellingen hebben steeds kleinere budgetten, en de kloof tussen jonge makers en ‘de meesters’ wordt steeds groter. Er zijn een heleboel interessante grassroots en ondergrondse initiatieven en acties, maar die worden zo goed als nooit opgepikt door het ‘officiële’ veld.’ In het sterk homofobe Polen, dat recent nog de trieste eer te beurt viel het minst LGBTQ-tolerante land te zijn in de EU, is het net de ondergrondse queer scene die een van de meest vruchtbare plekken vormt voor experimentele artistieke praktijken.
‘De afgelopen jaren is de queer scene steeds groter geworden. Steeds meer ruimtes en instellingen stellen zich open voor queer initiatieven, en ook cultuurcritici beginnen queer serieus te nemen. Maar officiële erkenning is er nog steeds niet.’ Zelf organiseert Świerczek al twee jaar Śląsk Przegięty (Verwijfd Silezië), een interdisciplinair kunstenproject dat lokale Silezische tradities (o.a. de mijnwerkerstraditie) samenbrengt met dragcultuur. Momenteel werkt hij aan een nieuw project, Trust Truth Project, waarin hij documenteert hoe zijn lichaam reageert op hiv.
Binnen het institutionele veld heerst een vlijmscherpe competitie voor de beperkte middelen, wat op scherp stelt wie werkelijk als kunstenaar beschouwd wordt. Świerczek: ‘In Polen ben je officieel kunstenaar indien je afstudeert aan een kunstschool of een artistiek examen aflegt. Zonder erkenning van een instelling blijven de deuren gesloten. Tegelijkertijd verdrinkt het hele veld in een oceaan aan ‘open calls’, ‘beurzen’ en ‘competities’, waarbij je meteen weet dat de kans nihil is dat je financiering krijgt als je niemand achter de schermen kent. Het cynische is dat, als je toch financiering binnenhaalt, je plots een heleboel projecten krijgt en overspoeld wordt door werk. Dat betekent niet dat je zwemt in het geld, want vaak staat de financiering niet in verhouding tot de werklast en de kosten van het project. In mijn ogen functioneren de culturele instellingen net zoals andere instellingen onder het kapitalisme, waarbij uitbuiting en winstaccumulatie de slagwoorden zijn.’
Mijn artistieke praktijk plaat kan overal plaatsvinden en de grenzen tussen leven en kunstenveld verbreken.
Świerczek haalde al voor de crisis zijn hoofdinkomen uit ander, niet-artistiek werk, waardoor hij financieel niet meteen in de problemen komt. Een heleboel van zijn projecten zijn wel on hold gezet, maar dankzij zijn financiële ademruimte vindt hij net dat de crisis een aantal mogelijkheden geopend heeft die hij eerder niet zag: ‘Ik ben gestopt met denken dat mijn artistieke praktijk plaats moet vinden op een speciale plek of onder speciale omstandigheden. Het kan overal plaatsvinden en de grenzen verbreken tussen leven en kunstenveld.’
Financiële kaalslag
Die tendens om weg te bewegen van het officiële veld zien we ook binnen de groeiende wereld van de Poolse clubcultuur. Aleksander Sobiczewski, grafisch kunstenaar en DJ bij technocollectief piesapol, vat de situatie goed samen: ‘In recente jaren heeft de club culture in Polen een enorme vlucht genomen. Zelfs twee jaar nadat we begonnen zijn met piesapol, sta ik er nog steeds versteld van dat we werk kunnen maken en enkel en alleen overleven dankzij Facebookpagina’s, zonder enige overheidssteun. Ik heb het gevoel dat er veel collectieven zijn binnen de muziek- en clubwereld die een soortgelijke ervaring hebben, die binnen hun eigen muzikale niche elke week feesten kunnen organiseren.’

Maar net zoals binnen de theater- en performancewereld zijn er structurele problemen. Dankzij crowdfunding en sociale media is het weliswaar mogelijk om zonder subsidies optredens te geven en feesten te organiseren, maar veel mensen kunnen er niet van overleven. Het is daarom ook zeer de vraag of de recente boom in de clubcultuur zich zal kunnen doorzetten.
In het geval van Ago Tragarz hebben ze geluk dat hun debuutproject, Więcej niż jedno zwięrze (Meer dan een dier - geregisseerd door Robert Wasiwiecz), eind vorig jaar plaatsvond. Daardoor mogen ze een aanvraag voor financiële steun indienen bij het Ministerie van Cultuur, dat Tragarz vorige maand erkende als een kunstenaar dankzij die institutionele link. Het gaat om een eenmalig bedrag van 1.800 zł (€400), dat twee maanden na de initiële aanvraag echter nog steeds niet gestort is.
Toch mogen ze naar eigen zeggen van geluk spreken in vergelijking met anderen: ‘Mijn hoofdberoep is ticketcontroleur bij Teatr Studio, waardoor ik ook maandelijks aanspraak kan maken op 2.000 zł (€440) bijkomende steun van de regering. En omdat ik nog een studie afmaak aan de theateracademie, heb ik recht op sociale steun van mijn school. Die bedraagt echter slechts 400 zł (€88) en wordt volledig betaald door vrijwillige bijdragen van docenten en andere medewerkers. Als zij niet doneren, is er ook geen budget voor sociale steun.’
Om te overleven moet ik van project naar project rennen, en in de coulissen nog een ander project op poten zetten.
Dramaturg Anka Herbut vertelt een soortgelijk verhaal: ‘Ik werk al jaren freelance als dramaturg in het theater en binnen de dans. De danswereld in Polen is een stuk onafhankelijker dan het theater, maar brengt ook minder op en biedt minder werkzekerheid. Om te overleven moet ik van project naar project rennen, en tegelijkertijd in de coulissen nog een ander project op poten zetten. Als moeder van een kind van twee heb ik het gevoel vast te zitten in een vicieuze cirkel, waarbij elke keuze het risico met zich meebrengt inkomen te verliezen.’

De pandemie zorgt voor een financiële kaalslag: ‘Al twee maanden is mijn inkomen slechts 500 zł (€110) per maand. De betaling voor twee projecten waaraan ik al was begonnen, is bevroren en de contracten zijn nog niet getekend. Algemeen genomen is de situatie al lastig, want het kinderdagverblijf waar mijn kind normaal verblijft is gesloten, maar de rekeningen blijven binnenstromen. Het is onduidelijk of die betaald moeten worden.’
Net zoals Tragarz en Świerczek wijst Herbut op de onderfinanciering van het veld: ‘In Polen hebben we geen echte dansinstellingen, enkel nationale of stedelijke theaterinstellingen.’ Ze heeft minder geluk dan Tragarz wat betreft overheidssteun: ‘Omdat geen van mijn contracten al ondertekend waren, kan ik die niet gebruiken om steun aan te vragen. Als kunstenaar kan ik een aanvraag indienen voor een eenmalige beurs [dezelfde die Tragarz toegewezen kreeg – 1.800 zł], maar die wordt met een maandenlange vertraging uitbetaald.’ Ook Herbut kent niemand die zelfs maar een cent op zijn rekening gestort zag op het moment van schrijven, 18 mei 2020.
Een veld onder vuur
De aangehaalde problematiek is niet nieuw, het culturele veld in Polen vormt al jaren een politiek slagveld. Veel meer dan in West-Europa heeft cultuur in Polen een belangrijke staatsdragende functie, en verschillende politieke stromingen beschouwen cultuur als een cruciale manier om de Poolse nationale identiteit te waarborgen. Discussies over het culturele veld en het cultuurbeleid gaan in Polen daarom niet enkel over cultuur an sich, maar ook over wat het betekent om een Pool te zijn en over de toekomst van het land.
Discussies over het culturele veld en het cultuurbeleid gaan niet enkel over cultuur an sich, maar ook over wat het betekent om een Pool te zijn.
Sinds de val van het communisme in 1989 was de politieke consensus in het land erop gericht om Polen te verwestersen: er werd een neoliberale markteconomie geïntroduceerd, het land trad toe tot de NAVO en de Europese Unie, en het cultuurbeleid zou meerstemmig en autonoom worden. Op die manier zou de Poolse cultuur integreren binnen de West-Europese cultuur, en zou Polen opnieuw haar rechtmatige plaats opeisen als een cruciale partner voor de rest van Europa.
Terwijl die transitie alles behalve vlekkeloos verliep op economisch, sociaal en politiek vlak, vorderde die het verst binnen de cultuur: de afgelopen twee decennia ontwikkelde zich een netwerk van onafhankelijke cultuurinstellingen die autonome keuzes kon maken, samenwerkingen aanging met West-Europese partners, en langzaam maar zeker meer gehoor gaf aan kunstenaars die opereerden aan de marge van het officiële veld.

De politieke steun voor zulke ontwikkelingen is echter niet onvoorwaardelijk. Al in 2013, onder de liberale regering van Donald Tusk, moest het kunstenfestival ‘Malta’ onder grote politieke druk de theatervoorstelling Golgota Picnic schrappen, omdat ze beledigend zou zijn voor katholieken. Die druk is enkel toegenomen sinds de toetreding van de huidige rechts-conservatieve regering in 2015, die een ware conservatieve revolutie probeert te bewerkstelligen door de krijtlijnen waarbinnen het veld opereert te hertekenen.
De ambitie van het beleid is het uitdragen van een meer patriottische invulling van de Poolse nationale identiteit.
De ambitie van haar beleid is het uitdragen van een andere, meer patriottische invulling van de Poolse nationale identiteit, een waarbij de Poolse natie streng vervlochten is met het katholicisme en waarbij die identiteit ook uitgedragen wordt door middel van een nieuwe, conservatieve canon. In de praktijk vertaalt zich dat vooral in pogingen om opnieuw meer controle over het culturele veld te krijgen, vooral door middel van politieke benoemingen bij de Poolse openbare omroep en culturele instellingen zoals theaters en musea.
Anka Herbut, die met haar project Ruchy Oporu (‘Verzetsbewegingen’) onderzoekt hoe choreografie een vorm van weerstand kan zijn, beschrijft treffend de impact van het conservatieve Poolse cultuurbeleid op het veld: ‘Voor de pandemie uitbrak waren er heel wat experimentele grassroots initiatieven binnen de kunsten. Maar omdat bijna alle institutionele kunst in Polen op een of andere manier afhangt van politiek, werd de situatie gaandeweg moeilijker. Binnen de instellingen die beheerd worden door de steden - die vaak een stuk opener zijn (zowel artistiek als politiek) - was er wel een progressieve beweging aan de gang, maar de regering ondermijnde die bewust en vernielde een heleboel waardevolle instellingen zoals het Teatr Polski in Wrocław.’ Artistieke directeurs werden vervroegd uit hun functie ontheven en vervangen door expliciet conservatieve figuren, wier politieke standpunten vaak belangrijker zijn dan hun ervaring binnen het veld.
Paradigmashift
Toch blijft kunst een belangrijke vorm voor protest in Polen. Op 16 mei 2020 leverde een groep Poolse kunstenaars een lange open brief af aan het Poolse parlement, met de boodschap ‘Żyć nie, umierać’ (‘Leef niet, sterf’), een re-enactment van Tadeusz Kantors’ legendarische List protestactie, om aan te klagen dat de regering de Poolse presidentsverkiezingen nog steeds wilde laten doorgaan op 10 mei 2020. Acties zoals deze hebben echter steeds vaker te kampen met repressieve maatregelen: vrijwel meteen kregen alle betrokken kunstenaars een boete van 10.000 zł (€2.200) wegens ‘onverantwoord gedrag’ en het ‘negeren van de coronamaatregelen’. Nochtans hielden de kunstenaars zich volledig aan de maatregelen en werden ze begeleid door de lokale politie.
Acties zoals de re-enactment van Tadeusz Kantors’ legendarische List hebben steeds vaker te kampen met repressieve maatregelen.
De nieuwe ideologische focus van het kunstenbeleid weerspiegelt zich ook in de steunmaatregelen van het Ministerie van Cultuur. Zoals bovenstaande getuigenissen aangeven, blijkt niet alleen dat de steun erg vertraagd is, maar lijkt de regering het culturele veld ook in versneld tempo te willen veranderen. De minister van Cultuur, Piotr Gliński, besloot eind april om de steun vanuit het ministerie te verhogen van 20 miljoen zł (€4.3 miljoen) naar 80 miljoen zł (€17.5 miljoen), een verviervoudiging van het pakket steunmaatregelen voor het culturele veld.

De belangrijkste manier waarop die financiering verdeeld wordt, is via het project ‘Kultura w Sieci’ (‘Cultuur online’), dat echter alleen maar financiering toekent aan nieuwe online cultuurprojecten. Projecten die stopgezet werden door de pandemie, krijgen helemaal niets, waardoor een heleboel cultuurinstellingen en onafhankelijke makers in financiële problemen komen. Vooral gevestigde instellingen zijn erin geslaagd om op tijd een aanvraag voor financiering in te dienen, instellingen waar het Ministerie vaak ook programmatisch meer vat op heeft dan op onafhankelijke kunstenaars.
Dat de koerswijziging van de regering niet enkel een accentverschil is, maar een heuse paradigmashift betekent, omschreef minister Gliński zelf het meest helder in 2017: ‘iets wat in 26 jaar werd opgebouwd, verander je niet zomaar in anderhalf jaar. [...] We bouwen nieuwe instellingen. We maken een duidelijke correctie.’ Die correctie is duidelijk te zien wanneer we kijken naar de grootste winnaars van ‘Kultura w Sieci’, vormen van hoge kunst en instellingen die de Poolse nationale identiteit uitdragen, zoals de Krakause Opera en het Świętokrzyska Filharmonisch Orkest, of het Gdańsk Museum en Thuisleger Museum.
De koerswijziging van de regering betekent niet enkel een accentverschil, maar een paradigmashift.
Om de leemtes in het beleid op te vullen, zijn er een heleboel grassroots initiatieven ontstaan. De belangrijkste zijn lokale Widzialna Ręka (‘Zichtbare Hand’) groepen, waarin tienduizenden mensen zich organiseren via sociale media en zowel informatie als goederen en financiële steun uitwisselen. Ook stedelijke kunstinstellingen zoals Biennale Warszawa bieden beperkte financiële steun aan voor kunstenaars in nood. Terwijl zulke initiatieven veel van de ondervraagden hoopvol stemt, toont het ook meteen de grenzen van vrijwillige solidariteit: het initiatief van Biennale Warszawa kan bijvoorbeeld slechts 10 kunstenaars eenmalig 3.000 zł (€650) ter beschikking stellen. Net zoals de vrijwillige solidariteit binnen de Warschause Theateracademie zijn acties zoals deze alles behalve een structurele aanpak.
Welke toekomst?
Dat de grassroots initiatieven van de afgelopen jaren erin slagen om een beperkte vorm van onderlinge solidariteit te organiseren, stemt curator en kunstcriticus Dominika Tylcz optimistisch over de toekomst: ‘Ik denk dat er een heleboel nieuwe institutionele en artistieke praktijken zullen ontstaan in de nasleep van deze pandemie. De kans is groot dat er minder overheidssteun zal zijn, maar ik probeer dat vooral te zien als een kans voor grassroots projecten om die institutionele gaten te vullen en instellingen zo te hervormen tot meer duurzame, gemeenschapsgerichte centra.’ Tylcz lijkt echter alleen te staan in haar optimisme: alle andere ondervraagden overwegen of staan op het punt om naar het buitenland te verhuizen.
We moeten radicaler zijn, verschillende professionele groepen samenbrengen in een gemeenschappelijke daad van verzet.
Toch blijven jonge kunstenaars in Polen niet bij de pakken zitten. Ze voelen zich niet vertegenwoordigd door een politieke partij, willen zich onderling organiseren en een radicale verandering teweeg brengen binnen het veld. Herbut: ‘Een van de belangrijkste strategieën om vooruit te gaan is om onze aanwezigheid te manifesteren, om te protesteren als fysieke lichamen – en niet enkel via sociale media zoals nu het geval is door de maatregelen. We moeten radicaler zijn. We moeten verschillende professionele groepen samenbrengen in een gemeenschappelijke daad van verzet, want tot nu toe hebben we steeds apart gedemonstreerd. Ik geloof erg sterk in het belang van burgerprotest.’
Ook Świerczek echoot dit idee: ‘Ik wil meer samenwerking en minder competitie binnen het veld. Mensen in machtsposities moeten macht afstaan en echte verandering mogelijk maken, bijvoorbeeld door een platform te bieden aan zij die momenteel onzichtbaar zijn binnen het veld. Ik wil een gelijke verdeling van de welvaart binnen culturele instellingen en de creatie van échte gelijke kansen binnen het veld.’
Met die roep voor radicale verandering en vereniging, zowel binnen het veld als buiten, schrijven deze jonge kunstenaars zich al dan niet bewust in in een lange Poolse traditie van verzet tegen autoriteit en machtsmisbruik. Een eerdere generatie streed tegen een autoritair communisme onder de slagzin Solidarność, naszą broną - Solidariteit, ons wapen. Het lijkt erop dat die slagzin ook vandaag het sleutelwoord is voor de verandering die velen willen binnen het Poolse culturele veld.