Straat zonder staat, staat zonder straat: een dubbele kijk op populisme in de EU
Door Steff Coppieters, op Fri Mar 01 2019 11:00:00 GMT+0000De Europese verkiezingen van mei 2019 kondigen een politieke aardverschuiving aan. Overal in Europa hebben nieuwe politieke bewegingen de wind in de zeilen, vooral aan rechts-radicale kant. Ze worden vaak populistisch genoemd, maar wat betekent dat precies? Kenners Anton Jäger en Mathieu Segers laten hun licht schijnen. ‘Wat we vandaag als populisme kennen, is een soort communicatie-instrument geworden.’
Vijfentwintig jaar na het Verdrag van Maastricht, waarmee in 1992 de oprichting van de Europese Unie en de Eurozone bezegeld werd, biedt dezelfde Limburgse stad het passende kader voor een kritische terugblik. Mathieu Segers werkt hier aan Maastricht University, als professor Contemporary European History. Anton Jäger van zijn kant is helemaal uit Cambridge komen sporen, waar hij bezig is aan een doctoraat over populisme. Wat lezen zij wat er van die Europese integratiedroom geworden is, nu je in zoveel lidstaten de eenheid ziet barsten?
Hun gesprek voert hen van Hongarije tot Groot-Brittannië, van Yanis Varoufakis tot Wolfgang Tillmans, van de actualiteit van de Gele Hesjes terug naar het Marshallplan. Populisme is slechts de aansteker. De eigenlijke lont blijkt een lange rode draad van collectieve en particuliere trauma’s, zowel politiek, socio-economisch als cultureel. Maar op de gebruikelijke morele paniek die daarover leeft, zal je Segers en Jäger moeilijk betrappen. Liever graven ze voorbij de simpele tegenstellingen naar de diepere paradoxen. ‘Het gekke is dat we Europa een progressief project van vooruitgang vinden, terwijl het in wezen een conservatief project is.’
Waarom is het concept populisme zo populair bij opiniemakers en politici?
Jäger: ‘Als partijen als het Front National begin jaren 1980 voor het eerst “populistisch” genoemd worden, net als bijvoorbeeld Berlusconi in de jaren 1990, dan zei dat woord minstens zoveel over wie het gebruikte als over die partijen. Het was een tijd van een nieuw soort liberalisme, dat nogal zelfgenoegzaam het einde van de geschiedenis uitdroeg: men dacht dat er geen echte bedreiging meer was voor de liberale democratie.
‘Het woord “populisme” is een onwaarschijnlijk makkelijk middel om volkse gevoelens af te serveren als onbelangrijk.’
En als je dat denkt, worden alle storingen van die democratie meteen uitspattingen van een onopgevoed plebs. In die zin biedt het woord “populisme” een onwaarschijnlijk makkelijk middel om volkse gevoelens te stigmatiseren en af te serveren als onbelangrijk, zonder die afwijzing ooit openlijk te moeten uitdrukken.’
Segers: ‘Zelf ben ik niet zo’n liefhebber van de term “populisme”. Daar wordt heel veel onder geschaard. Wat er volgens mij globaal gebeurt, is dat er vanuit de samenleving een nieuwe behoefte opspeelt aan grote normatieve vragen: goed en kwaad, wij en zij, grenzen... Die thema’s zijn in de naoorlogse periode meer en meer verdrongen geraakt, omdat de politiek steeds technocratischer werd.
En zo zie je vandaag heel veel focus op beleid en minder op politiek. De Europese integratie en instituties zijn daar het ultieme voorbeeld van: ze depolitiseren via beleid. Net daar komen vele politieke bewegingen aan de linker- en rechterkant, maar ook in het midden, nu tegen in het geweer. Zij willen de dingen terug politiseren. En bestuurders, of wat tegenwoordig vaak de elite genoemd wordt, zijn daar bang van. Zij houden dat af.’
Jäger: ‘Die groeiende kloof tussen de burger en de elite heeft geleid tot wat je een “crisis van de vertegenwoordiging” zou kunnen noemen. En de populariteit van het woord “populisme” hangt daar direct mee samen. Populisme is een fenomeen en een ideologie die net aan die kloof onspringt, maar er tegelijk een antwoord op biedt.’
Zijn er gemene delers tussen al die spelers die nu het label ‘populistisch’ opgeplakt krijgen, van spontane sociale bewegingen als de Gele Hesjes tot de Vijfsterrenbeweging in de Italiaanse regering, maar ook AfD, Front National, Corbyn, Varoufakis en Wilders?
Jäger: ‘Allemaal zijn ze symptomen van de snelle ontbinding van de klassieke partijdemocratie die zich vooral in de laatste twintig jaar dramatisch snel heeft doorgezet. Ze tonen een structureel feit aan: vandaag is het onmogelijk geworden om nog politiek te bedrijven zonder zich te beroepen op het concept van een volk. Dat idee van een volk is een middel om mensen te vertegenwoordigen die geen band hebben met bepaalde ideologische stromingen of partijen.
Dat zie je heel duidelijk bij de Vijfsterrenbeweging. Zij combineren een homogene visie van het Italiaanse volk met een technocratische visie op beleidsvorming. Maar ook Corbyn, die toch probeert om bepaalde aspecten van de klassieke partijdemocratie te hernemen, gebruikt slogans zoals “for the many, not the few”. En zelfs de radicaal “anti-populistische” anti-Brexit beweging voor een “People’s Vote” hanteert net die term: de stem van het volk. Als zelfs de meest rabiate antipopulisten daarop terugvallen, zegt dat alles over hoe moeilijk het in dit partijlandschap geworden is om mensen nog op iets anders aan te spreken.’

Maar waarom bestempelen we Corbyns slogan als ‘populisme’ en niet gewoon als ‘klassieke sociaaldemocratische klassepolitiek’?
Jäger: ‘Er speelt zeker nog wel een sociaaldemocratische tendens, met overblijfselen van een oudere travaillistische traditie, maar aangezien partijen als Labour of Syriza in Griekenland nu minder sterk verankerd zijn de samenleving dan partijen in de jaren 1960-1970, moeten ze ook naar meer populistische strategieën en communicatiemiddelen grijpen. En dat is zeker niet uniek voor linkse partijen. Wat we vandaag als populisme kennen, is een soort communicatie-instrument geworden.
Voor Corbyn is dat de enige oplossing voor zijn schizofrene spreidstand tussen zijn electorale basis die voor de Brexit is, en zijn partijleden die het Brexit-resultaat willen heroverwegen: hij moet speculeren op een volkswil. In de huidige Britse samenleving hebben mensen immers nog weinig instituten om zich uit te drukken. Aangezien heel veel mensen enkel nog internet hebben om voor hun belangen op te komen, moet er anders gecommuniceerd worden om over de kloof heen te geraken. Onze samenleving is nu eenmaal te gedesorganiseerd en te geïndividualiseerd geworden om nog ordentelijk aan klassieke partijpolitiek te doen.’
Hoe is die kloof tussen partijen en hun electorale basis ontstaan?
Segers: ‘Grote groepen kunnen hun alledaagse realiteit steeds moeilijker linken aan de mooie woorden van rechtsstaat en democratie. Europa beloofde altijd een sociale markteconomie, maar daarvan werd alleen de economie gerealiseerd. Van die sociale component ziet een groot deel van de samenleving sinds de jaren 1990 heel weinig terug.
En de teleurstelling daarover slaat steeds vaker om in woede: “We zijn erin getuind door de EU, dat is louter een belangenproject geworden.” Dat verbindt mensen als Varoufakis en Corbyn rond de klassieke belofte van armoedebestrijding, sociale gelijkheid en rechtvaardigheid. Maar ook de Gele Hesjesbeweging gaat daarover, of de Take Back Control in de Brexit.
‘Een heel groot deel van de periferie, aan de rand van de stad of op het platteland is, ziet alleen maar verval om zich heen.’
Hun strijd draait om tegenstellingen die teruggaan op de traditionele klassenstrijd, maar daarnaast spelen ook nieuwe tegenstellingen, zoals die tussen centrum en periferie. In de grote steden vaart een hoogopgeleide bevolking wel bij de ontwikkelingen. Zij ziet de kansen en beleeft de macrocijfers van de groei ook in het eigen leven. Maar een heel groot deel van de periferie, of dat nu aan de rand van de stad of op het platteland is, ziet alleen maar verval om zich heen. Dat is de perfecte voedingsbodem voor heel wat bewegingen die populistisch genoemd worden.’
Speelt die tegenstelling tussen centrum en periferie ook tussen landen binnen Europa?
Segers: ‘Dat denk ik wel, ja. Toen in 2008 de financieel-economische crisis uitbrak, werden Hongarije en Letland het zwaarst getroffen van alle EU-landen. Daar was het vrij verkeer van kapitaal het verste doorgevoerd, waardoor mensen hypotheken hadden afgesloten in euro’s en Zwitserse franken. Die leningen werden een molensteen om de nek van heel veel Hongaren: de totale verarming dreigde. Maar toen ze bij Brussel aanklopten, deed daar niemand open.
Pas met de eurocrisis in 2010, toen in zekere zin hetzelfde gebeurde met de eurolanden, werden er leningen verschaft aan Spanje en Griekenland. In de periferie van die Europese markt kregen Oost-Europeanen het gevoel dat ze twee keer een klap in het gezicht kregen. Ze voelden zich louter tweederangslidstaten, een wingebied voor de rest. En daar zit een kern van waarheid in.’
Is het label ‘populisme’ dan de ultieme bliksemafleider van het centrum om het maatschappelijke debat over sociale en economische tegenstellingen uit de weg te gaan?
Jäger: ‘De term helpt in elk geval om de politieke horizon te vernauwen. Veel commentatoren linken populisme enkel aan cultuurrevolte. In Groot-Brittannië zijn Brexit-stemmers dan mensen van wie we de economische grieven nu ook niet al te serieus moeten nemen, want ze zouden vooral bang zijn om hun “blanke huid” te verliezen. Alles wordt in termen van cultuur gelezen. De bankencrisis gaat dan over de gedragscultuur van bankiers. Bij uitkeringen gaat het over de “armoedecultuur” van bepaalde mensen in de samenleving.

Ook partijen als N-VA vernauwen politiek voortdurend tot culturele kwesties, kijk naar het Marrakesh-debat. Als er met culturele kwesties gescoord kan worden bij extreemrechts, is soevereiniteit hen heilig. Maar als een handelsakkoord als CETA mogelijk maakt dat multinationals overheden kunnen laten veroordelen als ze te veel regels opgelegd krijgen, steunt N-VA dat net met vol enthousiasme. Economische soevereiniteit kan hen geen moer schelen.’
Is dat economisme niet ook het probleem van de EU? In de ‘grondwetgevende’ verdragen wordt het neoliberalisme ingeschreven: meer markt, nog meer privatisering.
Segers: ‘Economisch zijn we een Angelsaksische weg ingeslagen sinds het einde van de jaren 1980. Dat leidde ertoe dat van het oude Duitse ordoliberalisme – liberalisme binnen een bepaalde orde – het orde-element steeds minder belangrijk is geworden. Het liberalisme ging een steeds grotere rol spelen. En daardoor is de sociale markteconomie onmogelijk geworden.
‘Je wil geen totalitarisme van de staat, maar ook geen totalitarisme van de markt.’
De beloofde balans is weg, dat is niet onproblematisch. Je wil geen totalitarisme van de staat, maar ook geen totalitarisme van de markt. Die twee moeten op Europees niveau in evenwicht gebracht worden. En dat moeten we bij wijze van spreken elke dag opnieuw doen. We hebben ons te weinig gerealiseerd dat daar nog geen voorbeeld van bestaat. De Amerikanen hebben niet voorgedaan hoe dat moet. We moeten het zelf uitvinden.’
Als we ons economisch model richten op een Amerikaans ideaal, waarom heeft de American dream als collectieve identiteit dan geen Europese tegenhanger?
Segers: ‘Die was er wel na de Tweede Wereldoorlog. Het hele continent was getraumatiseerd, maar in Amerika hadden ze een New Deal. Ze kwamen met het Marshallplan, boden zowel de beleidsconcepten als het geld. Met hun tips zijn we begonnen aan een Europese opgave: de sociale component. Dat is altijd zo benoemd. Maar gaandeweg zijn we steeds sterker op het Amerikaanse voorbeeld gaan leunen, terwijl de nood aan een daadwerkelijk Europees model net alleen maar toenam.
We hebben dat elke keer weer uitgesteld. Telkens opnieuw namen we vakantie van de opdracht die we voor onszelf hadden uitgetekend in de verdragen, waardoor de sociale markteconomie uit het Verdrag van Lissabon zo langzamerhand een lege term wordt. Niemand ziet nog wat dat inhoudt. Daardoor ervaren mensen het Europese integratieproces nu als totalitair, terwijl het dat in de kern net niet zou moeten zijn.’

Jäger: ‘Sinds de jaren 1950, in de context van de Koude Oorlog, was Europese integratie altijd meer een noodmaatregel dan een echte uitdrukking van zelfbeschikking. Dat zie je sterk in het collectieve culturele bewustzijn dat vanuit Brussel gepromoot wordt: als een gemeenschappelijke Europese cultuur met bepaalde waarden die doorgaans nogal liberaal zijn. Er wordt ook gretig gesproken over een Republiek der Letteren, waartoe ook schrijvers als Stefan Zweig en Oost-Europese auteurs behoren. En dat zou dan allemaal uitmonden in het Europa van Maastricht.
Alleen filtert deze zelf geconstrueerde teleologie, als uitvloeisel van de Verlichting, een groot deel van de Europese geschiedenis weg. Vooral die van de linkse socialistische beweging. Er is zelfs gevraagd om de communistische vlag weg te nemen op EU-affiches voor bepaalde herdenkingen. Dat kan een uiting zijn van een historisch trauma, maar tegelijk gaat het om selectief geheugen. Een hele golf van massale democratisering wordt uit de geschiedenis weggeschreven omdat het niet aansluit bij het huidige Europese beleid.’
Die gemeenschappelijke cultuur is dus een illusie, zeg je?
Jäger: ‘Het is een cultureel glazuur om het geheel mooi in te pakken. “Europa” is een lege betekenaar. Ode an die Freude, het huidige Europese volkslied, is in de geschiedenis voor duizend en één doelen ingezet. In de jaren 1930 weerklonk het ook bij marsen van de nazi’s, of later in de Argentijnse dictatuur. Iedereen kan zich op Europa beroepen.
‘Ode an die Freude, het Europese volkslied, weerklonk in de jaren 1930 ook al bij marsen van de nazi’s.’
Wat Europa betekent, is een blijvende politieke strijd. De pogingen om Europa als culturele ruimte helemaal vast te zetten doen de historische belofte van Europa helemaal teniet. Het fantastische aan Europa is net dat het een samenleving zonder centrum is, overal en nergens thuis.’
Segers: ‘Het gekke is dat we Europa een progressief project van vooruitgang vinden, terwijl het in wezen een conservatief project is. Het Europese integratieproject moest het hoofd bieden aan het machtsverval sinds 1940 en het dalende soortelijk gewicht van Europa in de wereld. Nog altijd beschermt het in wezen een expansieagenda in een wereld waarin expansie niet langer kan. De “beschavingsmissie” van Belgen en Nederlanders ging gewoon door in een nieuwe vorm. Dat is diep cynisch. De EU is bedoeld om een conservatieve belofte waar te maken: extra veiligheid te bieden in een wereld waarin West-Europa kleiner wordt.’
Op 10 november riepen kunstenaars als Milo Rau een alternatieve Europese republiek uit, met een stichtingstekst en een nieuwe hymne. Hun manifest sprak over een Europa dat aansloot bij de oorspronkelijke idealen. Botst die grote Europa-bekommernis vanuit de kunsten niet met geluiden uit andere geledingen van de samenleving?
Jäger: ‘Die scheiding tussen kunstenaar en samenleving is er altijd geweest, maar het is voor kunstenaars nog nooit zo moeilijk geweest om politiek te zijn. In dit tijdperk na de massapolitiek zijn er geen instituten meer waar je je duidelijk tegenover kan verhouden. Kunstenaars weten zich vaak geen raad met het euroscepticisme in volkse milieus, omdat ze er geen verbindingsmiddelen mee hebben.
‘Het is voor kunstenaars nog nooit zo moeilijk geweest om politiek te zijn.’
In andere kringen biedt Europa dan weer veel symbolisch kapitaal. Je kan er je mee onderscheiden van andere delen van de samenleving. En je pro-Europees opstellen is daarvoor één van de makkelijkste manieren, omdat Europa associaties oproept met tolerantie, ruim- en weldenkendheid. Er zit ook geld, laat ons dat niet vergeten. En voor kunstenaars en academici is het gemakkelijker om Europese fondsen binnen te halen dan voor andere mensen.
Het is een gesublimeerde vorm van belangenverdediging: ik denk aan mijn centen, dus moet ik aan de EU denken. Niet zelden vertaalt zich dat in een hooghartig verhaal. Er is niets mis met opkomen voor je belangen, maar vaak zie je dan het klassieke ideologische manoeuvre om het particuliere als het universele voor te stellen. Terwijl aan die pro-Europese reflex ook net een heel irrationele kant zit: men projecteert op de EU vaak een heel abstracte droom, zonder het ooit over concrete instituties te hebben.

Kijk naar de Duitse fotograaf Wolfgang Tillmans, die tijdens het Brexit-referendum een beeldencampagne lanceerde met enorm moralistische slogans: “No man is an island”, “What is lost is lost forever”, “It’s also a question of where one belongs”. Dat maakte die scheiding tussen publiek en kunstenaars heel duidelijk. Hij vroeg zich niet eens af wie dergelijke sentimenten deelde, hij etaleerde enkel zijn eigen sociale vervreemding.’
Zie je dan nooit interessante kunst over Europa?
Jäger: ‘Zeker wel, bijvoorbeeld over de gevolgen van het Europese grenzenbeleid. Alleen verbinden kunstenaars zulke excessen zelden met het instituut EU zelf. Ik ben misschien niet genoeg op de hoogte, maar ik mis in de kunst vaak een totaalbeeld van wat de EU vandaag als instituut betekent. Men focust op “excessen”. Zodra die behandeld zijn, klinkt het idee: “Dit is mijn Europa niet, ik wil een ander Europa.” De vraag is hoe je dat concreet maakt.’
Wat zou zo’n concrete piste voor Europa dan kunnen zijn? Volgens welke inhoudelijke krijtlijnen zou Europa een nieuwe start kunnen maken?
Segers: ‘In een paper van 1994 lanceerde Wolfgang Schäuble ooit het kern-Europa-idee. Na de Val van de Muur zag hij drie grote uitdagingen voor Europa: de muntunie verstevigen, migratie en grenzen. Die drie prioriteiten gelden nog steeds. En voor alle drie ziet Schäuble dezelfde oplossing: een groep van lidstaten die het voortouw neemt om het oude concept van Europese integratie van tijdens de Koude Oorlog te organiseren: de sociale markteconomie.
Dat kan je nooit met z’n allen doen, daarvoor is het veel te complex. Maar met een coalition of the willing kan je wel concreet laten zien dat het Europese integratieproces ook om armoedebestrijding en sociale gelijkheid draait, om mensenrechten en een fatsoenlijke migratie- en asielpolitiek.
‘We zien de EU enkel als een geldmachine voor macrogroei.’
Nu is het vaak het minst constructieve land dat de politiek bepaalt, zoals toen Schengen in 2015-2016 op instorten stond omdat Orbán en co de grenzen gingen sluiten en de andere landen volgden. Dat kan ook omgekeerd, in positieve richting. Dat is wat Schäuble in 1994 deed: hij riep West-Europa op om onze verantwoordelijkheid op te nemen, ook financieel. Maar die discussie hebben we in West-Europa nooit gevoerd. We zien de EU enkel als een geldmachine voor macrogroei.’
Welke nieuwe politieke verbeelding hebben we nodig voor een alternatief Europa? Kan die ook van buiten de instellingenn komen?
Jäger: ‘Mensen als Varoufakis denken vanuit een elitair perspectief aan een pan-Europese beweging. Ze willen in elk land een afdeling hebben, maar zijn vooral actief op het Europese niveau. Zijn partij of beweging, DiEM25, heeft echter geen basis in de samenleving. Ze steunt vooral op een professionele klasse die baat heeft gehad bij de Europese integratie door academische uitwisseling. Het is een bovenbouw zonder onderbouw. Er is geen verbinding met de vakbonden, omdat die vooral in een nationale context werken en de Europese arena moeilijk vinden.
Aan de andere kant zie je ook een onderbouw zonder bovenbouw, zoals de Gele Hesjes: een beweging die leiderloos is, partijstructuren weigert en tegen bemiddeling is. Ze stellen zich niet eens de vraag hoe hun heel concrete eisen zich in beleid kunnen vertalen. En zo zie je aan beide kanten dus een tragisch gebrek aan organisatie. Varoufakis wil het alleen maar doen op vlak van de staat, maar zonder de straat, terwijl veel Gele Hesjes alleen maar op straat komen zonder de staat te bevolken. Dat is geen oordeel over de zin of onzin van die bewegingen. Ze stellen valabele vragen. Maar het gaat erom die twee dimensies te combineren. Politiek ontstaat in de wisselwerking tussen staat en straat, terwijl dat nu afwezig blijft.’
Kunnen we voor zo’n politiek alternatief lessen leren van de populisten?
Jäger: ‘Het hedendaagse populisme erkent tenminste het bestaan van een collectief trauma: na de twintigste eeuw met zijn massale democratisering en grote politieke betrokkenheid is de politiek de laatste dertig jaar teruggekeerd naar de hofintrige, op een radicale afstand van het gewone volk. Alleen keren we niet terug naar het predemocratische tijdperk, we leven in postdemocratische tijden.
‘Het hedendaagse populisme erkent tenminste het bestaan van een collectief trauma.’
Dat trauma bestaat er dan ook uit dat mensen die ooit invloed hadden op het politieke leven, nu zien dat het van hen is afgeschermd. En zij proberen dat op allerlei manieren te uiten. Je kan ze vergelijken met patiënten die hun probleem herkennen, maar daarom nog niet de oplossing hebben. Anders dan veel centristen en liberalen ben ik het met hen eens dat de diagnose erkend moet worden. Zonder die stap is elke politiek hopeloos.’