Strijkerman

Door Soe Nsuki, op Fri Feb 28 2025 06:00:00 GMT+0000

Een tweelingzus en -broer op bezoek bij de grootouders: een ochtend in de zonovergoten veranda op de tonen van Het Zwanenmeer. Tot een vreemde snuiter aan de einder verschijnt. Ze zou beter de radio uitzetten, fluistert de grootmoeder haar kleindochter toe.

Ik zit aan de ontbijttafel met mijn tweelingbroer. We hebben allebei een servetje in onze kraag. Tegenover ons zitten oma en opa. Op al onze borden liggen soldaatjes en een tikkeneike. Het is lekker warm in de veranda, want de zon schijnt recht door het glazen dak, de stralen landen op onze snoetjes, en op de bladeren van de talloze planten.

Wanneer ik een soldaatje in mijn eitje sop, lijkt het alsof ik het witte brood in de zon heb gestoken. Soms worden mijn vingertoppen per ongeluk mee geel. Ik geniet er heel erg van, maar ben ondertussen ook bezig met het feit dat het eitje straks op zal zijn. Als ik blijf eten, komt dat moment onvermijdelijk dichterbij.

Wanneer we gaan logeren bij oma en opa, staat er altijd klassieke muziek op in de veranda. Deze zondagochtend ook. Ze hebben de Zwanenmeer-cd van Tchaikovsky opgezet, zodat we niet naar de mis moeten luisteren op Radio 3.

Ik kijk naar mijn broer. Zijn eitje is al op. Hij neemt het uit het eierdopje en draait het om, zet het terug in het dopje, met de nog intacte kant naar boven. Nu lijkt het een nieuw eitje. Hij knipoogt naar mij. Ik vergeet dat mijn eitje weldra op zal zijn, want ik wil graag meedoen. Snel neem ik de laatste twee happen en draai mijn eitje ook om. Mijn broer geeft me een knikje.

‘Opaaaaaa’, begin ik.

‘Ja?’ zegt opa.

‘Wij hebben een eitje voor jou.’

‘Wat lief, laat eens zien.’

Mijn broer en ik schuiven onze eierdopjes over de tafel. We giechelen een beetje.

Opa neemt de eierknipper en knipt de kopjes van de lege eitjes. Hij speelt verontwaardigd. ‘Maar … deze eitjes zijn al op! Jullie hebben mij gefopt!’

Mijn broer en ik houden het niet meer. We giechelen voluit, springen van onze stoel, en spurten door de veranda, de woonkamer in.

Opa staat recht en volgt ons. Hij roept: ‘Ik zal jullie wel krijgen!’

Wij hebben ons al in de zetel gelegd, met onze handen half over onze ogen. Opa kietelt ons en wij gillen van plezier. Hij stopt op tijd, en steekt zijn wijsvinger in de lucht terwijl hij de kamer verlaat. ‘Volgende keer een vol eitje geven hé!’

‘Ja, opa!’ roepen we samen. We verheugen ons al op de volgende keer, ook al zijn we eigenlijk te oud voor dit spelletje. Het is traditie.

‘Ik moet pipi doen’, zegt mijn broer.

Ik ga weer naar de veranda, waar oma een kruiswoordraadsel aan het invullen is. De cd verspringt naar ‘Act 2, No. 10’. Ik doe een dansje in de zon.

‘Dit is mooi’, zeg ik.

‘We zullen eens gaan kijken als ze dat eens live spelen’, zegt oma.

‘Een ander woord voor papegaai, met drie letters.’

‘Kip?’

Oma moet lachen. ‘Ara’, zegt ze. ‘Dat moet je nu toch wel weten, hé.’

‘Waarom hebben jullie geen kippen? Dan kan je elke dag eitjes eten’, zeg ik. Ik kijk naar de grote tuin van oma en opa. Het is een wildernis, met volwassen eiken, weelderige rododendrons met fuchsia bloemen, en een tuinhuisje in de hoek. Achter de tuin liggen oneindige glooiende velden.

De muziek in de veranda gaat crescendo, het thema van Het Zwanenmeer klinkt door de luidsprekers.

Ik zie iets bewegen in het vredige tafereel voor me.

Aan de horizon wandelt een figuur naar ons toe. Hij lijkt op de bolling van de aarde te stappen, op het randje waar de zon achter opkomt. Zijn gezicht is verstopt tussen de hoge kraag van een beige trenchcoat en de brede rand van een donkerbruine hoed. Ik heb het gevoel dat hij recht naar mij kijkt.

‘Wie is dat?’ vraag ik.

Oma kijkt op van haar kruiswoordraadsel. ‘Wie is wie?’

Ik wijs naar de figuur.

Oma staat recht en komt naast me staan. Ze volgt mijn vinger. Ik zie haar gezicht verstarren. Ze wandelt naar de radio en zet de cd af. De muziek stopt abrupt. De zon verdwijnt achter een wolk. In de veranda is het plots donker en fris. Oma komt naast me zitten, op een laag krukje. Ze houdt haar gezicht dicht bij dat van mij. Ze wijst naar de figuur. ‘Kijk.’

De figuur is gestopt met wandelen. Hij staat gewoon daar, in het midden van de velden, te staan. En te staren naar mij.

‘Wat is er?’ vraag ik.

‘Je moet goed naar me luisteren’, zegt oma. Ze neemt mijn handen vast. ‘Dat is Strijkerman. Ik … Je moet goed naar me luisteren, en alles onthouden wat ik zeg. Herhaal wat ik heb gezegd.’

‘Ik moet goed naar je luisteren en alles onthouden wat je zegt.’

‘Laat Strijkerman nooit in de buurt komen. Laat hem jou nooit aanraken. Hij zal jou blijven volgen, de rest van je leven. Al wat jij moet doen is niet naar klassieke muziek luisteren.’

Oma knikt. ‘Strijkerman is … Je hebt pech. Elke keer dat je naar klassieke muziek zal luisteren, zal Strijkerman dichterbij komen. En dit is belangrijk: hij mag jou nooit bereiken. Laat Strijkerman nooit in de buurt komen. Laat hem jou nooit aanraken. Hij zal jou blijven volgen, de rest van je leven. Al wat jij moet doen is niet naar klassieke muziek luisteren.’

‘Nooit?’

‘Nooit. Elke keer dat je iets opzet, naar een concert gaat, of zelfs maar een noot speelt op de blokfluit, komt hij dichterbij.’

‘En als ik mijn handen op mijn oren doe?’

‘Was het maar zo simpel’, zucht oma. Ze kijkt naar Strijkerman. ‘Je mag het ook aan niemand vertellen dat Strijkerman je volgt. Hij voedt zich met angst, en hoe meer mensen bang zijn, hoe sneller hij wordt. Dan verlies je je enige voordeel: dat hij te voet is. Hij kan geen voertuigen gebruiken. Jij woont ver weg van hier, en je mama houdt niet van klassiek. Dus moet je je thuis geen zorgen maken.’

‘Kan hij door de zee?’

‘Herhaal wat ik heb gezegd.’

‘Ik mag niet naar klassieke muziek luisteren. Ik mag Strijkerman niet dichtbij laten komen. Ik mag het aan niemand zeggen.’

Die avond liggen mijn broer en ik in de logeerkamer bij oma en opa, aan de achterkant van het huis, boven de veranda. De kleine kamer baadt in het maanlicht.

Ik por het achterhoofd van mijn broer, die in het bed naast me ligt. ‘Slaap jij?’

‘Ik slaapte’, zegt hij.

‘Het is sliep.’

Mijn broer draait zich om. ‘Nee, dat is het niet.’

‘Wedden?’

‘Oké, twintigduizend frank!’ Hij haalt zijn hand van onder zijn deken.

Ik geef hem een low five. ‘Tienmiljoenmiljard’, zeg ik.

Buiten waait er een stevige wind. Een takje tikt nerveus op het raam.

Ik trek mijn deken tot onder mijn ogen. ‘Ik kan niet slapen.’

‘Waar denk je aan?’

Ik kijk naar mijn broer. Hij kijkt met de oprechte interesse die ik van hem gewend ben. ‘Ik mag er niet over praten. Je moet komen kijken.’

‘Moeten we uit bed?’

‘Sorry’, zeg ik. Ik sla de dekens van mij af en sta recht.

Mijn broer draait met zijn ogen en komt naast me staan.

‘Ik durf niet alleen’, zeg ik. Ik pak zijn hand en leid hem naar het raam. ‘Daar.’

Strijkerman staat er nog steeds.

‘Die boeren werken op rare uren’, zegt mijn broer.

‘Oma en opa houden zoveel van klassieke muziek! En dan ons nichtje dat cello speelt! Mama haar cd’s! Filmmuziek! Games! Final Fantasy? Ga je dat nooit meer spelen? En jouw balletles?’

‘Het is geen boer’, zeg ik. Ik bijt op mijn lip. Is mijn tweelingbroer een uitzondering? We zijn samen geboren, dat telt misschien niet als een andere persoon. ‘Het is Strijkerman.’ Zodra ik de woorden heb uitgesproken, heb ik spijt: de kroon van Strijkermans hoed wordt een beetje groter.

‘Komt hij onze kleren strijken?’

‘Nee. Hij komt naar mij. Om mij te vangen.’

Mijn broer trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Waarom? Hoe weet je dat?’

‘Ik mag geen klassieke muziek luisteren. En eigenlijk aan niemand over Strijkerman vertellen.’

‘Wie heeft dat gezegd?’

‘Oma.’

‘En tot wanneer?’

‘Tot altijd.’

‘Dat zullen we nog wel eens zien’, zegt hij. ‘Kom.’

Ik ben bang, maar volg mijn broer door het huis van oma en opa: de trap af, de keuken door, de veranda in. Hij zet zijn hand op de knop van de radio.

Ik sla zijn hand eraf. ‘Wat doe je!’ roep ik.

‘Kijken of je weer jokt.’ Hij zet de radio aan voor ik iets kan zeggen. We horen Dem Andenken einen Engel van Alban Berg.

In de verte zie ik Strijkerman bewegen. Hij snelwandelt naar de veranda. Ik huil. Mijn broer schrikt en zet de radio weer uit. Zijn hand trilt aan de knop.

‘Zie je wel’, zeg ik wenend.

‘Oma! Opa!’ roept mijn broer luid.

‘Nee, niet doen! Dan weet oma dat ik het aan jou heb verteld.’

‘Dan bellen we mama.’ Hij neemt de telefoon naast de radio en belt ons thuisnummer. De hoorn is groot naast zijn hoofd.

‘Wat ga je zeggen?’

‘Er pakt niemand op.’ Hij legt de hoorn terug in de haak. ‘Jij moet af van die Strijkerman. We gaan hem in de val lokken.’

Ik wens heel even dat ik het niet had verteld aan mijn liefste broer. ‘Nee, maar, nee’, is alles wat ik kan bedenken om te zeggen.

‘Hoezo nee? Ga jij nooit meer naar klassieke muziek luisteren?’

‘Dat is toch niet zo moeilijk?’ probeer ik.

‘Oma en opa houden daar zoveel van! En dan ons nichtje dat cello speelt! Mama haar cd’s! Filmmuziek! Games! Final Fantasy? Ga je dat nooit meer spelen? En jouw balletles?’

Daar had ik nog niet aan gedacht. Ik had net nieuwe balletsloefjes gekregen, en ik kon eindelijk, na jaren oefenen, een grand écart. Juf Georgette had mij vooraan in het ensemble gezet.

‘Ik wil niet stoppen met ballet.’

‘Dan gaan wij nú iets doen aan die viezerik.’

We kijken naar Strijkerman. Ik weet dat mijn broer stoer doet omdat hij ook bang is.

‘Hoe gaan we hem verslaan?’ vraag ik.

‘Wat weten we van hem? Ten eerste: als we klassieke muziek spelen, komt hij op jou af. Ten tweede: euh …’ Ik doe mijn best om mee na te denken. ‘Hij heeft een hoed?’

Mijn broer knikt vastberaden, alsof het goede informatie is.

Het geeft mijn zelfvertrouwen een boost, en ik krijg een idee. ‘Wat als we het eiertrucje doen? Zoals bij opa? Maar dan met een put? En een doek erover?’

Mijn broer glimlacht. ‘Topper. En eens hij in de put is ...’ Hij klapt in zijn handen.

We schuiven het grote verandaraam open. De frisse nachtlucht komt binnen. Mijn broer haalt twee grote schoppen uit het tuinhuisje. Vlak voor het raam graven we een diepe put. Het is hard werken voor onze niet volgroeide lichamen. Het duurt veel langer dan we hadden gedacht, maar we zetten door. Onze pyjama’s zijn besmeurd, er zit zwart zand tussen onze tenen. We moeten pauzes nemen om op adem te komen. We moeten drinken halen in de keuken. Om de beurt gaan we luisteren in de gang of oma en opa niet wakker zijn geworden van al het gerommel. We vinden het spannend dat we eens alleen iets kunnen oplossen, zonder volwassenen.

De put is klaar. We leggen er een groen tafellaken over, en wat rhododendronblaadjes en bloemen. De donkerblauwe nacht maakt stilletjesaan plaats voor de lichtblauwe ochtend.

‘Oma en opa gaan zo wakker worden’, zeg ik. ‘We moeten ons haasten.’

‘Ga jij klaarstaan?’ zegt mijn broer.

Ik zet me in de raamopening.

Mijn broer zet de radio op. De Bolero van Ravel begint net. We voelen ons moedig.

De put is klaar. We leggen er een groen tafellaken over, en wat rhododendronblaadjes en bloemen. De donkerblauwe nacht maakt stilletjesaan plaats voor de lichtblauwe ochtend.

Maar wanneer Strijkerman dichterbij komt, zakt de moed ons in de schoenen, die we zijn vergeten aan te doen. Ik ben me er plots heel bewust van dat ik geen ondergoed aan heb onder mijn pyjama. Dat ik geen jas of schoenen aan heb. Dat ik in het zicht sta van een figuur waar ik amper iets van weet. Hoe wist oma wie dat was?

Mijn broer staat achter me met een pan uit de keuken.

Hoe dichter Strijkerman komt, hoe meer we van hem kunnen zien. Ik zie voor de eerste keer zijn gezicht, verstopt tussen de hoed en de kraag van zijn jas. Waar zijn ogen moeten zitten, zijn er zwarte, langwerpige gaten die lijken op uitgerekte S'en. Waar zijn neus moet zitten, zie ik snaren lopen van zijn voorhoofd tot waar ze verdwijnen in zijn jas. Zijn kaken zijn hol in plaats van bol. Hij heeft geen mond.

Het is te laat. Ik kijk naar mijn broer. Hij probeert zijn angst niet langer te verbergen.

Strijkerman snelwandelt de tuin in. Hij is op luttele meters van mij. En de put. Een put!!! Waarom dachten we dat dit een goed plan was?

Hij haalt zijn handen uit zijn zakken. Ze lijken op skelethanden, maar in plaats van witte botten is het een netwerk in de vorm van snaren, strijkstokken en paardenharen.

Ik krimp ineen, maar blijf op mijn plek, meer uit paniek dan uit vastberadenheid.

De Bolero van Ravel raast door.

Achter mij hoor ik de keukendeur opengaan. Oma en opa komen de veranda binnen. Ze roepen iets maar ik hoor niet wat.

Strijkerman stapt op het tafellaken. Hij grijpt mijn enkel en sleurt mij mee de put in. Een geur van esdoorn en dennenbomen. Ik ben in de put. Ik ben in de put! Het tafellaken valt tussen mij en Strijkerman. Ik duw hem van mij af. Aan de rand van de put verschijnen oma en opa. Ze grijnzen. Opa heeft de pan van mijn broer vast. Hij slaat op zijn eigen hoofd, en het kraakt open als een tikkeneike. Gele dooier loopt over zijn ogen. Oma roept: ‘Het was jij of ik! Het was jij of ik!’ Ze gooit het laken over mijn hoofd.

Ik voel hoe Strijkerman mij verzwelgt. Ik hoor de gekke blazers op het einde van de Bolero. Ik voel enkel pijn. De Bolero versnelt. Ik hoor de lach van Strijkerman, het geluid van duizend violen, cello’s en contrabassen die allemaal tegelijk vals spelen.