Stuiterende sabotagestrategieën in kennismachinerieën
Door Christel Stalpaert, op Tue Oct 31 2023 23:00:00 GMT+0000Hoe saboteer je het epistemisch geweld in het onderwijssysteem? Christel Stalpaert ontregelt de kennismachine van de universiteitsfabriek van binnenuit.
In De vloek van de nootmuskaat (2023) legt de Indiase schrijver Amitav Ghosh haarfijn uit hoe het koloniale handelen vervlochten is met het westerse verlichtingsdenken. Hij staat stil bij het gemak waarmee in april 1621 het bevel van J.P. Coen, gouverneur-generaal van Nederlands-Indië, opgevolgd werd om de inheemse bevolking van de Banda-eilanden uit te roeien. De Bandanezen vormden immers een obstakel in zijn wens om het monopolie te verwerven op de handel in nootmuskaat. In nog geen tien weken tijd werden er vijftienduizend Bandanezen van de kaart geveegd. Daarmee kwam ook een einde aan de kennis en de praktijken van een ondernemende handelsgemeenschap die steevast weigerde om de koloniale handelsverdragen die hun werden opgedrongen, te aanvaarden. Volgens Ghosh bracht Coen enkel in de praktijk wat filosofen als René Descartes in hun wijsgerige traktaten promootten: het zegevieren van de moderne, progressieve rationaliteit. Ghosh beschrijft hoe verlichte denkers de aarde beschouwen als een enorme machine (lees: levenloos mechanisme) bestaande uit inerte deeltjes die onophoudelijk in beweging zijn. Deze mechanistische visie op de wereld is gericht op de ‘superieure’ mens die uitblinkt in het vermogen om helder en met overtuigingskracht te spreken en doelbewust en efficiënt te handelen. De natuur is in dat opzicht vooral een opslagplaats van grondstoffen die de mens helpt om vooruitgang te boeken. Volgens diezelfde mechanistische visie, die gericht is op efficiëntie en opbrengst, zijn de bewoners van de Banda-eilanden niets meer dan vervangbare, te optimaliseren arbeidskrachten, als radertjes in een machine. Het mechanistische wereldbeeld proclameert volgens Ghosh niet alleen een proces van vooruitgang, expansie, verovering en extractie, maar ook van segregatie: de ‘beschaafde’ elite kon zich onderscheiden van de ‘primitieve’ volkeren op grond van de overtuiging dat de rationele kennisproductie de enige valabele was. De kennis van de Bandanezen, die gestoeld was op ecologische zorg, is volgens de mechanistisch-imperialistische logica waardeloos.
Hoe kunnen we segregatie en epistemisch geweld in de stroom van kennisproductie een halt toeroepen?
Ons onderwijssysteem is grotendeels gestoeld op de hardnekkige restanten van dit mechanistisch-imperialistisch wereldbeeld. Binnen wat filosoof en kunsttheoreticus Gerald Raunig het ‘machiniek denken’ van het ‘cognitief kapitalisme’ noemt, zijn studenten ‘passieve componenten’ of ‘geformatteerde kennisreproducenten’ in een universiteitsfabriek. De westerse machine van kennisoverdracht wordt volgens hem steeds meer aangedreven door kapitalistische valorisatie: kennis wordt als materiële waar vervaardigd, is slechts via een steeds hoger wordende (inschrijvings)kost bereikbaar en wordt verhandeld binnen de opbrengstlogica van hiërarchisch geordende A1-publicaties en financieringsparameters. De kennisfabriek werkt bovendien segregatie in de hand. Het westerse denken acht de cognitieve ontwikkeling van het ‘gezond verstand’ en het kenvermogen van het ‘Algemene Intellect’ superieur aan andere vormen van kennisproductie, zoals belichaamde of intergenerationale kennis. In Factories of Knowledge (2013) pleit Raunig voor ongehoorzaamheid: we zijn dan wel radertjes in een kennismachine, maar we kunnen de kennisstroom ook saboteren. Er is volgens hem ruimte voor sociale strijd en verzet, net zoals dat in de klassieke fabriek het geval was.
Vanuit mijn eigen positionaliteit binnen de opleiding Kunstwetenschappen aan UGent stel ik mij voortdurend de vraag hoe we de relicten van het mechanistisch-imperialistisch wereldbeeld in ons onderwijssysteem kunnen aanpakken. Hoe kunnen we voorkomen dat de betoverend snelle neoliberale machine en haar machtssymbolen ons in een sluimertoestand brengen? Hoe kunnen we ons onttrekken aan het cognitief-kapitalistische tijdsregime, waarin haast de norm is, en ervoor zorgen dat ideeën de nodige tijd krijgen om te rijpen? Hoe creëren we een leeromgeving om die tijd te delen? Hoe kunnen we segregatie en epistemisch geweld in de stroom van kennisproductie een halt toeroepen? Volstaat de belemmerende strategie van de sabotage daarbij?
De vraag is: hoe werkzaam te zijn binnen de universiteitsfabriek, maar niet geruisloos met de machinerie mee te bewegen?
Voor mij is alvast één ding zeker: het proces van segregatie stopt niet door tijdens een hoorcollege af en toe een tegenvoorbeeld te geven als aanvulling of correctie op de canon. Het proces van epistemisch geweld stopt niet met een gastcollege. Het ‘andere’ wordt dan al te gemakkelijk als klomp in de ijzeren machine van kennisproductie gewrongen, zonder dat iemand binnen de machinerie zelf verantwoordelijkheid opneemt. Het risico is groot dat de klomp breekt onder zoveel tegengewicht.
Sabotage met stuiterend effect
Reeds in de jaren 1970 formuleerde filosofe en activiste Audre Lorde de gevleugelde woorden ’the master’s tools will never dismantle the master’s house’. Daarmee geeft Lorde aan dat de marge voor verandering bijzonder klein is als wij voor die veranderingen de master’s tools van witte, patriarchale kennisinstellingen blijven gebruiken. We negeren zo immers structurele en intersectionele ongelijkheid, de institutioneel verankerde, mechanistisch-imperialistische denkpatronen. Toegespitst op de universiteit als instituut, is de kernvraag dan hoe werkzaam te zijn binnen de universiteitsfabriek, maar niet geruisloos met de machinerie mee te bewegen. Geïnspireerd door Lorde stelde filmmaakster en cultuurwetenschapster Ariella Aïsha Azoulay haar eigen positie aan Brown University, een van de acht Amerikaanse zogenoemde Ivy League-universiteiten, ter discussie. De uitdaging lag er voor haar in om niet mee op te gaan in het ‘versneld project van de neoliberale Amerikaanse universiteit’, om niet de ambassadeur van het imperialisme te worden, en om de bevoorrechte toegang tot de onderzoeksobjecten die wetenschappers wordt geboden, niet te normaliseren. In plaats daarvan wou Azoulay de rechten van ‘anderen’ op en in deze objecten erkennen. In haar Potential History. Unlearning Imperialism (2019) ontmaskert zij de westerse musea en archieven als sites van imperialistische kennisproductie en stelt ze strategieën voor om het mechanistisch-imperialistische denken af te leren. Ze dringt erop aan om de master’s tools uit te schakelen (disabling) en ruimte te creëren voor ‘niet-gekwalificeerde vormen van kennisproductie’.
Hoe vertraagt sabotage de kapitalistische valorisatie? Welke tijd komt er dan vrij?
Ik las Azoulays boek als een uitnodiging om de kennismachine waarvan ik deel uitmaak (maar weiger in op te gaan), te blijven saboteren. Sabotage kan daarbij tegelijkertijd een belemmerende én een transformerende kracht zijn. Als de normale gang van zaken verstoord wordt komt er namelijk energie vrij. In de natuurkunde kan een belemmering leiden tot vormverandering of warmteproductie, wrijvingskracht, nieuwe schuifkracht of vertraging. Het zorgt voor slijtage, maar ook voor gepolijste of gebruineerde oppervlakken. In het beste geval wordt de hele machinerie goed door elkaar geschud en ontstaat er een stick-slip effect: een stuitering waardoor de machine begint te kraken, te schuren en te janken. Er ontstaat dan spontaan een schokkende beweging die lastig onder controle te houden is.

In een serie van terugkerende oefeningen, en met de hulp van vele metgezellen binnen en buiten de universiteit, zocht ik de voorbije decennia het stuiterend effect van de sabotage op. Ik ben een saboteur die functioneert bij gratie van de verbindingsstreepjes met kunstenaars, activisten en studenten. In wat ik een gekoppeld denken noem (hyphenated thinking) beoefenen we alternatieve vormen van kennisproductie en worden we aangedreven door de volgende vragen: Welke energie komt er vrij als we de individualistische, hiërarchische kennisoverdracht saboteren? Wat als we gedeelde en collaboratieve leeromgevingen creëren die de hiërarchische didactiek overstijgen en de dialectiek van dissensus stimuleren? Welke transformatie of vormverandering treedt op als er artistieke vormen van kennisproductie geïmplementeerd worden in een universitaire context? Hoe vertraagt sabotage de kapitalistische valorisatie? Welke tijd komt er dan vrij? En hoe kunnen we het proces van segregatie en epistemisch geweld afleren en laten stuiteren van creativiteit en diversiteit?
Oefening #1 – veelspraak en meerstemmigheid
In 2018 implementeerde ik samen met schrijfster en choreografe Ivana Müller het Notes-project in de bachelorcursus Repertoirestudie van het theater. Die cursus biedt een kritische benadering van canonvorming vanuit gender- en postkoloniale studies. Met het artistieke Notes-project, waarin we samen dramateksten lezen en annoteren, wil ik abstracte bespiegelingen rond ‘dekolonisatie’ en ‘participatie’ omzetten in de praktijk en de master’s tool van canonvorming ontregelen. Ik zet daarom bewust een stap terug uit de mij toebedeelde rol als specialist. De literatuurlijst van werken behorende tot de canon, doorgaans opgesteld door een ‘autoriteit’, wordt vervangen door een wishlist van een gemeenschap van lezers-annoteerders. De geselecteerde werken mogen, maar hoeven niet tot de canon te behoren. Ik probeer zo niet de poortwachter te zijn van gevestigde waarden en archieven. In plaats daarvan hoop ik een aanzet te geven voor wat Raunig een modulerende universiteit noemt: een leeromgeving waarin niet de hiërarchische maar de relationele kennisoverdracht van belang is, ‘zonder de productie van kennis in een stevig centrum vast te leggen’.
Een rechtlijnige, eenduidige analyse is niet mogelijk in het Notes-project.
In het Notes-project maken de studenten aantekeningen in de kantlijn van hetzelfde exemplaar van een dramatekst die ze samen hebben gekozen. Om de beurt enten ze reflecties en associaties op de tekst, waarna ze het steeds hybrider wordende manuscript in een vaste volgorde doorgeven. Ze kunnen reageren op passages uit de dramatekst, maar ook op de annotaties van medestudenten. Op die manier ontstaat veelspraak rond één tekst. Verschillende interpretaties, associaties en bedenkingen mogen naast elkaar bestaan. De annotatieketting transformeert zo de master’s tool van de individuele tekstanalyse in een gedeelde, meerstemmige dramaturgie. De dramatekst wordt een kritische ruimte waarbij als vanzelfsprekend rekening gehouden wordt met de mening van de ‘anderen’. De volgende en vorige annoteerders doorkruisen immers voortdurend onze gedachten bij de tekst. Een rechtlijnige, eenduidige analyse is niet mogelijk. Het Notes-project is met andere woorden ook een oefening in speculatief denken. We ervaren de weldaad van de tijd en de ruimte die we ons gunnen om te denken in onvoorspelbare richtingen. Het voelt als een rustpunt vol mogelijkheden in een door een steeds versnellende, neoliberale workflow geteisterde universiteit.
De ‘output’ doet in geen enkel opzicht denken aan de klassieke academische paper. De studenten werken met washi-tape, foto’s, stiften en kleurpotloden, ingevoegde citaten, andere tekstfragmenten, droedels en post-its om de dramateksten te annoteren. Je zou kunnen zeggen dat ze er een ‘wilde en transversale schrijfstijl’ op nahouden, die niet te vangen is in wat Raunig ‘the straightjacket of the essay industry’ noemt: het keurslijf van de essay-industrie. Studenten worden niet geëvalueerd op hun individuele prestatie. Wat ‘telt’ is het lef dat zij tonen om de onaantastbaarheid van boeken te schenden: hoe zij met hun saboterende energie ruimte creëren voor hun eigen stem en die van anderen, en voor dramateksten die niet tot het door ‘specialisten’ samengestelde repertoire behoren. Er zijn geen van hogerhand opgelegde deadlines, er is enkel het onderlinge vertrouwen van gedeelde zorg. Als één iemand dit vertrouwen schendt, valt de annotatieketting immers uit elkaar.

Ook dit is een kans voor de modulerende universiteit: dat de meest uiteenlopende vormen van cognitieve, affectieve en dienstbare arbeid elkaar overlappen.
Het Notes-project haakte in op het project ‘The Inclusive Library’, dat de bibliotheek van de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van UGent in 2022 opstartte. We kochten theaterteksten en theoretische werken aan die uitgegeven werden buiten het ‘rijke Westen’. Onze deelname aan de meerdaagse School of the Jaguar van de Chileens-Mexicaanse choreografe Amanda Piña datzelfde semester verstevigde ons proces van unlearning. We leerden er met Juan José Luis Katira Ramirez, intergenerationeel expert van de Wixárika-gemeenschap, ‘een landschap lezen als een bibliotheek’ en een ‘cactus als een boek’. Wij stelden zo niet alleen onze bevoorrechte toegang tot de theaterteksten in de universiteitsbibliotheek ter discussie, maar erkenden ook het bestaansrecht van andere, niet-mechanistische wereldbeelden en hun recht op een plek in de studie van canonvorming. Om het met de woorden van Azoulay te zeggen: we vormden ‘de niet-gekwalificeerde vorm’ van kennisproductie om ‘tot een van de vele’. Ik moet glimlachen als ik bedenk dat de intergenerationele, animistische kennis van Katira Ramirez op de collegeplanken rug aan rug staat met het Companion Species Manifesto van Donna Haraway. Want ook dit is volgens Raunig een opportuniteit voor de modulerende universiteit: dat via de vele assemblages in de kennismachine ‘de meest uiteenlopende vormen van cognitieve, affectieve en dienstbare arbeid’ elkaar overlappen. In de vele verbindingsstreepjes met metgezellen binnen en buiten de universiteit ontwikkelen zich alternatieve leeromgevingen waar plaats is voor meerstemmigheid en wederzijdse transformaties.
Oefening #2 – schakelen en co-burgerschap
Die verbindingsstreepjes zijn ook onmisbaar tussen disciplines. We gingen daarom interdisciplinaire allianties aan in onderzoeksseminaries, workshops en summerschools om de compartimenterende structuur van faculteiten, vak- en onderzoeksgroepen te laten bougeren. Deze allianties zijn meer dan wat interdisciplinaire samenwerkingen in de praktijk vaak betekenen, namelijk dat het ene domein een hulpwetenschap van de andere vormt. Voortbouwend op Haraways vitale model van de art-science-activist worldings oefenden we ons in gekoppeld denken tussen activisme, wetenschap en kunst. Kennis is volgens dat model niet gesitueerd in één individu of één onderzoeksdomein, maar duikt op in de koppeltekens tussen denkende entiteiten. Gedachten en ideeën moduleren voortdurend in een relationele kennisoverdracht.
We moeten een universitaire structuur durven te denken die de sociale segregatie tegengaat in plaats van haar te versterken. Daarvoor is ook een stadsbrede aanpak nodig.
De audiowandeling over skatecultuur en stedelijke ecologieën met choreografe Mette Ingvartsen als metgezel, de alternatieve ecologische wandelroute langs de GR 128 met kunstenares-architecte Paoletta Holst, de Parlementen der Dingen tijdens de jaarlijkse summerschool over klimaatverandering met theatermaker Peter Aers en facilitator en onderzoekster Obiozo Ukpabi, de workshops met choreograaf Arkadi Zaides en zijn Necropolis-project in het universiteitsbrede keuzevak Mensenrechten van Eva Brems, de samenwerking met performancekunstenares Maria Lucia Cruz Correia, biologen en stadsontwikkelaars in haar ‘Zenne River Project’: het zijn voorbeelden van langetermijnengagementen waarin we het mechanistische wereldbeeld vanuit een ecologische betrokkenheid doorprikken en het compartimenterende denken in disciplines en gespecialiseerde studiegebieden doorkruisen. Het is een onderzoek naar ons worden met de wereld in plaats van ons zijn in en de controle over de wereld.
Maar we kunnen nog meer in beweging brengen. We moeten allianties durven te smeden met zogenaamde niet-experten, die andere narratieven brengen dan de geijkte wetenschappelijke. We moeten een universitaire structuur durven te denken die de sociale segregatie tegengaat in plaats van haar te versterken. Daarvoor is niet alleen een universiteitsbrede, maar ook een stadsbrede aanpak nodig. Co-burgerschap is volgens Azoulay een verzameling aannames en praktijken die gedeeld wordt door verschillende mensen – onder wie academici – die zich verzetten tegen imperialisme, kolonialisme, en raciaal kapitalisme. Laat ons werk maken van leerbuurten waarin deze vorm van co-burgerschap ge- en beoefend wordt. Van omgevingen waarin universiteit en stad van elkaar leren, als een voorwaarde voor meerstemmig en toekomstbestendig onderwijs en onderzoek.
De renovatieplannen voor Technicum 4, de plek waar de opleiding Kunstwetenschappen en de opleiding Architectuur en Stedenbouw van UGent zullen samenhuizen, laten ons alvast in die richting denken. In de renovatiebenadering van Havana-Karuur-SEA-Wim Cuyvers is de onderste hal opgevat als een ontmoetingsplek tussen ‘binnen’ en ‘buiten’, tussen universiteit en stad. De gebruiksscenario’s voor de hal van het gebouw blijven vrij van claims, als ‘bruikbaar raakvlak’, aldus de ontwerpers.
De universiteit van de toekomst is niet langer het centrum van één vorm van kennisproductie.
Ik stel het mij zo voor: de hal wordt een ontmoetingsplek waar kennis kan worden opgeladen via activiteiten die tijdelijk of permanent zijn, gepland of toevallig. Kennis kan er bijvoorbeeld gegenereerd worden door een onderzoeksseminarie dat naar buiten plooit, of door een danser of skater die haar belichaamde kennis van de kromming van een gebouw binnenbrengt. De opgeladen kennis staat niet alleen ten dienste van lopend onderzoek aan de universiteit, maar is bruikbaar voor alle activiteiten die zich in de tussenruimte ontplooien. De ruimte behoudt zo ook haar slagkracht als publieke ruimte: ze zal altijd betrekking hebben op de mensen die haar (gedeeld) gebruiken en samen de onderzoeksvragen formuleren. Het is precies die koppeling tussen binnen en buiten die het onderzoek in de gedeelde ruimte maatschappelijk relevant maakt, niet de vraag of een individueel onderzoek van ‘binnen’ de universiteit vertaald of gevaloriseerd kan worden naar het grote publiek. In leerbuurten als deze vormt de stad een kennislandschap dat de kritische onderstroom van de universiteit vormt. Zo kan meerstemmige expertise doordringen tot diep in de kern van onze kennisinstellingen en deze mee helpen transformeren. In dergelijke gedeelde, levendige ruimtes kan co-burgerschap beoefend worden zoals Azoulay vooropstelde.
De universiteit van de toekomst is niet langer het centrum van één vorm van kennisproductie. Als er af en toe zand in de raderen van de kennismachinerie gestrooid wordt, kan vertraging leiden tot (terug)schakelen, in de betekenis van zowel een stap terug zetten als ruimte creëren voor verbindingsstreepjes, voorbij het gecompartimenteerde denken. Enkel dan kan er een modulerende universiteit ontstaan waarin plaats is voor verstrengelde zelfzorg.