NEE tegen (contrair) conformisme

Door Frank Heinen, op Mon Jun 07 2021 22:00:00 GMT+0000

Enkele dagen voor Nederland voor het eerst in lockdown ging, liep ik op zondagavond door Amsterdam-Noord, het deel van Amsterdam waar je met de veerpont naartoe moet. Dat is zelden een goed teken.

Amsterdam-Noord gentrificeert al jaren in hoog tempo, behalve op de plekken waar ik moet zijn. Daar is de stad nog altijd gruizig en schemerig en verpauperd, slaat de wind je in het gezicht en trekt de wind rukkerig aan je jas. Ergens op het soort industrieterrein dat je kent uit films waarin afrekeningen in het drugscircuit plaatsvinden, werd ik verwacht bij een podcastopname. Onderweg verheugde ik me alvast op de tocht terug, op de laatste trein en op de twee maandagochtenddeadlines die op me wachtten. Ik belde aan bij een duistere loods. Ik kende de makers niet, ik kende de podcast niet. Het enige vertrouwde aan het geheel was ikzelf, en de prangende waarom-vraag die me op dit soort exercities altijd vergezelt. Natuurlijk had ik ‘ja’ gezegd op de uitnodiging, ‘ja’ op het verzoek van Utrecht naar Amsterdam te reizen, ‘ja’ op de vraag of ik een paar kleine dingen wilde voorbereiden.

‘Mogen we je nog een keer vragen?’ vroegen de makers na afloop.

Nog voor ik beleefd kon weigeren, had ik al enthousiast toegezegd.

In gedachten weiger ik de hele dag. Een reflex. Nee, ik wil niet. Nee, ik kan niet. Nee. Nee. Nee.

Ja. Ja. Ja. Ja. Ik zeg zo vaak ja dat mensen denken dat ik helemaal niet weet hoe het moet, weigeren. Terwijl: in gedachten weiger ik de hele dag. De ‘nee’ cirkelt altijd door mijn hoofd. Een reflex. Nee, ik wil niet. Nee, ik kan niet. Nee. Nee. Nee. Ergens in mijn ontwikkeling heb ik geleerd die reflex om te buigen. Wie altijd ‘nee’ zegt, eindigt eenzaam, berooid en verbitterd. Laten we zeggen dat er een tijd was dat ik goed op weg was. Daarom zeg ik nu vrijwel altijd ‘ja’, als ik ‘nee’ bedoel, en als ik echt onmiddellijk zeker weet dat het toch echt ‘nee’ moet zijn, zwijg ik eerst een tijdje, om moed te verzamelen. Ik ben hierin niet uniek: de norse BBC-producer Danny Wallace zei een jaar lang op alles ja, en schreef daar een storend optimistische memoire over waar ze later in Hollywood een met vakkennis gemaakte flutkomedie met Jim Carrey van brouwden.

Moraal van dat verhaal: zeg eens wat vaker ja.

Wie altijd het antwoord geeft dat de ander wil horen, kan op een zeker moment vergeten wat ie wilde zeggen.

Wat Wallace er niet (of in elk geval: onvoldoende) bij vermeldde, is dat te vaak ‘ja’ zeggen minstens even deprimerend werkt als altijd ‘nee’. Bovendien komt de ‘ja’ lang niet altijd uit een mooie plek. De helft van mijn onwillige ‘ja’s’ vormen meestal de eerste stap in het overwinnen van een of andere onrealistische angst, de andere helft zijn een uiting van een meer recente vrees, namelijk die om niet aardig gevonden te worden.

Wie altijd het antwoord geeft dat de ander wil horen, kan op een zeker moment vergeten wat ie wilde zeggen. Je moet de zekerheid hebben dat de ander je een onwelgevallig antwoord niet kwalijk neemt, of in elk geval bereid is er overheen te stappen.

Wie bijvoorbeeld actuele columns schrijft, zoals ik, komt voortdurend in die situatie. In dit geval is de lezer de ander. Er is een actualiteit, en de publieke opinie is weer eens verdeeld. Nog voor je weet wat je zelf vindt, hebben al ten minste vijfhonderd schuimbekkende Twitteraars in je oren getoeterd wat er te vinden valt. Je weet al wat je vrienden vinden, wat je collega’s vinden en wat de mensen waar je stiekem een beetje op neerkijkt vinden. Kortom: je weet al wat je moet vinden, het enige wat je nu nog te doen staat, is dat wat al gevonden werd opschrijven, ‘ja’ zeggen op een niet-gestelde vraag. Je kunt ook het tegenovergestelde vinden van wat je moet vinden – veel mensen hebben daar een aardige niche in gevonden – maar het is een misverstand te denken dat zulke contraire opvattingen een vorm van ‘nee’ zijn. Het is bijna net zo voorspelbaar, en daarmee een even hartgrondige ‘ja’ op de niet-gestelde vraag.

Over een geheel ander onderwerp schrijven kan, dat lijkt al meer op een ‘nee’, maar dan moet je erop rekenen dat je stuk de volgende dag nauwelijks gelezen wordt, en dat ’s middags de redactie aan de lijn hangt om te informeren wat je bezielde. Schrijf waar iedereen over schrijft, verhoud je gewoon tot de rest op de manier zoals we die voor je in gedachten hadden.

Het razendsnelle ‘ja’ ontslaat je van de noodzaak om verder na te denken, om je positie steeds opnieuw te bepalen, om dieper te graven.

De Nederlandse cabaretier Micha Wertheim schreef enkele maanden geleden een artikel over de zuinige ontvangst die de laatste show van Theo Maassen ten deel was gevallen. Wertheim betoogde overtuigend dat veel van de kritiek terug te voeren was op morele verwarring van de critici: Maassen besprak allerhande maatschappelijke ontwikkelingen in de rol van de man die die veranderingen als een bedreiging ervaart. Daarbij maakte hij enkele gedateerde, misschien niet meer helemaal oké grappen. In enkele recensies werden die opmerkingen niet als theaterteksten behandeld, maar als opiniestukken.

Ik bezocht de voorstelling ook. En ik herinner me dat ik een beetje bedrukt de zaal verliet. In het verleden had Maassen zo vaak secuurder en komischer omschreven wat ik voelde zonder dat ik daar woorden aan had kunnen geven dat ik ervan uitging dat dat altijd wel de verhouding tussen ons zou blijven. De vraag was: was Maassen veranderd, of antwoordde ik gewoon alvast ‘ja’ uit angst het verkeerde te doen, nog voor ik had uitgevist welke vraag eigenlijk aan de orde was? Eerst was ik overtuigd van het eerste, sinds Wertheims stuk overweeg ik de mogelijkheid van het tweede.

Iedere keer dat het lukt om mezelf en de wereld een klakkeloos antwoord schuldig te blijven, geloof ik dat ik ietsje dichter bij een prettigere versie van mezelf kom.

Het razendsnelle ‘ja’ ontslaat je van de noodzaak om verder na te denken, om je positie steeds opnieuw te bepalen, om dieper te graven. Je weet wat je geacht wordt te zeggen om je sociale positie te behouden of te versterken. Het ontneemt je ook de mogelijkheid jezelf te verrassen, de vrijheid om te mislukken, de vrijheid om jezelf teleur te stellen en om eerlijk tegen jezelf te zijn. Bovendien bestaat de kans dat je vergeet wie je bent, druk als je bent te worden wie je zou willen zijn. De ‘nee’ geldt dan vooral die eeuwige neiging te pleasen, geen sociale brokken te maken, in denken en in doen. ‘Ja’ zou wat vaker het antwoord moeten zijn op de vraag of je nog mag tegenvallen.

Ik had weliswaar ja gezegd, maar er had toch een nee-randje aan gezeten.

De laatste jaren word ik er met elk stuk een beetje beter in mijn werk onafhankelijk te laten bestaan, en de in stilte gestelde ja/nee-vragen te negeren. Soms, op slechte dagen, met weinig tijd, geef ik nog wel eens toe aan het comfort van een voor de hand liggend ‘ja’. Maar iedere keer dat het lukt om mezelf en de wereld een klakkeloos antwoord schuldig te blijven, geloof ik dat ik ietsje dichter bij een prettigere versie van mezelf kom.

Dit geldt vooralsnog alléén voor impliciete verzoeken.

Een paar maanden na de opnames in Amsterdam-Noord kreeg ik weer een mailtje. De wekelijkse podcasts in Amsterdam-Noord waren ingeruild voor een zomerse interviewserie. Of ik zin en tijd had? Tja.

In een kleine overwinning in mijn persoonlijke strijd liet ik de makers naar mijn huis komen. We spraken de hele avond, het was gezellig en ik was opgetogen: ik had weliswaar ja gezegd, maar er had toch een nee-randje aan gezeten.

Terwijl de microfoons weer werden ingepakt, vroeg een van de interviewers: ‘Je wordt zeker voor veel dingen gevraagd.’
Ik knikte. Ach, wat is veel.
‘En dan zeg je zeker vaak nee?’
‘Zou misschien nog wel wat vaker kunnen.’
Hij lachte. ‘Zoals wanneer wij je vragen.’