Tegenzangen

Door Jan Nieuwenhuis, op Mon Dec 16 2024 16:36:00 GMT+0000

Deze ‘Tegenzangen’ zijn een eerste selectie uit de aantekeningen over muziek van Jan Nieuwenhuis. Ze ontstonden vanuit het verlangen naar een schriftuur die recht doet aan de onafzienbaarheid van haar onderwerp, in plaats van te zijn gebonden aan doelmatigheid en actualiteit. Zo veelvormig als de muziek zelf, zo gevarieerd de notities. Als antwoord op een voorafgaande zang, willen deze tegenzangen terugkeren naar de muziek.

‘De evolutie van het woord “braaf” van het Italiaanse “bravo” naar het Nederlandse “braafjes”’, merkt J.A. Emmens op. Iets dat moed vereiste en daarom werd toegezongen is op Nederlandse podia verworden tot lofprijzing van de gehoorzaamheid.

De snavel van de Japanse bergkoekoek is rood vanbinnen, omdat hij beeldschoon zingt tot hij bloed ophoest.

Hoeveel concerten heb ik niet bezocht waar de lucht beefde van wanhoop?

Als ik zingende Sardijnen hun kelen hoor raspen ter meerdere eer en glorie van een hogere macht, dringt de vraag zich op waar we zo’n verwaterde en zoetgevooisde koorvariant aan te danken hebben op het Europese vasteland.

Muziek vertelt meer over de werkelijkheid dan over het leven van haar makers. Waarom de meeste exegeten vervallen in het optekenen van biografieën en andere anekdotes, is een raadsel groter dan de muziek zelf.

Een lyrische lijn die zich plotseling ontworstelt aan een kolkende massa vrije improvisatie en daar een tijdje bovenuit stijgt: ascese van de schoonheid.

Verklankt een geniaal musicus op een onbewaakt moment de tijdgeest? Dan stormen horden kunstreligieuze fanatici toe om hem aan de schandpaal der verering te nagelen.

Iedereen wordt met open oren geboren. De smaak leert ons deze gave snel genoeg af.

Motus in fine velocior: het tempo van de tijd neemt toe wanneer een tijdperk in crisis een mogelijk einde nadert. De tijd, samengebald, verstrijkt sneller door een opeenstapeling van gebeurtenissen. Er wordt meer verbruikt in kortere tijd. Zo bezien verkeert de Nederlandse nieuwe muziek niet in een crisis, maar verwijlt ze in een staat van apathie.

Als muziek verslaving is, ben ik haar eigendom.

Het verontrustende aan muziek met het predicaat ‘tijdloos’ is de verbintenis met het moment waarop ze ontstond. Een verlangen naar vroeger heft het heden op, zonder ermee te communiceren. Een geforceerde, pijnlijke terugkeer naar wat enkel bestaat in de herinnering. Het verleden prevaleert in weerwil van de onmiddellijke ervaring van een muzikale tijd.

Het is veelzeggend dat de toename van sentimentele muziek, die aanspraak probeert te maken op het gevoel van de luisteraar, mooi gevonden wil worden, samenvalt met een verharde wereld die de muziek onverschillig is. Vanwege deze schijnbare tegenstelling dichten mensen muziek de kracht toe van een tegengif, een troostvol medicijn. Het is anders: ze voegt zich naar de barbarij van de wereld. Ze verkoopt voorgekookte gevoelens. In deze wending toont ze zich de ultieme leugenaar. Ze laat haar donkerste kant zien, gewassen in de glinstering van valse tranen.

Net als voor grensoverschrijdend gedrag moeten er meldpunten komen voor grensoverschrijdende muziek.

Er is muziek die ik opvat als een belediging aan mijn adres.

Nieuwe muziek? Andere muziek, altijd andere muziek.

Muggen bekopen gezoem met de dood. Veel muziek, ergerlijker, laten we ongestraft passeren. Omdat ze geen aankondiging is. De steek van de mug kan voorkomen worden, de aanval van de muziek niet. Het kwaad is al geschied, er valt niet meer te ontluisteren.

In de gecomponeerde muziek moet er, zo lijkt het, altijd een onderwerp zijn. Ze moet ergens over gaan, anders dan over muziek, ter verantwoording van haarzelf. Het heeft er alle schijn van dat musici niet meer geloven in de kracht van muziek zonder meer. Ze moet bij voorbaat worden toegelicht.

Jan Nieuwenhuis, uit de reeks 193. (2020)

Sommige muziek moet je bij de eerste inzet in de kiem smoren, haar keel dichtknijpen en de adem benemen, zodat ze geen lucht krijgt om te gedijen.

Ik wil niet worden meegenomen door muziek. Ambetante vervoering. Geen foefjes die me vertellen hoe ik me moet voelen. Ik wil alleen nog openbaringen.

Als iemand het woord ‘subliem’ gebruikt, heeft diegene meestal het hoofd gestoten.

Ptah droomde de wereld, schiep haar in zijn hart en opende zijn mond. Hij sprak haar naam en daar was ze. Door te klinken wint het gedroomde aan werkelijkheid.

Ik verafschuw en koester mijn oren om dezelfde reden: de werelden die ik ermee registreer.

Als er in Nederland over muziek wordt geschreven gaat dat in de vorm van bordkartonnen protestleus of hagiografie. Er wordt geschreeuwd of beleden.

Onderdrukt door de terreur van de goddeloze drie-eenheid – toegankelijkheid, herkenbaarheid, eenvormigheid – zijn haar eigen snikken de laatste waarachtige muziek van de 21ste eeuw.

Er bestaat geen moeilijke muziek. Wel onwelwillende luisteraars.

Avant-gardisten, nieuwlichters, radicale wegbereiders, pioniers en andere fundamentalisten van de vooruitgang: de meesten zijn weinig meer dan schapen in wolfskleren.

Muziek bestaat bij de gratie van afwijking. In essentie is ze niets anders dan trilling. Een verstoring van de lucht. Haar waarnemen wil zeggen dat er een verandering heeft plaatsgevonden. De wereld zoals die was bestaat niet meer.

Sprakeloze muziek: als het oor alleen maar hetzelfde hoort, registreert het geen muziek.

Tijd ontbindt de geschiedenis. Hoe ouder de muziek, hoe minder historische betekenis. Het verstrijken van de jaren is voor haar geen verval. Ze groeit, omdat ze haar biografie afschudt. Niet meer gebonden aan het verleden, klinkt wat ze te zeggen heeft steeds helderder. Onthecht van de wereld. Genezen van haar bedoeling.

Veel artistiek directeuren nemen van vruchtbare ideeën alleen de afvalstoffen op. Ze werken als een tampon, maar er is niemand om ze weg te gooien. Daarom zwellen ze zo op.

Muziek geeft naam aan het onuitsprekelijke.

Muziek wendt raadsels aan om haar volledige omvang te tonen. Met het ene duistere gezegde ontvouwt ze het andere, om die kant van de taal te belichten die zich verschuilt in de schaduw van de tekens. Mobilisatie van een schemerig spreken om zich zo ver mogelijk uit te spreiden.

Muziek geeft haar onbegrensdheid bloot aan de gewillige luisteraar. De onafzienbaarheid van haar naakte lichaam is haar kuisheid.

Onaantastbaar, ongrijpbaar, onkenbaar.

Haar verleiding is mijn dwaalspoor, haar opruiing mijn wederopstanding.

Muziek balsemt het heden. Uit angst voor de naderende ontbinding werpt ze haar toestand vooruit.

Muziek is ademhaling in strijd tegen het verval.

Horden muziekpioniers trekken de wereld in om geluid te koloniseren. Roekeloze ontdekkingstocht zonder te luisteren naar enige oorsprong.

Dat muziek zich niet bedient van een woordelijke taal, lijkt voor sommige van haar makers genoeg verantwoording om meteen ook het denken aan de kant te zetten.

De betekenis van een concert van drieënhalf uur in een periode dat de concertvorm de enige mogelijkheid was om deze muziek te beluisteren, is onvergelijkbaar met de betekenis van een concert waar hetzelfde wordt gespeeld in een periode waarin een overvloed aan muziek drieënhalve minuut duurt, zo niet korter, en altijd voorhanden is. Het is onzinnig te benadrukken dat het vanwege die afstand van belang is zulke muziek uit te voeren. Ze is iets verloren dat niet te vervangen is. Er is sprake van een onherstelbare wond in de ervaring van deze muziek, omdat ze onvoorstelbaar is geworden. In haar gaapt een leegte die met geen historische kennis is op te vullen.

Jan Nieuwenhuis, uit de reeks 193. (2020)

Tegen het zingen, Matteüs 15:11: ‘Wat daarentegen de mond uitgaat komt uit het hart, en die dingen maken een mens onrein.’

De wens muziek te zijn. Of liever, geluid: volledig losgezongen van elke menselijke handeling.

‘Listening to the song of the Sirens, but bound: here is the beginning of the petit bourgeois fear of risk’, schrijft Roberto Bazlen. Verlangen, het hart van de muziek, zat de Sirenen in hun strot. Dat wist Homerus, maar toch liet hij Odysseus’ ratio winnen. De listige, met zijn mast, is erbij gaan zitten en heeft de muziek van haar kracht beroofd. Hij is de uitvinder van een gezeten concertpraktijk: een vorm van bewegingloos luisteren. Bij gebrek aan fysieke ketens is het niet meer het onaangetaste publiek dat is geboeid, maar de subversieve kracht van muziek die wordt onderdrukt. De geschiedenis van de westerse klassieke muziek is een narratief over de stoel.

Schrijven over muziek is een onderhandeling tussen wat ik hoor, wat ze teweegbrengt, en de illusie die mijn taal haar verleent. Ik ben niet meer dan een tussenpersoon, die lucht beitelt in steen.

De legende van Gregorius de Grote, die de Gregoriaanse muziek door de Heilige Geest via een duif kreeg ingeblazen, is de eerste verschijningsvorm van muziek als propaganda. Door haar onaantastbaar te verklaren, steekt ze uit boven andere muziek. De barbarij gezongen in noordelijke kerken moest plaatsmaken voor de heilige gezangen uit Rome. Het fundament van de westerse genoteerde muziek is een reclamecampagne.

Muziek die te mooi klinkt om waar te zijn, is dat ook.

Met Karel de Grotes decreet dat de Romeinse liturgie standaardiseert (Admonitio generalis, 23 maart 789) – waarin ook het zingen van psalmen en andere liturgische teksten wordt gelijkgeschakeld in het Frankische Rijk – doet de voorspelbaarheid haar intrede in de muziek.

Met Gregorius de Grote verschijnt de eerste scherprechter van de goede smaak ten tonele. De fictieve norm, die voor het eerst in de leesbare geschiedenis op een dergelijke schaal wordt ingezet, vormt een aanslag op de muziek die niet van hogerhand is gedicteerd. Ze is de belasting die wordt ingehouden op de schoonheid.

Vacature: schrijver van rouwadvertenties voor muziek die dood wordt geboren.

Luisteren? Waartoe? Om de tijd door te komen.

Hebzuchtige luisteraar: hij wilde de muziek volledig. Te laat bemerkte hij dat haar bezitten onmogelijk was, maar dat hij zelf bezeten werd. Er scheurde iets. Ze spleet hem. De rest van zijn dagen sleet hij in een roes van begeerte en eenzaamheid.

Een samenleving waarin alle muziek doelmatig is.

Lachwekkende armoede van de historische uitvoeringspraktijk. Alsof muziek, door het bewijs van de geschiedenis, meer waarheid zou bezitten.

Muziek waaraan je kan horen wat de componist heeft beluisterd: een dampende hoop slecht verteerde zielenroerselen.

Ze schreef muziek als as, zoals Robert Walser beschrijft als je tegen haar aan blaast: ‘Dan is er niets in haar wat weigert om onmiddellijk uiteen te waaien. [Ze] is de deemoed, de onbelangrijkheid en de waardeloosheid zelf.’

Als er een beeld gevormd is van muziek verandert ze niet meer; ze is onbeweeglijk geworden. Er wordt naar haar gekeken in plaats van geluisterd.

Taal en muziek bewegen in afzonderlijke communicatiesystemen. Ondanks de beste intenties refereren ze niet aan elkaar. Bij gebrek aan concrete betekenis spreekt muziekkritiek boven alles een oordeel uit over zichzelf en de taal die ze hanteert. Ze schept een wereld waar haar onderwerp geen deel van uitmaakt.

Als de muziek de mensen boven het hoofd stijgt, verwaardigt de maatschappij van de gemeenplaatsen zichzelf om haar neer te halen.

Het leven wijden aan muziek zoals cicaden doen: buiten jezelf treden en alleen nog maar zingen. Dermate dat je vergeet te eten en te drinken. Dermate dat je je voedt met de zang die je zelf voortbrengt. Het is genoeg om te zingen.

Het was hem gelukt de muziek te verlagen tot het niveau van het woord.

Adembenemende muziek tot er verstikking volgt.

Zelfs de vogels zijn gestopt met zingen.