Een vallende steen voor wat vogels

Door Martha Balthazar, Jana De Kockere, op Wed Feb 06 2019 23:00:00 GMT+0000

Hannah nodigde Susan, Karl, Theodor en Friedrich bij haar thuis uit voor het avondmaal. Karl, Susan en Theodor zagen de vorige avond een voorstelling waarin een performer met zeven stofzuigers danst, naar aanleiding daarvan zitten ze al meer dan een uur in een onmogelijke discussie.

Susan: ...en dan vraag ik mij dus af, als ik seks heb, heeft mijn bed daar dan ook iets aan?

Theodor: Je bed?

Susan: Ja, zoals in de voorstelling: als de performer met de stofzuigers danst, wat betekent dat voor die stofzuigers, dat dansen?

Karl: Susan, betekenis bestaat niet voor stofzuigers. Een stofzuiger zuigt stof. Je probeert die stofzuigers even belangrijk te maken als de mens, en dat is nobel, denk ik, maar je bent nu net heel menselijk aan het denken door menselijke ervaringen te projecteren op een niet-mens.

Susan: Maar… die stofzuigers zijn toch… ik bedoel… dans hoeft niet… ik kan er toch niet vanuit gaan dat die stofzuiger dezelfde… maar juist een andere... nu ja ‘dans’ is misschien niet het juiste woord, maar welk woord dan… je kan toch niet weten...?

Friedrich: Maar dat doen jullie nu al de hele tijd. Altijd als jullie ‘post human’ willen denken, denken jullie meer ‘human’ dan ooit. Dat posthumanisme is nogal een soep, lijkt me.

Theodor: ‘Na mens’. Wat is dat eigenlijk ook, ‘na mens’. ‘Niet meer mens’?

Friedrich: Het einde van de mens! Laat ons afscheid nemen!

Hannah: Nee, dat we de mens volgens het posthumanisme uit het centrum van het denken moeten halen, betekent niet dat de mens er niet meer is.

Theodor: We komen altijd in dezelfde soep terecht.

Friedrich: Was er maar soep… We hebben hier alleen droog brood. Wikipedia zegt trouwens dat er wel zeven definities zijn van ‘posthumanisme’.

Hannah: Sorry, Friedrich, ik heb niks in huis.

Karl: Maar waarom komen we altijd in die soep terecht? Het is bovendien totaal irrelevante soep volgens mij.

Susan: Nee, dat is niet waar. Het gaat over emancipatie. De meeste verbeteringen in de wereld zijn toch in meer of mindere mate het resultaat van emancipatie? Zoals ‘nu hebben niet alleen de rijke mannen, maar alle mannen stemrecht. Nu zullen we wel klaar zijn.’ Maar daar wordt dus altijd ook een grens aan gesteld. Dan komt er iemand en die zegt: ‘Je moet ook de vrouwen stemrecht geven, en dan zijn we klaar.’ En dan lijkt het mij interessant om dat meteen radicaal te doen en te kijken hoe ver je erin kan gaan.

Theodor: Het begrip ‘subject’ wordt opgerekt.

Susan: Ja, van ‘man’ naar ‘mannen en vrouwen’ naar…

Karl: Waarom zeg je ‘subject’, waarom niet gewoon mens? Het is toch de mens die tegenover de wereld staat. Ik vind subject en object veel te abstract. Mens en wereld. Klaar en duidelijk.

Theodor: Of Ding an sich?

Hannah: Dat is te Duits. En te duister.

Susan: Dat is het ding net, Karl, ook niet-mensen kunnen subjecten zijn.

Karl: Kijk, dat is dus exact wat ik niet begrijp!

Friedrich: Ha, ik hoorde laatst dat er in Nieuw-Zeeland een parlement is opgericht voor schapen! Voilà: een schaap als subject.

Karl: Maar dat is toch juist weer supermenselijk! Hadden die schapen daar inspraak in, dat ze plots subject werden in een parlement? Het is toch een menselijk idee dat een parlement een goede bestuursvorm is, misschien hebben schapen zich al op manieren georganiseerd die wij niet eens doorhebben.

Friedrich: Stel je voor, in West-Vlaanderen zijn er meer koeien dan mensen. Dat zou nogal eens een democratie zijn…

Theodor (mompelend, niemand hoort hem, behalve de muren, maar die lachen evenmin): Een vee-mocratie?

Karl: Je kan alles wel een ‘subject’ noemen, maar als alles een subject kan zijn, wat is het dan nog, een ‘subject’?

Friedrich zucht, zijn stoel kraakt.

Theodor: Volgens mij is het subject datgene dat praat over het object. Datgene dat überhaupt het onderscheid tussen ‘subject’ en ‘object’ kan maken.

Hannah: Nee, dat denk ik niet. Ik denk dat het ‘subject’ dat is wat door andere subjecten als subject aanvaard wordt.

Theodor: Ook als het zelf andere subjecten niet als subject kan aanvaarden?

Susan: Dus als ik het goed begrijp, wil het posthumanisme dat ook niet-mensen als subject worden gezien, zelfs als die niet-mensen op hun beurt mensen niet als mensen kunnen zien?

Theodor: Nee, maar, wacht, ik ben in de war. Toch ook juist omgekeerd? Dat mensen meer en meer als niet-subject worden gezien, namelijk als een verzameling algoritmes. Eentjes en nulletjes. Dat is net ultiem objectiverend! Het is dus het omgekeerde van een emancipatie, het is geen winst, het is verlies, verlies van menselijkheid!

Friedrich: Dat is volgens mij maar een schijnbare tegenstelling. Het hangt er maar vanaf hoeveel respect je hebt voor die data. Als je zegt: ‘Alles is maar data’, dan lijkt alles betekenisloos. Maar, als je zegt: ‘Alles is data, wij zijn data, de koeien zijn data, dit glas is data en we hebben respect voor de dataflow’, dan kunnen we juist het feit dat iets data is, gebruiken om het tot subject te maken. Mijn glas is trouwens leeg, mag ik de wijn even?

De wijn laat zich van de ene kant van de tafel naar de andere doorgegeven.

Hannah: Waarom zitten wij eigenlijk allemaal aan dezelfde kant van de tafel? Dat is echt heel onhandig.

Susan: Maar als we dat doen, als we alles als data zien en data als fundament nemen van betekenis en waarde, wordt dan niet het beste dataverwerkingssysteem het meest waardevolle? Dan wordt de mens snel irrelevant, in vergelijking met computers en artificiële intelligentie.

Theodor: Ja, en we kunnen ons er maar beter bij neerleggen. Iedereen zal zijn job kwijtraken aan systemen die beter met data kunnen omgaan.

Karl: Zelfs wij, kunstenaars?

Hannah: ‘Zelfs’? Want jij, de kunstenaar, bent bovenmenselijk?

Karl: Nee, net heel erg menselijk, en dus onvervangbaar door artificiële intelligentie.

Theodor: Onvervangbaar? Een algoritme is vandaag in staat een symfonie te schrijven die niet moet onderdoen voor die van Mozart. En mensen zullen erdoor geraakt worden. Ook artificiële intelligentie kan kunst maken

Friedrich: Artificiële intelligentie kan veel, en inderdaad ook symfonieën schrijven die mensen raken. Maar er zelf door geraakt worden, dat kan het denk ik niet.

Karl: Dus welke nood zou het dan voelen om kunst te maken.

Hannah: Maar ‘geraakt worden door kunst’, dat betekent voor artificiële intelligentie misschien gewoon iets helemaal anders.

Friedrich: Watch out! Er dreigt weer soep!

Susan: Artificiële intelligentie die de nood voelt om kunst te maken, ik zie het ook nog niet meteen gebeuren. Een wereld die geregeerd wordt door artificiële intelligentie lijkt mij namelijk heel functionalistisch. En kunst is toch net dat wat niet-functionalistisch is. Dus wie of wat zou in zo’n wereld kunst maken, en waarvoor?

Theodor: Ja! Kunst als verspilling! En technologie, wel, er is natuurlijk veel verspilling door technologie, maar in essentie is technologie toch bedoeld voor efficiëntie.

Hannah: Bovendien, als jij de symfonieën van Mozart aanhaalt als voorbeeld van ‘kunst’, heb je een specifiek idee van wat kunst is. Ik zou Mozart nu geen kunstenaar meer noemen.

Friedrich: Mozart, geen kunstenaar? De grond weg van onder onze voeten!

Hannah (hartstochtelijk): Je gebruikt een definitie van ‘kunstenaar’ die, denk ik, niet meer geldig is. ‘Kunst’ als iets dat ‘emoties moet opwekken bij het publiek’, zoiets. Dat is niet wat wij nu onder kunst verstaan, wel?

Een glas wijn valt om, rolt van de tafel en spat op de grond in scherven uiteen. Boeken in een boekenkast leunen roerloos tegen elkaar.

Hannah: En in een wereld geregeerd door artificiële intelligentie zal er nog een andere definitie zijn van ‘kunst’, die we ons nu nog niet kunnen voorstellen. Net zoals ‘geraakt worden’ voor niet-mensen iets anders betekent, zal ‘kunst’ iets anders betekenen. En symfonieën schrijven volgens een algoritme hoort daar dan niet onder.

Susan: En een mens zal zo’n symfonie dan misschien ook niet meer als kunst beschouwen. Ons hele begrip van ‘kunst’ zal geherdefinieerd worden. Dat is doorheen de geschiedenis trouwens al vaak gebeurd. Bijvoorbeeld toen fotografie de rol van representatie overnam van de schilderkunst. De idee van ‘kunst’ is toen op losse schroeven gezet, en het representatieve schilderij is opgehouden met kunst te zijn.

Theodor: En de schilder_kunst_ is begonnen. Omdat het verspilling is!

Friedrich (terwijl zijn glas zich door hem laat heffen): Dus, niet de kunstenaar, maar ons kunstbegrip wordt irrelevant! Gered van de ondergang!

Theodor: Maar hoe ziet dat er dan uit, een nieuw non-human proof kunstbegrip?

Hannah: Wel, veel mensen zijn daar toch al mee bezig in het theater. In mijn voorstelling E/non-human/cipation werkte ik bijvoorbeeld met schimmels en bacteriën. Of, beter, werkten schimmels en bacteriën en ik samen.

Susan: En hoe vaak zie je tegenwoordig geen beeldschermen als medespelers op scène.

Karl: Maar wat is het verschil tussen dat en hoe ze pakweg honderd jaar geleden kartonnen schepen voortbewogen over scène vanuit de coulissen?

Theodor: Goede vraag.

Susan: Dat we ze nu zien als medespeler! Als een subject!

Theodor: Maar dat is toch omdat wij ze tot speler bombarderen? Omdat we ze dingen doen doen die we menselijk vinden, zoals tot ons spreken. Bij wijze van spreken dan.

Friedrich: I smell soup

Susan: Jezus, we zitten weer in dezelfde paradox. Kan dat dan eigenlijk wel, posthumanistisch theater maken? Volgens mij niet, want het publiek projecteert hun menselijk denken op wat ze zien.

Friedrich: Behalve als het publiek niet uit mensen bestaat, maar uit stenen bijvoorbeeld. Dan heb je een posthumanistische voorstelling. Je weet niet of iemand – of iets – er wat aan heeft, maar je weet ook niet wat dat zou betekenen voor een steen, ‘er wat aan hebben’. Dus dat maakt niet uit, integendeel, dat zijn extra punten voor de posthumanist!

De stilte spreekt voor zich.

Karl: Maar dan moeten die stenen nog naar de voorstelling gebracht worden, en dat doen mensen dan, toch?

Friedrich: Of wacht. Neem nu, een steen – dit wordt zennig – een steen die van een klif valt en er zijn enkele vogels die het zien.

Theodor: Maar is dat dan nog wel theater? Wat is theater dan eigenlijk?

Karl: Nee! Ik wist dat we bij die vraag gingen uitkomen, dit is eindeloos!

Friedrich: Een vallende steen voor wat vogels.

In de verte bromt het ventilatiesysteem.

Theodor: Maar hoe weet je of er andere subjecten zijn, neem nu vogels, die betekenis vinden in het vallen van je steen? En je hebt toch betekenis nodig vooraleer je van theater kan spreken?

Susan: Het is toch wel duidelijk dat vogels subjecten zijn.

Theodor: Ik weet het niet, dat hangt af van…

Susan: Maar wat is ‘betekenis’? Hoe bepaal je of een vogel ergens ‘betekenis’ uit haalt?

Hannah: Laat je dat die vogel zelf doen?

Theodor: Dat kunnen we nu toch ook weer alleen maar vanuit ons menselijk denken bedenken?

Susan: En dan bepaal je toch weer als mens of het theater is.

Hannah: Ik denk dat de betekenisdrager niet-menselijk kan zijn, maar dat de betekenis zelf altijd menselijk zal zijn.

Er klinkt een diepe, gezamenlijke zucht. Het brood wordt doorgegeven, wijn wordt bijgeschonken, een tl-lamp flikkert.

Friedrich (kauwt bedachtzaam op een stuk brood): Ik wou dat ik dit brood was. Dan hoefde ik me al die vragen niet te stellen.

Theodor: Maar waarom proberen wij hier eigenlijk de hele tijd buiten onszelf te treden? De posthumanistische toekomst is een mengelmoes waarin wij ook nog bestaan, alleen niet meer als belangrijkste ingrediënt.

Friedrich: Een soep!

Susan: En in die mengelmoes is het niet meer ‘wij’ versus ‘de technologie’. We moeten af van ons blijvende geloof in een soort van oorsprongsmythe waar technologie en zonde met elkaar verbonden zijn.

Theodor: Wat?

Susan: Adam en Eva lopen naakt in het paradijs, na de zondeval ‘ontdekken’ ze dat ze naakt zijn en moeten ze kleren dragen. Je zou ook kunnen zeggen dat de mens zich pas onderscheidt van al het andere, zowel de goden als de dieren, van zodra er technologie bij komt kijken.

Karl: Zoals in 2001: A Space Odyssey. Apen raken de monoliet aan, nemen het bot vast, en dan…

Friedrich: Gaat er iets mis!

De tl-lamp flikkert nog een laatste keer en begeeft het.

Susan: Nee, juist niet! Van dat idee moeten we af. Dat we een paradijselijke onschuld hebben verloren door technologie.

Hannah: Ja, er wordt veel kunst gemaakt die apocalyptisch is, die een negatief en deterministisch beeld van technologie laat zien. Terwijl het veel genuanceerder, veel hybrider is.

Susan: Ik denk trouwens dat het gevaarlijk is om technologie te zien als een autonome ontwikkeling, naast ‘de natuur’ en wij die in ons blootje lopen. Technologie is altijd iets ideologisch, onlosmakelijk met de mens verbonden. En juist nu technologie zo groot geworden is en de effecten ervan niet volledig in kaart gebracht kunnen worden, mogen we niet uit het oog verliezen dat de ontwikkeling van technologie menselijk is.

Karl: Het gaat dus toch weer over de mens, in the end.

Ondertussen is de nacht gevallen, regendruppels glijden langs de vensters naar beneden, in de verte huilt de wind door de bomen. De schapen buiten in de wei zien er de poëzie niet van in.

Hannah (steekt een kaars aan): Hoezo?

Karl: Omdat we ertoe worden gedwongen na te denken wat het betekent mens te zijn. En dan is dat zogezegde posthumanismedebat nu inderdaad erg relevant, maar juist omdat het over de mens gaat. We kunnen wel allemaal ideologische redenen gaan bedenken waarom we er zoveel mee bezig zijn, maar uiteindelijk lijkt het mij vooral de nieuwe technologie te zijn die ons dwingt te definiëren wat menselijk is. We hebben nu programma’s die ons kunnen doen geloven dat ze menselijk zijn, terwijl ze lijntjes codes zijn, wat heel ver afstaat van de oude idee van wat ‘mens’ is.

Theodor: Dus posthumanisme wil in theorie de grens doen vervagen tussen mens en technologie, maar zet die grens eigenlijk juist in de schijnwerpers?

Susan: Ja, je zou kunnen zeggen dat de mens zich bedreigd voelt, langs twee kanten. Langs de bovengrens voelen we ons aangevallen door de kracht van technologie, en langs de ondergrens door bijvoorbeeld het klimaat. Dat wat wij eerst leken te beheersen, begint nu ons te beheersen.

Karl: Tja, niet zo verwonderlijk dat dit gedachtegoed zo hip is.

Friedrich: Ik denk dat je nog meer kan uitzoomen. Mensen zijn altijd op zoek naar ‘daar gaat het om’. Eerst ging het allemaal om een aantal goden, maar op een gegeven moment zeiden de mensen: ‘Nee, die goden, dat is ongein, daar moeten we mee stoppen, we doen één God.’ En toen zei iedereen: ‘Ja ja, één God!’ En dat deden ze dan een tijdje. Tot er iemand kwam die zei: ‘Nee, genoeg met die God, we moeten in mensen gaan doen!’ En toen zei iedereen: ‘Ja, ja, mensen, mensen!’ En ze bedachten allerlei systemen rond mensen. Toen lukten al die systemen niet goed en kwamen we in het postmodernisme terecht en ging iedereen eerst een beetje ironisch doen over de systemen, maar pfff, dat schiet ook niet op. Dus, dan maar de mens in vraag stellen. Dat lijkt mij wat er aan de hand is. Maar dan met veel meer nuance, natuurlijk.

Tevreden over zijn beschouwing staat Friedrich op en loopt naar buiten. Theodor en Karl wisselen een blik en volgen hem. Hannah en Susan blijven nog even zitten, drinken zwijgend hun glas leeg, en gaan dan ook naar buiten. De tafel is een beetje verschoven tijdens het gesprek, daar waar Karl zat liggen vele kruimels op het tafellaken, de kaars brandt zichzelf op, wijn drupt langs de tafelrand naar beneden, het tapijt neemt de donkerrode vlek in zich op. Ergens in een jaszak gaat een telefoon over. Er is niemand die hem hoort, ofschoon alles luistert.