Troost en verzet: lachen en klaarkomen
Door Jan-Willem Anker, op Tue Dec 05 2017 23:00:00 GMT+0000Je denkt er niet bij na als je lacht, maar lachen is van het meest wonderlijke op aarde. Van een fysieke ontlading die zelfs het orgasme overstijgt, tot een verrukkelijk verzet tegen de dood: een kleine filosofie van de lach.
Op basisschool Rubenshof in het Noord-Brabantse Oosterhout had ik in de eerste klas een lerares, juffrouw Jacqueline. Als ik me haar goed herinner, had zij zeer blond, wellicht geblondeerd of van highlights voorzien haar dat zij tot schouderlengte droeg. Hoewel zij nog erg jong moet zijn geweest, had juffrouw Jacqueline voor mij een vroegoud gezicht.
Voordat ik haar ontmoette, had ik nog nooit iemand getroffen wiens ogen niet altijd meelachen met de mond. De lippen trokken de onderkant van haar gezicht open, alsof haar mond autonoom in haar gezicht opereerde, een eigen levensvorm was. Haar ogen drukten onderwijl iets uit wat ik niet kon duiden. Het was in elk geval geen vreugde of blijdschap, eerder concentratie. Dat is het: zij lachte geconcentreerd, terwijl een lach niet kan zonder ontspanning, zonder overgave.
Wat bevangt je wanneer je lacht? Wat is de lach eigenlijk? Een geheimzinnige en aangename uiting van het lichaam, vrolijk én duister, aanstekelijk én griezelig. Je uit je, maar naar binnen gekeerd. Het verstand staat buitenspel, wordt op nul gezet. Dit alles gebeurt spontaan, zonder enig tactgevoel, in een fractie van een seconde wordt het mechanisme in werking gesteld. De kin wipt omhoog, ogen draaien weg en soms sluiten je oogleden zich. Je raakt in de ban van de opwelling diep uit de ribbenkast. Of lanceert zich de lach in de buik?
Een lach die geen overgave afdwingt, is geen lach.
Hoe dan ook, juffrouw Jacqueline leerde me dat wie zich niet helemaal overgeeft aan zijn lach, al snel eng isis. Oftewel: een lach die geen overgave afdwingt, is geen lach. Jacqueline moet op een akelige manier hebben gegrijnsd. Fans van het horrorgenre kennen het effect van zo’n grijns.
Wat mij het meest treft aan mijn eigen lach – dus niet de glimlach, die vrucht van zelfbeheersing, dat diplomatenfoefje – is het uitstel van het vermogen tot reflexiviteit. De aanleiding voor de lach lost op in de lach zelf. Daarmee lijkt de lach nogal op het orgasme: ontlading. Jim Carrey, de van origine Canadese komiek, beschouwde het orgasme juist als vlucht, een vorm van escapisme zelfs. In zijn stand-upshow Unnatural Act (1991) zei hij er het volgende over: ‘And the only time I forget all of my problems, is when I am right smack dab in the middle of a sexual orgasm. (…) To me an orgasm is like a mini vacation. But it is better because you cannot think about anything while you are having one. (...) For thirty seconds, man, you are free.’
Misschien gaat dit zelfs nog verder en formuleert hij een vorm van zelfopheffing: het orgasme als mogelijkheid tot onthechting. Het slotakkoord van de voortplantingsact creëert voor heel even zelfuitwissing. Maar geldt iets soortgelijks niet ook voor de lach?
Ontluikende bloemknop
In fysiek opzicht vind ik de lach, afhankelijk van de lacher uiteraard, extremer dan het orgasme. Bij het orgasme produceert een mens wat vocht, best weinig eigenlijk. Plassen is indrukwekkender, mede daarom krijgen wildplassers veel meer aandacht dan wildrukkers en wildvingeraars, die er ongetwijfeld ook zijn – cijfers ontbreken.
Nee, de lach dan! De mond wordt wijd opengesperd. Hand voor de mond, zoals bij het hoesten? Nee, hoor, je kunt vullingen in kiezen zien zitten. Het donkerroze keelgat toont zich, de huig. Je laat iemand diep in je lichaam kijken, zomaar, op klaarlichte dag, zonder enige waarschuwing vooraf. Is het niet alsof je je zomaar ontkleedt? De lach is schaamteloos, obsceen. Je keert jezelf nog net niet binnenstebuiten. Versneld ontluikt het gezicht, als een bloemknop. Geen ander deel van het lichaam gaat zo ver open als de mond bij het lachen (althans niet bij mij).

De aanleiding voor de lach is vaak humor, al is een mens ook in staat te lachen om een hem of haar overkomen afgrondelijk ongeluk. Kan iemand die beseft alles te hebben verloren niet in een onbedaarlijke lach schieten? De Nederlandse filosoof en dichter Henk van der Waal merkt in zijn recent verschenen boek Mystiek voor Goddelozen (2017) op dat er momenten zijn waarin je, terugkijkend op je eigen leven, het gevoel hebt dat je definitief verdwaald bent in je eigen leven: ‘Dat is het moment waarop de wanhoop het van je overneemt. Of de schaterlach.’
Wanneer je lacht, biedt je lichaam weerstand aan zijn eindigheid.
In de oorlogsfilm Regeneration (1997), waarin de Eerste Wereldoorlog wordt verbeeld vanuit het perspectief van enkele getraumatiseerde Britse officiers, wordt in het slot het hoofd van de beroemde schrijver Siegfried Sassoon geschampt door een kogel. Hij barst uit in een vette lach om die misser van de dood. Misschien moet ik van dit idee van zelfuitwissing afstappen en het anders formuleren: de lach barst niet alleen het lichaam open, maar ook de tijd zelf.
Het is alsof je even een alternatieve tijdsbeleving geniet, een vorm van ‘tijdvertraging’ zelfs, zoals Van der Waal dat noemt en waaronder hij onder meer ‘de weerstand van een systeem aan zijn eigen teloorgang’ verstaat. Wanneer je lacht, biedt je lichaam weerstand aan zijn eindigheid.
Gespleten karakter
Kun je de lach nog beschouwen als een momentane uitwissing van reflectie? De aanleiding is dat, in het geval van humor, zeker niet. Volgens de Britse filosoof Simon Critchley brengt humor het gespleten karakter van de mens in herinnering. Die beschouwt hij als half beest, half engel. In zijn filosofische verkenning van humor uit 2002 zegt hij daarover: ‘Humor bevestigt de excentrische positie van de mens in de natuur, als een ongeschikt reflectief element dat vervreemd is van het fysieke domein van het lichaam en de uitwendige natuur. Anderzijds vindt in de humor (…) een voortdurende schending van de grens tussen het menselijke en het dierlijke plaats, waarmee hun ongemakkelijke nabuurschap blootgelegd wordt.’
We zijn misschien belachelijk, maar we kunnen er dankzij ons zelfbewustzijn tenminste om lachen.
Schuilt hierin niet weer dat achterhaalde humanistische idee van de mens als kroon op de Schepping? Ongetwijfeld, maar wat ik er interessant aan vind, is dat reflexiviteit een afstand creëert tot het eigen leven. Zij stelt ons in staat om na te denken over onze nietigheid en de dood, en vormt een vruchtbare bodem voor die toch ook alweer oude existentiële eenzaamheid. Humor biedt volgens Critchley troost. We zijn misschien belachelijk, maar we kunnen er dankzij ons zelfbewustzijn tenminste om lachen (in het geval van Critchley, toch niet meer de jongste, glimlachen) en dat troost ons.
In David Grossmans roman Komt een paard de kroeg binnen (2015), een boek dat rijk is aan allerlei soorten humor, komt dit gegeven ook terug. Het is een verbluffende roman, onder meer door de wijze waarop Grossman erin slaagt de ene na de andere verschrikking luchtig op te dienen. De flagellant-komiek Dovele beweert daarin het volgende: ‘Denk je in, puur lichaam, zonder gedachten, zonder herinneringen, gewoon een dom lijf, dat als een zombie rondspringt in de wei en eet, drinkt en neukt zonder zelfbewustzijn.’
In een paar streken schetst Dovele de menselijke toestand waarin niet de ziel, maar het lichaam onsterfelijk is. Het zelfbewustzijn wordt door Dovele als boosdoener gezien, als de veroorzaker van allerlei menselijk ongeluk. Maar het paradoxale hieraan is dat Dovele voor zijn grappen juist buitengewoon afhankelijk is van het zelfbewustzijn dat hij in dit citaat versmaadt. Ook bij Grossman worden lach en orgasme door middel van humor aan elkaar gekoppeld, getuige deze grap:
Klaarkomen is natuurlijk het beste, maar de lach geeft vooral even plezier.
‘Drie mannen, een Italiaan, een Fransman, en een Jood, zitten in de kroeg en vertellen hoe ze hun vrouw verwennen. De Fransman zegt: “Ik smeer mijn mademoiselle van top tot teen in met Bretonse boter en als ze klaarkomt, blijft ze nog vijf minuten schreeuwen.” De Italiaan zegt: “Als ik mijn signora een beurt geeft, smeer ik eerst haar lijf van boven tot onder in met olijfolie die ik uit een dorpje in Sicilië haal en als ze klaarkomt, blijft ze nog tien minuten schreeuwen.” De Jood zwijgt. En zwijgt. De Fransman en de Italiaan kijken hem aan en vragen: “En jij?”- “Ik?” zegt de Jood. “Ik smeer mijn Pesje in met ganzenvet, sjmalts heet dat bij ons, en als ze klaarkomt blijft ze nog een uur schreeuwen.” – “Een uur?’ De Fransman en de Italiaan worden gek. “Wat doe je dan precies met haar?” “Ach,” zegt de Jood, “ik veeg mijn handen af aan het gordijn.”’
Wat deze grap stevig oplaadt, is het gegeven dat Dovele stervende is en gekweld wordt door het idee dat zijn leven zal eindigen. Zijn zelfbewustzijn zorgt voor zijn lijden, maar hij vreest tegelijkertijd voor het moment dat dit zelfbewustzijn voorgoed wordt uitgewist. Binnen deze context krijgen deze (seksistische) grappen over het orgasme hun gelaagdheid.
Je lach of je leven
Dat de lach me troost, neem ik dus graag van Critchley aan, maar daarmee is het laatste woord nog niet gezegd. Zeker, lachen, en hetzelfde geldt voor de ervaring van het klaarkomen, verzoent me eventjes met de dood (waarover ik natuurlijk niet veel weet), maar biedt meer dan troost alleen. Ik beschouw ze, hun vermogen tot ‘tijdvertraging’ indachtig, als kleine verzetshaarden tegen de dood of, om een sportbeeld te introduceren, als lekkere wedstrijdpunten tot de dood je uiteindelijk vloert met zijn grandioze ippon. Klaarkomen is natuurlijk het beste, want het faciliteert de voortplanting (nieuwe wedstrijden), de lach geeft vooral even plezier.

Beide mogen niet te lang duren, zoals Jim Carrey al had begrepen: ‘All you can think about is: what the hell am I gonna grab onto? And: gee I hope the person I am with does not do anything stupid, like move!’ De bewegingen van de ander zouden het orgasme kunnen laten omslaan in een kwelling. Het orgaan wordt dan overgestimuleerd, als een soort kieteldood. Dit laatste gaat merkwaardig genoeg ook op voor het lachen. Je kunt er behoorlijke buikpijn van krijgen.
Om te bulderen van het lachen moet je springlevend zijn.
Ik herinner me de verrukkelijke momenten waarop mijn schoolvriend Jacco Polak mij op de eerste rij bij Latijn liet delen in zijn onuitputtelijke arsenaal aan moppen. Ik was ideaal publiek voor Jacco, want ik kreeg er onmiddellijk de slappe lach van, een genoegen dat ik sinds mijn studententijd niet vaak meer heb mogen smaken. Helaas bestaat er niet zoiets als het slappe orgasme (dat klinkt ook meteen een stuk minder), al komt het meervoudige orgasme mogelijk in de buurt, maar om dat te krijgen moet je geloof ik eerst flink oefenen.
Het verzet dat de lach in het lichaam aantekent tegen de dood, is maar al te zichtbaar: de lach eist stevige ademstoten voor zich op. Adem, leven! Om stevig te lachen, om te schaterlachen, om te bulderen van het lachen moet je springlevend zijn. Wie gekneusde ribben heeft, moet komieken mijden als de pest.
Machtig lachen
In humor, die je als reguliere aanleiding voor de lach kunt zien, is die notie van verzet ook volop aanwezig. Zelf koester ik althans een voorkeur voor de subversieve humor van de machtelozen. Machtsrelaties vormen bovendien een goede ingang om naar humor te kijken. De lachende machthebber is bijvoorbeeld altijd weerzinwekkend, omdat die vergeet dat de mens een belachelijk wezen is. Het is alsof hij zegt: ‘Omdat ik boven jou sta, ben ik beter dan jij en verdien ik het dus om jou te bespotten.’ Omgekeerd werkt het veel beter. De nar mag de koning in zijn hemd zetten, maar niet andersom, de nar staat al in zijn hemd. Het hemd is zijn corebusiness.
De nar mag de koning in zijn hemd zetten, maar niet andersom, de nar staat al in zijn hemd.
Er zijn talloze voorbeelden mogelijk, maar ter afsluiting geef ik er eentje uit het eerste hoofdstuk van Halldór Laxness’ Aan de voet van de gletsjer (1968). De eerste pagina laat mooi zien hoe machtsrelaties humor kunnen dragen. De roman opent met een bezoek van de verteller aan de bisschop van IJsland: ‘De bisschop: “Ik kan u jammer genoeg geen koffie aanbieden, want mijn vrouw is niet thuis.”’ De verteller is een jonge, intelligente theoloog, maar staat in de klerikale hiërarchie helemaal onderaan. De bisschop staat hoog, maar is een dwaas, ook al is hij allerminst dom. Hoewel hij machtig is, kan hij niet eens zelf koffiezetten. Daarvoor heeft hij zijn vrouw nodig. Hij gebruikt haar kennelijk als serveerster, als dienares. Hij speelt wellicht de baas over haar, of denkt dat te kunnen doen, maar dat lukt hem slecht, want hij vervolgt: ‘Zelfs de echtgenotes van bisschoppen zijn ’s avonds niet meer thuis: dat is het maatschappelijk verval.’
Wat is hier het maatschappelijk verval? Dat een oude dwaas er niet meer op kan rekenen dat er koffie voor hem wordt gezet? Omdat dit ons wordt getoond vanuit het perspectief van de ondergeschikte verteller is het grappig. Als het vertelperspectief bij de bisschop had gelegen, was het minder of helemaal niet grappig geweest. De humor ondergraaft de machtspositie van de bisschop. Hij had net zo goed geen bisschop kunnen zijn, maar een sullige theoloog die niet weet wat hij met zijn leven aanmoet.
Behalve dat het knagen aan machtsrelaties ons, al was het maar tijdelijk, in het reine kan brengen met onze eigen sukkeligheid, kan het als strategie dienen om een andere wereld te tonen, een wereld waarin de machtsverhoudingen er totaal anders uitzien. In de woorden van Simon Critchley: ‘Humor legt de toestand bloot en geeft aan hoe die toestand veranderd zou kunnen worden. Dat wil zeggen dat de lach een zekere verlossende of messiaanse kracht heeft.’
In de lach breekt een nieuwe tijd aan.