van het kaf en het koren

Door Martha Balthazar, Jana De Kockere, op Sat Aug 31 2019 22:00:00 GMT+0000

Wat doen theaterstudenten anders dan op café zitten en praten over werk in plaats van te werken? Vanavond meten Karl, Friedrich, Susan en Hannah de afstand tussen loon en leuk, tussen nut en nood, tussen kunst en werk. Theodor bedient hun tafeltje aan 10 euro per uur, maar van de bar af gezien lijkt zijn baas zelfs dat te veel te vinden. Er hangt recessie in de lucht.

THEODOR: Voilà, twee keer rode wijn, een pintje en een cola zero.

FRIEDRICH: Dat moest een gewone cola zijn.

SUSAN: En ik had een witte wijn gevraagd.

KARL: En ik wou eigenlijk een warme chocomelk. Maar een pintje is ook goed, hoor.

HANNAH: Hoe lang werk jij hier nu al, Theo? Het gaat toch nog altijd niet vanzelf, he.

THEODOR: Ik héb tenminste werk. Ik hoef tenminste niet de hele tijd bij mijn vrienden te schooien als ik iets wil drinken. (Kijkt veelbetekenend naar Friedrich.)

FRIEDRICH: Hela! Ik heb ook de hele dag gewerkt! Ik heb tien uur aan een stuk gerepeteerd en ik heb een cola nodig! Een echte!

THEODOR: Ja, maar ik word ervoor betaald. Dat is dan 11,60 euro, alsjeblieft.

FRIEDRICH: Ah, dus iets is pas werk als je ervoor betaald wordt? Geld, is dat waar het voor jou om draait, Theodor? Dan heb je toch de verkeerde opleiding gekozen, vrees ik…

THEODOR: Ik zet die 11,60 euro wel op de rekening.

Theodor keert terug naar de bar.

SUSAN: Ik werk ook in een koffiebar, maar ik zou dat toch niet graag ‘mijn werk’ noemen, want dan lijkt het alsof dat is wat ik… doe. En altijd moet blijven doen.

KARL: Eigenlijk is Hannah hier de enige die echt werk heeft. Jij wordt als acteur betaald.

HANNAH: Ook niet zo heel veel, hoor....

FRIEDRICH: We hebben toch allemaal ‘echt werk’? We hebben veel te veel werk, we verzuipen in het werk, het lukt ons al drie weken niet om samen iets gezelligs te doen, en nu moet Theodor zelfs achter de bar staan.

KARL: Ik bedoel betaald werk.

Een oorverdovend gerinkel klinkt plots van achter de bar. Theodor liet vier volle glazen vallen.

KARL: Ik bedoel betaald artistiek werk.

FRIEDRICH: ‘Werk’, ‘werk’, ‘werk’... ‘Werk’ en ‘arbeid’ zijn negentiende-eeuwse concepten en passen niet bij waar wij nu mee bezig zijn. Het is fabrieksjargon. Een werkgever geeft werk, een werknemer neemt werk, krijgt daar geld voor om te eten en om om één keer per jaar op vakantie te gaan. Werk is een verplichting waar je dankbaar voor moet zijn. Voelt iemand hier zich aangesproken?

Theodor is teruggekomen, met de cola zero en de witte wijn.

THEODOR: Daarom noem ik dit net wel ‘mijn werk’, juist omdat het niet écht is wat ik wil doen. Dat wat ik graag doe, voelt niet als werken.

HANNAH: Dus de essentie van ‘werk’ is dat je het niet graag doet?

KARL: Nee, de essentie van ‘werk’ is dat je normaal betaald wordt. Dat je verdient wat je verdient. Je bouwt er een pensioen mee op, en sociale zekerheid. Niet zoals bij een KVR.

HANNAH: Ah, dus samengevat: ‘werk’ is geld, pensioen en sociale zekerheid, én je mag het niet leuk vinden. En de kunstenaar wil al die eerste dingen, maar vindt zijn of haar werk wél leuk, en dan zegt de maatschappij: ja maar, het is het een of het ander, he!

Op de radio in het café is al een tijdje een gesprek bezig over de migratiecrisis, de cafébaas verzet de post naar een andere zender, waar net ‘Leef’ van André Hazes wordt gedraaid.

HANNAH: Ik moet eerlijk zeggen… Ik wil ook heel graag dat theatermakers veel geld krijgen van de overheid, maar soms vind ik het toch lastig om geld te willen als er tegelijk zoveel geld te kort is om de echte problemen op te lossen. Dan vraag ik me toch af of theater wel nuttig genoeg is om met belastinggeld te worden gemaakt.

FRIEDRICH: Alsof de migratiecrisis wel opgelost zou geraken als jij niet betaald zou worden voor je werk nu…

SUSAN: ‘Nut’, ‘nut’, ‘nut’, wat is dat trouwens? Er zijn zoveel nutteloze dingen waar mensen wel voor betalen. IJsjes, bijvoorbeeld.

FRIEDRICH (roept): Pintjes!

Theodor kijkt op van achter de bar.

“Er zijn zoveel nutteloze dingen waar mensen wel voor betalen. IJsjes, bijvoorbeeld.”

SUSAN: En ook ‘de maatschappij’ betaalt voor nutteloze dingen. Met belastinggeld. Voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, bijvoorbeeld. Een foto van een zwart gat, wat is daar het ‘nut’ van? Wie zit daar nu op te wachten?

KARL: Inderdaad! Weet je wat de echte reden is waarom de maatschappij kunst niet serieus neemt?

HANNAH: Zeg het ons eens.

KARL: Omdat het niet betaald wordt!

Friedrich applaudisseert.

KARL: Om een of andere reden kunnen kunstenaars zich slecht verdedigen. Ze zijn geen goede pleitbezorgers van hun eigen belang, van hun eigen – ja, ik durf het te zeggen – nut. In een maatschappij die volledig draait rond ‘nut’, moet je jezelf niet proberen verkopen aan de hand van je eigen nutteloosheid.

Theodor komt aan de tafel, met vier pintjes.

KARL: Dat fundamenteel wetenschappelijk onderzoek wordt ook vooral betaald door grote bedrijven die hopen dat er in de toekomst geld mee te verdienen valt.

THEODOR: Juist! We zouden moeten spreken in het discours van het systeem. Noem het ‘investeren in de geestelijke gezondheid van de bevolking’, bijvoorbeeld. Klare taal.

HANNAH: Toen er in Nederland zo zwaar bezuinigd werd in de kunstensector, hoorde ik daar eens iemand over zeggen dat kunstenaars eigenlijk aan het investeren waren in de staat, en dat ze in betere tijden dus hun investering zouden moeten terugvragen.

FRIEDRICH: Toch ben ik daar net blij om, dat kunst niet past binnen dat taalgebruik, dat het indruist tegen kapitalisme, tegen winst, winst, winst!

KARL: Ergens gewoon een loon aan willen overhouden heeft niets te maken met ‘winst, winst, winst’. Ik snap niet wat het probleem is met werken en daaraan iets willen verdienen. Je moet toch eten?

Twee mannen van rond de 40 komen het café binnen. Luidruchtig klagend over het feit dat de pensioenleeftijd zal worden opgetrokken, gaan ze aan de toog zitten.

© Lukas Verstraete

SUSAN: ‘Naar je werk gaan’ lijkt toch vooral iets dat vanzelfsprekend vervelend is.

HANNAH: En daarom voelt het… ongepast om geld te verdienen met iets dat leuk is.

KARL: Maar daar zit juist het echte verzet tegen het kapitalisme! Ik snap wat jullie zeggen, ik dacht dat lang ook, dat kunst niets met geld te maken zou mogen hebben. Maar weigeren om onderbetaald te worden, dat is het echte verzet tegen het neoliberalisme! Verzet tegen de idee dat als iets leuks is, het geen deel kan uitmaken van je dagelijkse bezigheden...

De twee mannen bestellen bier bij Theodor. Ze komen hun miserie wegdrinken met het beetje spaargeld dat ze al opzij hebben kunnen zetten, maar dat ze toch nooit zullen kunnen gebruiken, aangezien ze tot het einde der tijden zullen moeten blijven werken.

KARL: ... tegen de idee dat we meer dan de helft van onze tijd onder het juk van arbeid gebukt moeten gaan, om dan in het beetje tijd dat ons rest onze vrijheid te kunnen kopen in supermarkten en pretparken! Tegen de idee dat leven lastig moet zijn, maar je er gelukkig wat aan overhoudt!

FRIEDRICH: De mens die de zin van zijn leven volledig terugvindt in zijn werk? Dat lijkt mij eerder het ideaalbeeld van het neoliberalisme dan een verzet ertegen.

SUSAN: Ja, Karl, wil jij dan werk maken dat kritisch is voor een systeem waar het ook deel van wil uitmaken? We willen toch juist laten zien dat niet alles om geld draait!

KARL: Alsof geld iets slechts is! Zolang er geen basisinkomen is en zolang we moeten eten en huur betalen, is geld gewoon noodzakelijk.

HANNAH: Hier zit me toch iets dwars. Je spreekt over ‘eten en huur betalen’ alsof we bijna dakloos zijn, terwijl wij hier wel allemaal zitten met de nieuwste smartphones en plooifietsen en biokoeken en een paar weken rondreizen in het vooruitzicht.

KARL: Maar dat is precies het probleem! Inderdaad, met ons gaat het goed, wij kunnen het ons permitteren om kunstenaars te willen worden, want wij zitten in een geprivilegieerde positie. We zijn niet rijk genoeg voor al die dingen omdat we kunstenaars zijn, maar wij zijn kunstenaars omdat we rijk genoeg zijn.

THEODOR: Een vriend van mij is net afgestudeerd en zei me onlangs dat hij nu wat tijd heeft om dingen te maken omdat zijn opa net is doodgegaan met veel geld op zijn bankrekening.

HANNAH: Maar stel dat wij dan een uurtarief zouden instellen, zoals een loodgieter bijvoorbeeld. Als ik dat echt begin door te rekenen, dan zal toch niemand mijn werk nog willen betalen?

KARL: Dan zouden we zo principieel moeten zijn als de loodgieter en zeggen dat we het niet meer doen.

SUSAN: Waarom komen loodgieters daar wel mee weg, en wij niet?

KARL: Omdat er altijd iemand is die het werk wel aanneemt. Iemand wiens opa net gestorven is en die het voor zijn artistieke ontwikkeling kan doen.

SUSAN: Is dat niet een te simpele verklaring?

HANNAH: Ik volg het wel. Geldschieters begrijpen misschien niet genoeg hoeveel mensen en geld er nodig is om iets te maken. En dat komt mede doordat wij toch altijd wel werk maken met het geld dat er is. Mensen doen het dan voor niets, om toch maar dat mooie decor te kunnen bouwen.

KARL: En zo wordt het tekort aan geld nooit zichtbaar! Onze onderbetaling toont zich niet in het werk dat we maken!

THEODOR: Een vriend van mij, die accountant is, gaf me eens de tip dat ik mijn uurprijs moet bepalen, en die hoe dan ook op de factuur moet zetten. Je kan dan waarschijnlijk dat bedrag nooit echt factureren, maar dan zet je er op de factuur bij hoeveel korting je geeft. ‘Jullie krijgen vijftig procent korting, maar ik weet godverdomme wat mijn prijs is!’

Een vrouw komt het café binnen, ze draagt posters onder haar arm en kijkt zoekend om zich heen. Theodor gaat naar haar toe. Ze vraagt of ze de posters mag ophangen, als reclame voor de musical van haar amateurgezelschap.

HANNAH: En toch zijn er volkse theaters, zoals ‘Vernieuwd Gents Volkstoneel’ of ‘Echt Antwaarps Teater’ die hun zaal gemakkelijk gevuld krijgen. Zij staan ook niet te roepen dat ze ‘nut’ hebben, maar zij hebben wel een verhaal, als een theater van een stad.

FRIEDRICH: Ja, een verhaal, een identiteit! Laten we dat weer afnemen van populistische politici, wij zijn de echte verhalenvertellers! En wij hebben toch ook een identiteit? Een idee, een plan, een doel voor de wereld?

SUSAN: Als je de verhalen wil vertellen die de mensen willen horen en waar politici voor willen betalen, dan mag je hier in Vlaanderen alleen nog de volgende Daens maken… Dat weet je toch!

FRIEDRICH: Stel je voor, dan moeten we met z’n allen als Griekse goden op een berg zitten, frieten met mayonaise eten en voor wielerwedstrijden supporteren in shakespeariaanse sonnetten.

KARL: Dat klinkt niet eens zo slecht, eigenlijk.

HANNAH: Jawel, dat klinkt gruwelijk, en dat is precies het probleem! Enerzijds mag je als sector niet meer aanvaarden dat je onderbetaald wordt, en anderzijds willen we niet meewerken aan het verhaal waar nu wel geld en publiek voor is, dat van ‘make Vlaanderen great again’. Wat doen we dan?

KARL: Nee! We hoeven niet mee te gaan in de idee dat zo’n verhaal terug in de tijd te vinden is. We moeten net duidelijk maken dat wat er nu gebeurt, het modernisme, het post-modernisme, en wat the fuck dit is waar we nu in zitten, een essentieel onderdeel is van onze cultuur, van onze identiteit.

Theodor komt terug aan de tafel, hij doet alsof hij ze komt schoonmaken.

KARL: We moeten assertiever zijn, we moeten duidelijk maken dat wij iets belangrijks te vertellen hebben. Onszelf waardevol vinden, onszelf op de kaart zetten. En zo onszelf verkopen.

“Ik probeer al een tijdje mezelf op de kaart te zetten, maar het blijkt toch vooral dat het aan iemand anders is om jou daar op te zetten.”

THEODOR: Dat is gemakkelijk gezegd. Ik probeer al een tijdje mezelf op de kaart te zetten, maar het blijkt toch vooral dat het aan iemand anders is om jou daar op te zetten. En als die iemand anders jou niet ziet, of jou niet leuk vindt, dan ben je geen deel van het landschap.

SUSAN (dramatisch): O, tot welke goden moeten wij bidden?

FRIEDRICH: Tot de heilige Petrussen van het theater! De poortwachters van het werkveld! De talentenscouts, de juryleden, de programmatoren!

SUSAN: Wij zitten toch ook in het werkveld? We ploegen en oogsten mee. Het is toch jammer dat wij dan blijkbaar elkaar niet zo gemakkelijk op de kaart kunnen zetten, dat we moeten ‘geselecteerd worden’. Dat iemand anders het kaf van het koren gaat scheiden.

THEODOR: Survival of the fittest…

HANNAH: Terwijl het altijd omgekeerd wordt geformuleerd: een festival ‘biedt een plek aan’. Ze zouden moeten zeggen: ‘Er is te weinig plek, alleen jij mag binnen’. Dat zou eerlijker zijn.

De cafébaas roept boos naar Theodor dat hij hem niet betaalt om plezier te maken met zijn vrienden. Theodor haast zich terug naar de bar.

HANNAH: Soms voel ik mij als een vis in een vijver die moet wachten tot ze eruit gevist wordt.

“Soms voel ik mij als een vis in een vijver die moet wachten tot ze eruit gevist wordt.”

SUSAN: Dat is veel te passief! Wij zijn geen vissen, wij kunnen zelf beslissen om uit de vijver te komen.

FRIEDRICH: Vissen willen bovendien toch helemaal niet gevist worden? Die willen gewoon in de vijver blijven.

HANNAH: Ja ja, het is maar een metafoor, he.

SUSAN: Ik vond mijn metafoor toch wel beter. Het werkveld als een akker. Werkwei.

FRIEDRICH: Nee, ik meen het serieus! Ik vind dat wij niet meer moeten aanvaarden dat wij in een vijver zitten en er een paar vissers zijn die beslissen dat we uit de vijver mogen, op de oever, waar het echte leven zich afspeelt en onze kieuwen langzaam longen worden. We kunnen zelf beslissen om van onze vijver de echte wereld te maken. Om de rest te leren om onder water te ademen.

KARL: Ik ben je een beetje kwijt, geloof ik.

FRIEDRICH: Wat ik bedoel is dat we ons eigen werkveld kunnen definiëren.

KARL: Je kan toch niet beslissen wie de macht heeft om jou geld en werk te geven?

HANNAH: Hij bedoelt misschien dat, afhankelijk van welk soort werk je maakt, kindertheater bijvoorbeeld, andere mensen voor jou belangrijk kunnen zijn.

FRIEDRICH: Nee, ik bedoel het radicaler! De vraag is niet wat je plek is op een al bestaande, objectieve kaart, maar hoe die kaart eruit ziet. Als niemand jou op een kaart zet, dan kan je van de plek rond jezelf een kaart beginnen te tekenen.

KARL: Ik ben de weg een beetje kwijt, met al jullie akkers en kaarten en vijvers en poortwachters.

FRIEDRICH: Ik wil alleen maar zeggen dat ik geen zin heb om te zitten bidden tot iemand beslist dat ik goed genoeg ben om aan het grote publiek tentoongesteld te worden. En dat ik dus op zoek ben naar een vorm waarin ik die poortwachters niet nodig heb om te kunnen blijven spelen.

HANNAH: Ik heb eens een kindervoorstelling gemaakt met een vriend, en die kregen we eigenlijk best gemakkelijk verkocht aan scholen, zeker omdat we ze in de klassen zelf gingen spelen.

Theodor komt terug, met vier pintjes.

FRIEDRICH: Hadden wij nog iets besteld?

THEODOR (met een knipoog): Rondje van het huis!

HANNAH: Maar toch, het gaat niet alleen over ‘geld krijgen’, maar ook over ‘geld krijgen van’. Er staat voor mij toch iets meer op het spel als ik via mensen uit het werkveld aan geld kan geraken dan wanneer juffrouw-Jeanine-die-mij-nog-kent-van-vroeger mij betaalt.

SUSAN: Ja, ik moet zeggen dat ik, ondanks de financieel niet zo interessante toekomstperspectieven, toch ook heel veel zin heb om me te begeven in dat modderige, goed beveiligde werkveld. Juist omdat daar ook mensen zijn die spannender naar mijn werk kijken. Daar liggen veel meer kansen om je te verdiepen. Vruchtbare grond, goede mest.

THEODOR: Ja, poortwachters beschermen ook onze artistieke vrijheid. Het stelt mij wel gerust dat niet alleen de vrije markt – a.k.a. juffrouw Jeanine – de waarde van ons werk bepaalt.

KARL: Dat snap ik, maar ‘waarde’ is wispelturig. Ze verandert regelmatig van oordeel. Zoveel vandaag zo waardevolle kunstenaars zijn arm en onbekend gestorven! Het is misschien gevaarlijk om de poortwachters van nu de waarde van ons werk te laten bepalen. Zij behoren meestal al tot een andere generatie, hun idee van wat waardevol zou moeten zijn is niet vanzelfsprekend het onze.

SUSAN: We zouden ons zo moeten organiseren dat we elkaar waarde kunnen geven. De verbondenheid die wij onder elkaar voelen concreet maken. Als een paddenstoelennetwerk onder de grond. Samen elkaar in leven houden in plaats van ieder voor zich strijden voor de zon!

KARL: Eh, heet dat niet ‘vriendjespolitiek’?

SUSAN: Als we het woord ‘vriendjespolitiek’ vervangen door ‘zorgen voor elkaar’, krijg je meteen een heel ander verhaal. Het zou toch fantastisch zijn dat wij elkaar werk konden geven. Elkaar op de kaart zetten. Eens goed bemesten. Van de vijver een zwemparadijs maken! Dat we noch de poortwachters, noch de vrije markt de waarde van ons werk laten bepalen, maar elkaar!

FRIEDRICH: Minder netwerken en meer netwerk!

THEODOR: Klinkt allemaal een beetje naïef idealistisch.

“Alsof het niet naïef is om te geloven dat onderlinge concurrentie het beste in de mens naar boven haalt.”

HANNAH: Alsof het niet naïef is om te geloven dat enkele selectiecommissies objectief de beste kunstenaars uit de vijver kunnen vissen! Alsof het niet naïef is om te geloven dat onderlinge concurrentie het beste in de mens naar boven haalt! Alsof er achter de praktijk dat kunstenaars in cafés en koffiebars hun geld moeten verdienen om werk te kunnen maken geen ideologie schuilgaat!

SUSAN: Eh, Theodor, ik denk dat je baas je nodig heeft.

Theodor kijkt op, naar de bar. Zijn baas wijst boos naar de lange rij mensen die daar staan te wachten. Theodor haast zich naar de bar, maar is al snel terug bij zijn vrienden.

THEODOR (teneergeslagen): Ik ben ontslagen.