Waar staat u als podiumsector eigenlijk voor?

Door Simon Allemeersch, op Wed Aug 09 2017 09:00:00 GMT+0000

‘Ik ben een dertiger en ik ben moe. Ik ben echt moe van de afgelopen jaren. En mijn vraag is: waar zijn uw handen, waar ligt uw hart?’ Op de sectordag op Theater Aan Zee deed Simon Allemeersch als maker een vlammende oproep aan organisatoren en theaterhuizen om niet langer alle inhoud en kritiek uit te besteden aan kunstenaars. ‘Een artistiek huis dat alleen faciliteert is een doods en kil huis. Kom eens uit uw kot, verdomme. Het is nodig.’

Dit zou een tafelrede moeten zijn voor een sectormoment.

Een paar jaar geleden was ik via de KVS in Kinshasa, en daar kwam ik terecht op een vergadering van een internationaal netwerk van festivals en programmatoren, op de koer van de Théatre Béjart in de quartier Bandal. Daar waren toen ook makers aanwezig op uitnodiging van dat netwerk, waaronder de fantastische Zuid-Afrikaanse performer Boyzie Cekwana. Die hele dag sprak het netwerk over en met zichzelf.

Op het einde waren er ook tafelredes en statements van de aanwezige makers. Boyzie Cekwana vertelde toen in zijn statement hoe het hele netwerk – dat al de hele dag aan het woord was – hem vreemd overkomt. Dat hij er niets bij voelt. Dat hij vindt dat het zijn werk geen moer verder helpt en dat hij niet begrijpt waar het over gaat. Het internationale netwerk luisterde geduldig, en knikte begrijpend.

Meteen na de tussenkomst van Boyzie mocht een van de internationale partners de conclusie van die dag formuleren. Die conclusie ging bijna woordelijk als volgt: ‘Het is duidelijk dat ons netwerk goed werkt, voor iedereen die erin betrokken is, en in de eerste plaats voor de kunstenaars, want daar doen we het uiteindelijk toch voor.’ Boyzie keek niet eens verbaasd op. Vaak gaan dit soort tafelredes, speeches, statements en tussenkomsten als volgt:

De kunstenaar mag voor een kort moment een kerstboom van kritiek opzetten. Iedereen is even vervuld van de warme gloed van de inspiratie van het moment. En daarna gaat alles voort zoals voorheen.

Het spook van de opera

Als freelance maker heb je een brede ervaring van binnenuit, maar institutioneel gezien geen enkel recht van spreken.

Ik werk als freelancer in deze sector. Dat betekent dat ik sinds 2005 in de schoot werk van artistieke organisaties zonder dat ik er echt deel van uitmaak of er bijvoorbeeld voor mijn job moet vrezen. Ik heb een houthakkersstatuut: het contract van korte duur. En eigenlijk ben ik het merendeel van de tijd niet-ingeschreven aan het werk. Hoeveel gesprekken ik in deze positie al heb gehad met mensen over hun job, u kan het zich niet voorstellen.

Het is ook een bizarre positie. Als maker in huizen ben je een beetje het spook van de opera. Letterlijk: ik ken de gebouwen van de huizen waar ik werk vooral ook ’s nachts, na de kantooruren. Als freelance maker heb je een vreemd soort brede ervaring van binnenuit, maar institutioneel gezien heb je geen enkel recht van spreken. Behalve dan in de tafelredes.

Zoals bij Boyzie kan je als maker een tafelrede geven die lijnrecht ingaat tegen de organisatie die om dat statement gevraagd heeft. Je kan zo helder of zo grof zijn als je wil, het maakt misschien eigenlijk geen moer uit. ‘Inspirerend’ is dan niet zelden het beste woord om dat aan de kant te zetten.

Het lijkt soms alsof de organisaties de inhoud en de kritiek hebben uitbesteed aan de kunstenaars. Die mogen dan zeggen en doen wat ze willen en daarna houdt het op. Meer zelfs, dat hoort er eigenlijk bij. Een rebellerende lastige kunstenaar op scène, het staat chique. Het is de ondeugende bontkraag van uw programmatie. Maar waar staat u als sector dan voor?

Marianne Van Kerkhoven maakte ooit het onderscheid tussen een ‘grote dramaturgie’ (die van de organisatie, van het theater) en een ‘kleine dramaturgie’ (die van de voorstelling op de scène). Ik heb het gevoel dat vooral die kleine dramaturgie overblijft. Of dat er op zijn minst geen verband meer gelegd wordt tussen kleine en grote, tussen voorstellingsdramaturgie en organisatie. In ieder geval lijkt het idee te bestaan dat inhoud niet direct uw verantwoordelijkheid is en u alleen maar inhoud programmeert. De inhoud zelf lijkt alleen de verantwoordelijkheid van de maker op scène.

Maak economische gelijkheid en gendergelijkheid eens tot onderwerp binnen uw eigen organisatie.

En als men zegt ‘het is de kunstenaar die verantwoordelijk is voor de inhoud’, dan bedoelt men eigenlijk: het is de kunstenaar die verantwoordelijk is voor inhoud en maatschappelijk engagement, en ook voor de ideeën, de innovatieve communicatie, voor de naambekendheid en de contacten en interviews met de pers, voor het onbetaald schrijven van de projectsubsidies waar de projecten grotendeels op gebaseerd zijn, en ook voor contacten met buurtbewoners en middenveldorganisaties, voor het zoeken naar een specifiek publiek, voor de kritische bevraging van het werk en uiteindelijk ook voor het kosteloos en onverzekerd werken. Dat is de werkelijke invulling van het idee ‘autonomie van de kunstenaar’.

Maar u hoeft natuurlijk geen toneelstukken te schrijven, concepten te bedenken of op de scène te staan. Dat hoeft u als organisatie niet te doen. Dat is het net: de inhoud van uw werk is de vorm van uw organisatie. En daar zijn toch genoeg spannende scenario’s rond te bedenken?

Schaf uw schuttersgilde af

Ik heb het van horen zeggen, want het is niet mijn generatie, maar het schijnt dat het kunstencentrum ooit voor een ander model van werken stond en dus ook voor een hele nieuwe inhoud. Maar dat was in de jaren 1980. De makers die toen in vzw Schaamte zaten, zijn de actieve gepensioneerden van vandaag. Dus welke scenario’s zijn er vandaag dan te bedenken?

Bijvoorbeeld, ik zeg maar iets: schaf uw raad van bestuur eens af. Sommige raden van bestuur lijken wel de lokale schuttersvereniging, waar geen personeel in zit en geen artiesten, en die zelf mijlenver van het werk op de vloer staat, maar die wel alle beslissingen neemt over fusies, artistieke leiding, die benoemt en ontslaat en daar dan maanden te laat en te gebrekkig over communiceert. Dat lijkt me niet goed. Als uw raad van bestuur geworteld is een soort van gemeentepolitiek zonder visie, dan raakt u als organisatie ook niet veel verder dan dat.

Of een andere mogelijk nieuw scenario: maak economische gelijkheid en gendergelijkheid eens tot onderwerp binnen uw eigen organisatie. Vergelijk lonen en functies en trek ze gelijk. En laat uw werknemers zich ontwikkelen in de richting die ze zelf willen.

Ik kom niet werken in uw organisatie omwille van uw beleidsplan van vorig jaar, of omwille van de faam van uw instelling. Wel omdat één van uw medewerkers kan werken met de combiné en dan ook nog eens tijd heeft om met mijn tekeningetjes te lachen en een beter voorstel te doen. Of omdat uw programmatoren de tijd hebben om echt inhoudelijk te spreken en een parcours hebben kunnen volgen over verschillende jaren heen. Geef uw medewerkers dan ook die tijd en die autonomie.

Als het werk voor makers financieel zo georganiseerd is zoals het nu is, krijg je alleen betere blanke middenklasserige makers.

Als er dan al eens iemand van mijn generatie als programmator werkt, is die bedolven onder vergaderingen en yesplannen, en nemen ze ontslag vooraleer het werk af is. Technisch en productioneel werk is zo hard de kern van uw inhoud (misschien eerder dat dan communicatie en management), dat u dat niet kan uitbesteden. Het doen pijn als een hele goeie relatie met een atelier van een huis, en een fantastische productionele ondersteuning die al jaren bestaat, afgedaan wordt als ‘artiesten pamperen’.

Een artistiek huis dat alleen faciliteert is een doods en kil huis. Opnieuw: dan lijkt de inhoud uitbesteed. Het lijkt me vaak alsof organisaties enerzijds te horizontaal georganiseerd zijn om mensen echt de schaduw en de beschutting te geven om hun werk uit te zoeken en tegelijkertijd ook te hiërarchisch gestructureerd om mensen hun eigen beslissingen te laten nemen.

Vragen zijn ons werk

En dan hebben we het dus alleen nog maar over uw eigen werknemers. Loon en werkomstandigheden voor de makers, dat is nog iets anders. Het kunstenaarsstatuut is een zeer wankele aangelegenheid, die de maker geen weinig of geen perspectief biedt. Maar dat heeft ook inhoudelijk verstrekkende gevolgen voor uw organisatie. Want als het werk voor makers financieel zo georganiseerd is zoals het nu is, krijg je alleen betere blanke middenklasserige makers die het aankunnen om als kunstenaar te blijven werken en een parcours uit te bouwen. En zo dreigt dit medium in een razend tempo irrelevant te worden.

Als de werkloosheidsuitkering en het kunstenaarsstatuut de voornaamste inkomsten zijn van uw makers, dan vormen die inkomsten toch eigenlijk ook de voornaamste basis van uw artistieke productie? Waarom maakt u als sector dan geen werk van een beter statuut? Als maker heb je immers tijd nodig. En die overleef je niet als je er geen middelen voor hebt.

Niet omkunnen met vrouwelijke makers: het lijkt soms een voorwaarde voor een managementsfunctie.

Iemand (die niet in een artistiek huis werkt) gaf me ooit in zijn keuken de raad om mijn werk op een langere termijn te bekijken en me vijf jaar op iets te concentreren en me dan pas af te vragen wat het geworden is. Dat is en blijft een gouden raad. Alleen is vijf jaar binnen deze sector een buitenaardse termijn. In die termen over je werk nadenken plaatst je sowieso met één been buiten de sector.

Verder is de individuele blanke mannelijke maker is nog altijd het model. Niet omkunnen met vrouwelijke makers: het lijkt soms een voorwaarde voor een managementsfunctie. Dat een dossier zoals dat van rekto:verso over vrouwonvriendelijkheid in de kunsten niet meer ophef veroorzaakt, is mij echt een raadsel.

Het kan wel zijn dat er al weinig middelen zijn in de sector en dat iedereen met het water aan de lippen staat, maar daar gaat het net om: wat gaan we daarmee doen? Als we meer met privé middelen gaan werken in de toekomst, hoe pakken we dat dan aan? Als we arbeid en verloning anders moeten definiëren, hoe gaan we dat doen? Is het niet beter die dingen zelf uit te zoeken, en dan nog eens ‘innovatief’ genoemd worden, in plaats van te wachten tot het op onze kop valt?

Het kan wel zijn dat een grote werklast, overflexibiliteit en management allemaal tekenen des tijds zijn, en dat het in andere sectoren niet veel beter is – dat kan allemaal wel zijn. Maar u werkt in het theater. U werkt in het theater. Dat wil zeggen: dat de vragen waar we vandaan komen en waar we naartoe gaan – van in de meest brede zin tot het meest kleinmenselijk lot – dat die vragen ons werk zijn: de vraag wat goed is voor ons als gemeenschap, de vraag wat we moeten doen met de ander die aan onze stadspoorten aanklopt, de vraag wat hoop is en wat we kunnen doen aan ons eigen lot.

Ik vind ‘nestbevuiler’ echt een prachtig woord. Met plezier gedaan.

Dat zijn altijd al de vragen geweest die zich binnen het theater stelden, dat is altijd al ons werk geweest – sinds de kikkers van Aristofanes tot Malcolm X: kritiek leveren op wat is, en proberen te verbeelden wat kan zijn, dat is altijd al ons werk geweest. Dus als uw zich daar niet mee wil bezighouden, of er in uw organisatie geen plaats voor maakt, zoekt u misschien beter een andere sector om in te gaan werken.

Theater kan over bijna alles spreken

Ik ben door u betaald om deze tekst te schrijven en hier te brengen. Ik zal het geld met plezier aanvaarden en investeren in mijn eigen werk. Ik ben afhankelijk van u en toch wil ik mijn mond niet houden. Ik vind ‘nestbevuiler’ echt een prachtig woord. Met plezier gedaan. Ik hou immers te veel van dit nest om mijn handen niet vuil te maken. Mijn handen en mijn hart liggen in dit werk, dat is mijn enige trots. Ik heb niets anders.

Ik ben een dertiger en ik ben moe. Ik ben echt moe van de afgelopen jaren. En mijn vraag is: waar zijn uw handen? Waar ligt uw hart?

We kunnen ons werk organiseren en maken zoals we dat zelf willen. Laat ons dat dan ook doen.

Ik zou zo graag eens een sectormoment georganiseerd zien met tafelredes en statements vol artistieke visie van artistieke leiders en programmatoren, in plaats van met ‘inspirerende kritiek’ van makers. En dat die organisatoren dan vertellen wat ze zoeken en waar ze staan in de wereld. Kom eens uit uw kot, verdomme. Het is nodig.

Ik zou het zo spijtig vinden als dit prachtige wendbare kritische onvoorspelbare menselijke medium een irrelevant oubollig gegeven zou worden. Theater is een medium dat over bijna alles kan spreken: over stadsontwikkeling, over de seks van uw ouders en over Griekse helden. Een medium dat kan communiceren met dieren, gekken en de doden. Binnen de grenzen van het mogelijke is ons medium onbeperkt. We kunnen ons werk organiseren en maken zoals we dat zelf willen. Laat ons dat dan ook doen.

Rabot, 26 juli 2017