Waarom nee-zeggen een kunst is

Door Arne De Winde, op Sat Mar 20 2021 23:00:00 GMT+0000

We weten natuurlijk niet hoe het bij jou zit, maar, tenzij je dogmatisch positief in het leven staat, moet je het toch ook kennen: die talloze keren per dag dat je het wil uitschreeuwen, dat je ‘NEE!’, ‘genoeg’, ‘gedver’ zegt – of veeleer denkt en niet zegt. Als je je dan moet afvragen waarover of waartegen je een nee voor rekto:verso zou kunnen schrijven, word je je pas echt bewust van die cascade aan nee’s.

Je wil je afzetten van de mediatieke aandachts­economie, waarin bepaalde ‘producten’ en hun makers gepusht worden, maar beseft dat je maar al te graag zelf op de voorpagina van die ‘kwaliteitskrant’ zou willen staan (en dat je ironische aanhalings­tekens slechts signalen van misplaatste arrogantie zijn) of te gast zou willen zijn in Pompidou, of ja, godbetert De Afspraak (en dat die ‘godbetert’ de arrogantie voorbij is).

Op de voorpagina van een kwaliteitskrant sta niet jij, maar wel een zogenoemde Ketnetwrapster, die aangeeft dat ‘melancholie haar lievelingsgevoel’ is. Je voelt het, je hebt nu al een absolute hekel aan haar, maar kan je haar het op­leuken van de zwaarte (laat staan het uitkiezen van een catchy coverquote) kwalijk nemen?

Er bestaat geen rekto:verso-clubje dat uit één mond kan spre­ken.

Verdient niet eerder dat tenenkrommende trio van getormenteerde poëten, Nick Cave, Leonard Cohen & Bob Dylan, het om eens serieus aangepakt te worden? Of preciezer de ridicule cultus die rond hen bestaat, als waren het hogepriesters van de doorvoelde diepgang, zo met hun brommende parlando en al. En ander­zijds, ja, misschien hebben ze wel wat meegemaakt (maar dan nog, get a break). Je weet dat je zou provoceren – en dus wel zou scoren –, maar fuck da, stop met die compulsieve drang naar opschudding.

Oh, en echt, je wil meteen ook zo hard verlost zijn van al die achterlijke Facebooktrollen, die zulke ongelooflijk domme commentaren spuien dat je het tegelijk toch niet kan laten om te kijken, te lezen en te reageren – waardoor je onvermijdelijk een van hen wordt, een van die betweterige opruiers.

Als ik al eens een nee zeg of schrijf, voel ik me onmiddellijk schuldig en neem ik een tsjeverige bocht, zo dwangmatig nuance aan­brengend of verzoening zoekend.

Je wil je ook resoluut keren tegen de betweterige feedbackcultuur in het kunstonderwijs, waarin mensen gekraakt en zo ook (zo luidt het onuitgesproken devies althans) gemaakt worden, maar ziet ook niet direct hoe het anders kan – en wees eens niet zo kwetsbaar, zeg.

Je hebt het inderdaad ook stilletjes aan gehad met al die gevoeligheden en met de steeds langer wor­dende resem van compulsief aan elkaar geregen letters en labels, L G B T Q Q I P 2 S A A plus wit cis pan able-bodied middle-aged etc. etc. etc.

Je kan er niet meer tegen – en tegelijk weet je ook, het kan niet anders: de zaken moeten benoemd worden, hard en helder, willen we ze eindelijk veran­deren – ze, de crypto-fascistische, neoliberale (oh, wat nog allemaal) samenleving gestoeld op syste­mische ongelijkheid, uitbuiting, racisme, klassisme, etc.

Het punt is: een nee moet puntig zijn.

En weet je, laten we die majestatische ‘wij’ en agressieve ‘jij’ ineens ook maar achterwege. Het zijn retorische truken van de foor, niet meer, want er bestaat geen ‘wij’ en ook geen ‘jij’. Er bestaat geen rekto:verso-clubje dat uit één mond kan spre­ken. En er bestaat ook geen lezer in wiens hoofd ik me zou kunnen verplaatsen. Ik cut hier dus de crap en spreek zonder masker (al besef ik tegelijk ook dat er niets ergerlijkers is dan ostentatief weifelende teksten in de ik-vorm).

Al die bovenstaande nee’s had ik (en natuurlijk niet jij) kunnen schrijven, hard en helder, maar dat deed ik niet, omdat ik een labbekak ben. Een nee vergt immers lef en branie – en dat heb ik niet (of onvoldoende). Als ik al eens een nee zeg of schrijf, voel ik me onmiddellijk schuldig, besef ik dat ik te ver ben gegaan, uiteindelijk toch te weinig kennis van zaken en recht van spreken had, en neem ik dan een tsjeverige bocht, zo dwangmatig nuance aan­brengend of verzoening zoekend.

Wat onderscheidt onze auteurs dan van de driftkikkers op sociale media? De bereidheid om door te denken, voorbij de impuls.

En dat is het punt: een nee moet puntig zijn. Een nee is visceraal, heeft iets onredelijks. Het is een knetterende kortsluiting, wordt een vlam in de pijp. Ze drijft de dingen op de spits – of over the top. Ze is compromisloos. Je zou je (hier is ze toch weer, sorry) kunnen afvragen – en verschillende auteurs doen dat ook in dit nummer: hebben we al niet genoeg ongenuan­ceerde nee’s? Waarom zou rekto:verso de mallemolen der negativiteit aanzwengelen? Is het sensatiezucht?

Wel, als de bijdragen in dit nummer iets aantonen, dan is het dat nee-zeggen een kunst is. Het formule­ren van een polemiek gaat gepaard met een demo­nisch soort taalplezier; het is een zichzelf aanzwen­gelende retorische machine. Maar wat onderscheidt onze auteurs dan van de drammende en bashende driftkikkers op sociale media? Ik zou durven zeggen: de bereidheid om door te denken, voorbij de impuls, om een ergernis doodernstig te nemen, of het nu om het armtierig gevoerde dekoloniseringsdebat of de pretentie in het hedendaagse kunstenveld gaat, dan wel om het aanprijzen van biologisch ondergoed op Instagram of het optreden van auteur Oscar van den Boogaard in een realityshow.

De bijdragen in dit nummer demonstreren de generatieve kracht van negativiteit.

Die denkkracht vertaalt zich ook in heel verschil­lende tonaliteiten, die absoluut niet altijd polemisch zijn, maar daarom niet minder scherp. In zekere zin zijn deze nee’s dus steeds ook nee’s tegen het voorgevormde sjabloon van het cultuurkritische essay, en al zeker dat van de rant. Afhankelijk van het temperament van de auteur, neemt een nee heel verschillende vormen aan, van een verbeten nee in een diepgravend essay over een bits spottende nee in een spitante column tot een eerder zijdelingse nee in een gedicht dat alleen al door zijn vorm misschien wel fundamenteel verzet aantekent tegen een cultuur van transparantie en behapbaarheid.

Hoe verschillend ze ook mogen zijn, de bijdragen in dit nummer demonstreren de generatieve kracht van negativiteit. Soms is het nodig je hard van iets af te zetten om te weten waar je dan wel voor staat. Soms moet je bepaalde tendensen of fenomenen gewoon een halt toeroepen. In die zin neem je met een nee wel degelijk een weloverwogen positie in, je geeft aan wat er voor jou dan wel toe doet – en wel nu (of nooit).

Zeer zeker, het is een brokkenparcours, want de nee’s heffen elkaar op en spreken elkaar tegen.

Zo vormen deze nee’s samen misschien wel een via negativa, wat in de theologie van Pseudo-Dionysius (ca. 500) neerkwam op een denkbeweging van in elkaar hakende negaties om zo toch tot het wezen van God te komen. In dezelfde lijn geeft de reeks afwijzingen in dit nummer ons misschien aan wat we dan wel van essentieel belang vinden. Zeer zeker, het is een brokkenparcours, want de nee’s heffen elkaar op en spreken elkaar tegen. En mogelijk hebben we aan het eind van de weg geleerd dat het formuleren van een nee nooit zomaar zonder kanttekening of tegenwerping kan – en dan zijn we weer terug bij af. Ik ben alleszins niet de enige weifelaar in dit nummer. Tal van auteurs stippen de complexi­teit, of zelfs onmogelijkheid, van het resolute nee- of ja-zeggen af. Wat rest is dan een verbasterde ja-nee, of zoals auteur Heike Geissler het noemt, een Yesno.

Allesbehalve halfslachtig is onze nieuwe vorm­geving. Met grafisch ontwerper Ine Meganck krijgt rekto:verso een nieuwe vibe, een nieuwe touch and feel (oh, hoe hatelijk toch, die anglicismen). Vanaf dit nummer werken we ook met één beeldbijdrager. De via negativa legden we deze keer af met kunste­naar en ontwerper Ines Cox – en die veegde er dui­delijk niet haar voeten aan (oh, hoe hatelijk toch, die flauwe woordspelingen).

Arne De Winde,
(niet) in naam van rekto:verso