Waarom ook Luc De Vos blijft bestaan
Door Kevin De Coninck, op Thu Nov 28 2019 23:00:00 GMT+0000Op 29 november 2019 is het vijf jaar geleden dat Luc De Vos overleed. Onder meer dankzij het melancholische liedje Mia uit 1992 leeft de voorman van het naar eigen zeggen ‘legendarische Belgische groepje Gorky / Gorki’ nog steeds voort in de geesten van veel van zijn landgenoten. Aan de hand van Mia dwalen we door ’s mans liedjesteksten.
‘Toen ik honger had, kwam ik naar je toe. Je zei: eten kan als je de afwas doet.’
Het ik-personage in de vroege liedjesteksten van Luc De Vos is vaak een eenzaam, onsuccesvol en sociaal onaangepast jongetje dat op zoek is naar een moederkloek die hem weer geborgenheid kan bieden in een barre en boze wereld. Dat hij in Mia in ruil voor eten de afwas moet doen, neemt hij er waarschijnlijk graag bij, want in Anja werd hij nog ‘zonder hoop en zonder eten’ naar bed gestuurd.
In veel liedjesteksten uit de tijd van Mia worden mannen en vrouwen als dieren gepresenteerd. Mannen zijn meestal hondachtigen en vrouwen katachtigen, al kunnen beiden ook apen of beren zijn en worden vrouwen ook wel eens konijnen, koeien, kikkers of zelfs lieve kleine piranha’s genoemd. Liefde is geen vanzelfsprekendheid in het grote dierenboek van De Vos, maar blijft voor het ik-personage het allergrootste verlangen.
‘Mensen als jij moeten niet moeilijk doen. Geef ze een kans voor ze stom gaan doen.’
In de vroege liedjesteksten van Luc De Vos duiken vaak loners, losers en misfits op. Ze worden vrienden van het ik-personage genoemd, al lijken ze veeleer afspiegelingen van hem te zijn. In Lieve kleine piranha denkt ook een zeker Bartje aan Mia en in Monstertje offert Johnny het stierenbloed dat het ik-personage in Eisen van de romantiek nog zelf opdronk. Zonder uitzondering wentelen ze zich in hun eigen lamlendigheid.
Mia vindt dat het ik-personage en mensen zoals hij niet moeilijk moeten doen, maar ook dat ze een kans moeten krijgen om iets van hun leven te maken. Zeker voor ze domme dingen gaan doen en zo de samenleving nog meer tot last zijn. Hierin zit voor Mia dus ook een vraag aan de maatschappij vervat: er moeten hun kansen worden geboden.

‘De middenstand regeert het land. Beter dan ooit tevoren.’
In de jaren 1980 verkeerde België in een economische crisis en nam de werkloosheid fors toe. De roomsblauwe regeringen van Wilfried Martens V tot VII voerden een hard liberaal beleid dat heel wat jongeren maar weinig kansen bood. De middenstand regeerde dus het land, maar niet per se ‘beter dan ooit tevoren’.
Dat De Vos’ ik-personage het niet zo op de vrije markt heeft begrepen, laat hij in enkele liedjes uit het jaar 2000 duidelijk verstaan. In XTC typeert hij de ‘nieuwe bazen’ als ‘harde jongens’. In Duitsland wint altijd stelt hij dat onze oosterburen niet alleen in het voetbal uiteindelijk winnen, maar ook in de economie ‘voor of na de oorlog’. In Later zeker misschien leidt dit tot de gevolgtrekking dat het kapitalisme de opvolger van het nationaalsocialisme is: ‘Iedereen wordt rijk. We raken uit dit slijk. Er is niemand die nog twijfelt. Dat het Vierde Rijk er komt’.
Na de kredietcrisis op het einde van de jaren 2000 wordt de vrije markt door het ik-personage helemaal afgeschreven met liedjes als Jonge ondernemers en Ze moesten eens weten uit 2011, waarin nieuwe behoeftes enkel uit winstbejag worden gecreëerd en geld slechts wordt geleend ‘als investering in een bedrijf dat over kop moest gaan’.
‘Mia heeft het licht gezien. Ze zegt: niemand gaat verloren.’
Als gelovige vrouw kan Mia ook tijdens het leven zelf op redding blijven rekenen. De Katholieke Kerk is er voor iedereen in de maatschappij, maar ze bevestigt ook de status quo in de samenleving en de dominantie van de middenstand.
Het ik-personage vindt het zelf niet zo gemakkelijk om te geloven. In De redder uit 1992 vraagt hij ‘wanneer de redder komt’, maar hij antwoordt ook zelf: ‘Moeder zei dat hij nooit meer komt’. Zijn twijfel is hem dus met de paplepel ingegeven.
Tegenover de status quo in de samenleving staat de revolutie en hiertoe roept het ik-personage in andere liedjes dan Mia meermaals op. Helaas vraagt hij het dan wel aan de verkeerde mensen, zoals zijn evenmin slagvaardige vriendje Eddy in Wacht niet te lang uit 1992, of luistert niemand naar hem, zoals in Mijn bed is zwaar en groot uit 2000 en De olifant is grijs uit 2002. Zo kan de revolutie lang op zich laten wachten.
‘Voorlopig gaan we nog even door. Op het lichtend pad, het verkeerde spoor.’
Met de bovenstaande verzen begint de tweede strofe van Mia en kent de tekst een keerpunt. In de eerste strofe wordt vooral het perspectief van Mia weergegeven, in de tweede zet het ik-personage er zijn eigen visie op de wereld en het leven tegenover.
Omdat de revolutie niet voor vandaag of morgen is, zit er voorlopig niet veel anders op dan de katholiek-kapitalistische weg te blijven volgen, al wordt deze ‘het verkeerde spoor’ genoemd en geassocieerd met het Lichtend Pad, de communistische terreurorganisatie die sinds de jaren 1970 lelijk huishield in Peru. Zo worden alle grote ideologieën door het ik-personage samen weggezet en tegelijk failliet verklaard.

Met de val van de Berlijnse muur in 1989 en het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in de daaropvolgende jaren was helemaal duidelijk geworden dat ook het socialisme de wereld niet zou redden. Met de kop van Sovjetleider Leonid Brezjnev op het album Plan B uit 2004 en de liedjes over kosmonaut Joeri Gagarin op het album Homo Erectus uit 2006 wordt dan ook ironisch-nostalgisch teruggeblikt op de voormalige Sovjet-Unie, in lijn met de dubbelzinnige houding die de Russische schrijver Maksim Gorki tegenover het regime had en naar wie ‘het legendarische Belgische groepje’ zichzelf had vernoemd.
Het pseudoniem Maksim Gorki staat in het Russisch voor ‘de Grootste Bittere’. Deze bitterheid en bijwijlen zelfs verbittering treffen we ook in de liedjesteksten van Luc De Vos aan, zoals in beide versies van Wie zal het (in godsnaam) anders doen uit 1996, al houdt het ik-personage zichzelf ook wel berusting voor, zoals in Plan B uit 2004: ‘Het antwoord is Plan B. Berusten in dingen die voorbij gaan. Berusten in wat je hebt gehad’.
‘Mensen als ik vind je overal. Op de arbeidsmarkt, in dit tranendal.’
‘Mensen als ik vind je overal’ is het antwoord van het ik-personage op Mia’s ‘Mensen als jij moeten niet moeilijk doen’. Met ‘Op de arbeidsmarkt, in dit tranendal’ toont hij haar de keerzijde van ‘De middenstand regeert het land. Beter dan ooit tevoren’. Zijn aardse ‘tranendal’ steekt ook schril af bij de wereldse redding waarin zij wel nog kan geloven.
Hun perspectieven kunnen niet verder uit elkaar liggen, maar het ik-personage blijft wel gefascineerd door de zekerheden van Mia en andere gelovigen. Zo vraagt hij in Beste Bill uit 1993: ‘Begrijp jij die mensen die op feesten de overwinning vieren van het leven op de dood en die de kansen grijpen waar ze liggen en die altijd weten wat ze doen?’

Het ik-personage blijft de mensen die vol aan de samenleving kunnen deelnemen, ook wel ergens benijden. In Anja gaan ze als ‘brave mensen’ naar de zee: ‘Ik zie ze rijden op hun brommers. Ze hebben lol en ik mag niet mee’. Hij kan het dus ook niet loslaten, in tegenstelling tot de ‘lachende hippie’ in Surfen op de golven en Surfer Billy uit 2008, die hij hiervoor dan weer benijdt. Zo blijft hij rusteloos en ontevreden.
‘Sterren komen, sterren gaan. Alleen Elvis blijft bestaan.’
Voorbeelden zijn voor het ik-personage dun gezaaid en helden kent hij amper. Het is lastig om andere mensen op een voetstuk te plaatsen als je zelf nergens in gelooft. Zijn helden kunnen ook onmogelijk maatschappijbevestigende rolmodellen zijn. Zijn hart gaat veel meer uit naar rebelse types zoals hippies, surfers en rock-’n-rollsterren, hoewel zelfs die laatste geen lang leven beschoren zijn in de vluchtige consumptiemaatschappij waarin hij leeft. Nieuwe artiesten krijgen niet meer de tijd om uit te groeien tot ware iconen. Daarom blijven de nieuwe sterren in zijn tijd komen en gaan, en kan enkel een ouder icoon als Elvis Presley nog overeind blijven staan.
Met ‘Sterren komen, sterren gaan. Alleen Elvis blijft bestaan’ speelt Luc De Vos met het bekende gezegde ‘Bloemen (of rozen) verwelken en schepen vergaan, alleen onze liefde (of vriendschap) blijft bestaan’. In zijn teksten vervormt en vervreemdt hij wel vaker vaste uitdrukkingen. In Billy lag te slapen uit 1996 is niet het kalf, maar de kat verdronken en in Wie zal er voor de kinderen zorgen uit 1998 moet niet de kip, maar het kalf met de gouden eieren worden geslacht. Hiermee haalt de auteur in zijn taalgebruik dezelfde zekerheden onderuit als deze die zijn ik-personage in de wereld ziet verdwijnen.
‘Mia heeft nooit afgezien. Ze vraagt: kun jij nog dromen?’
‘Mia heeft nooit afgezien’ omdat ze het licht heeft gezien en weet dat niemand verloren gaat. Haar geloof werkt zalvend. In het laatste vers vraagt ze aan het ik-personage of hij nog kan dromen, maar hun dromen zijn niet noodzakelijk dezelfde. Omdat hij moeilijk in geestelijke of maatschappelijke redding kan geloven, neigt hij meer naar rebellie.
In andere liedjesteksten zoals Monstertje uit 1996 leidt deze drang naar opstandigheid niet alleen tot een oproep naar nieuw leiderschap, maar ook tot escapisme. Met de hulp van drank, drugs en pillen weet het ik-personage de wereld wel naar zijn eigen wensen te kneden en in zijn roesdromen lopen werkelijkheid en verbeelding vrij door elkaar. In Hij leeft uit 1993 vormen de sterren aan de hemel de ogen van het monster dat het ik-personage ‘in het donkere water’ meent te ontwaren en in Ik ben erbij uit 2011 blijken diezelfde hemelse sterren niet meer dan ‘neuronen in zijn eigen hersencellen’ te zijn.

Waarom ook Luc De Vos blijft bestaan
Luc De Vos toont zich met Mia en veel andere liedjesteksten een scherpe observator van zijn tijd. In bedrieglijk eenvoudige verzen weet de zanger vaak zwaarwichtige onderwerpen te vatten. Door hierbij voor het perspectief van de buitenstaander te kiezen, doet hij een beroep op onze sympathie voor de underdog. Dit is een oproep die bij weinig Belgen in dovemansoren zal vallen, want onze geschiedenis heeft ons bescheidenheid geleerd.
Tegelijkertijd krijgen zijn schlemielen iets schelmachtigs wanneer ze zich verzetten tegen maatschappelijk gezag of overgeven aan liederlijk gedrag. Ook hiervoor kunnen we als Belgen moeilijk ongevoelig blijven. We weten wat het is om aan de werkelijkheid te willen ontsnappen en opstandigheid tegen gezag zit in onze cultuur ingebakken met populaire figuren als Reynaert de Vos, Tijl Uilenspiegel en Lodewijk Baekelandt.
Tot slot stelt Luc De Vos ons vragen die ons nog steeds bezighouden. In zijn tijd mogen alle grote ideologieën dan wel ontmaskerd zijn, in onze tijd lijken ze aanweziger dan ooit en hun ontmaskering heeft ons als mensen niet noodzakelijk bevrijd. Gelukkig kunnen we in Mia en veel van zijn andere liedjes de troost blijven vinden dat we er met al onze grote onzekerheden in het leven niet alleen voor staan. Onder meer daarom zal ook deze Vos nog voor langere tijd in onze geesten blijven voortbestaan.