Welkenraedt
Door Joséphine Vandekerckhove, op Fri Mar 18 2022 20:29:00 GMT+0000Geïnspireerd door onder meer Edward Hopper en Chantal Akerman richt Joséphine Vandekerckhove zich op de non-plaats. Een essay over ontwrichting en onthechting, over wanneer aankomst en vertrek samenvallen.
De meeste omgevingen zijn moeilijker te onderscheiden in de nacht. Wanneer een trein langzaam tot stilstand komt in de vage contouren van een desolaat station ergens tussen Moskou en Parijs, geeft enkel het oplichtende plaatsnaambord de exacte locatie prijs. Welkenraedt – een kleine gemeente in de Belgische provincie Luik net voorbij de grens met Duitsland – is een van Anna’s vele tussenstops tijdens haar reis van Keulen naar Parijs. Samen met enkele eenzame passagiers aanschouwt ze de voorbijrazende buitenwereld in een gang tussen aanliggende wagons. Het is er stil. Wanneer ze Brussel nadert spreekt een Duitse medereiziger haar aan over de stad. Zijn mijmeringen resulteren al gauw in universele reflecties over de zoektocht naar geluk, liefde en een (t)huis. ‘Ça fera le sixième pays où je vais vivre. Mais cette fois, ça sera le beau. J’en suis sûr’, verzucht hij. Anna antwoordt niet, maar staart zachtjes glimlachend in de verte.
In Chantal Akermans Les Rendez-vous d’Anna (1978) volgen we het nomadische personage Anna (Aurore Clément) die als regisseuse Europa doorkruist. De film speelt zich haast geheel af in hotelkamers, lobby’s, taxi’s, treinen en stations. Net als Akermans architecturale studie van verdoken ruimtes in Hotel Monterey (1972), de wirwar van passages in Brusselse straten en cafés in Toute une nuit (1982) en het aftasten van grensgebieden in De l’Autre Côté (2002), omzwerven haar personages langs een collage van transitzones in steeds wisselende stedelijke panorama’s. Stuk voor stuk zijn het anonieme tussenplaatsen waar mensen op doorreis zijn. Frans antropoloog Marc Augé omschreef dergelijke locaties als non-lieux. Het zijn tijdelijke plekken zonder architecturale of maatschappelijke identiteit waar individuen kort verblijven. Metrostations, winkelcentra, snelwegen, hotellobby’s of bijvoorbeeld vliegvelden zijn omwille van hun ‘tussenin-status’ niet belangrijk genoeg om beschouwd te worden als volwaardige plek. Op non-plaatsen wordt niet geleefd, stelt hij.

Waar het hybride karakter van non-plaatsen vanuit antropologische hoek eerder wordt geïnterpreteerd als onleefbaar, lijken veel kunstenaars net erg vitale kenmerken aan deze plekken toe te schrijven.
Waar het hybride karakter van non-plaatsen vanuit antropologische hoek eerder wordt geïnterpreteerd als onleefbaar omwille van hun afstandelijkheid en het effect daarvan op de menselijke psyché, lijken veel kunstenaars net erg vitale kenmerken aan deze plekken toe te schrijven. Talloze roadmovies verbeelden de uitgestrekte oneindigheid van snelwegen, de tijdloosheid van luchthavens of de anonimiteit van motels als een metafoor voor verlangen. Ze symboliseren escapisme, transformatie en vooral: pure autonomie. Beeldend kunstenaars als Nancy Holt of Agnes Denes illustreren met hun environmental art op braakliggend terrein de mogelijkheden van de non-lieu als absolute vrijplaats. Volgens architect Rem Koolhaas zijn het precies deze gefragmenteerde schemerzones die de moderne stad samenhouden. Ook in de literatuur kent de non-plaats talloze benamingen, elk met hun eigen nuances en klemtonen. Denk maar aan de terrain vague, wasteland, heterotopia en urban void. Of het mooie sluipgroen en pauzelandschap.
Omwille van hun onpersoonlijke en vluchtige karakter wekken non-plaatsen onvermijdelijk ook onbestemde gevoelens van onthechting op. Dat de beslotenheid van restruimtes en verlatenheid uitstekend samengaan, illustreren bijvoorbeeld de schilderijen van Edward Hopper. Zijn contemplatieve scènes van de moderne wereld met onherbergzame interieurs van hotellobby’s, treincoupés en bioscopen of kale gevels van lege restaurants, portalen en benzinestations behelzen opvallend meer omgeving dan mens. Hoppers personages zijn er slechts stille passanten. Zo belichaamt Compartment Car (1938) Hoppers voorliefde voor filmische gezichtspunten en geïsoleerde figuren. Hoewel het nacht is, lijkt de intense lichtinval vooral van buiten te komen. Hopper creëert een tijdloos universum, een temps mort waar dagen en jaargetijden in elkaar lijken over te lopen. Net als Akerman benadrukt hij de afstandelijkheid van deze non-lieux door zijn personages vlak voor of vlak achter een raam weer te geven. Zijn nauwgezette composities van hotelruimtes zijn kaders in een kader. De bezoekers zijn er steeds in zichzelf gekeerd.
Haar moeder was aan haar huis gekluisterd. Akerman zelf was altijd onderweg. Het lijkt alsof ze met haar camera onderzocht hoe ze de afstand tussen beide leefwerelden kon overbruggen.
Zowel Akermans als Hoppers personages vertoeven zelden in een huiselijke setting. In Les Rendez-vous d’Anna heeft Anna korte gesprekken met oude en nieuwe gezichten, maar ze blijft altijd op een zekere afstand. Nooit heeft ze ontmoetingen in haar eigen woonst of die van anderen, de camera blijft er nadrukkelijk buiten. Een gelijkaardig gebrek aan huiselijke geborgenheid vinden we in de filmische exploraties van non-plaatsen door Agnès Varda. Anna vertoont in het bijzonder gelijkenissen met Mona (Sandrine Bonnaire) uit Varda’s iconische Sans toit ni loi (1985). In deze film reconstrueert Varda de laatste maanden van het leven van een jonge vrouw die dood werd aangetroffen in de koude op het platteland. Net als Anna is Mona voortdurend en route. Zonder vooropgesteld doel beweegt ze zich doorheen een weids landschap van vluchtlijnen. Het spoor van haar dwalend bestaan komt tot leven door de herinneringen van anderen.
Af en toe kan de afstand van het thuisfront net voor meer openhartigheid zorgen. Wanneer Akermans Anna en haar moeder samen in een hotelkamer overnachten, vertelt ze – ver van de setting van haar ouderlijke huis – over haar intieme ervaringen met vrouwen. Juist in tijdelijke overgangsplaatsen worden we meegenomen in de persoonlijke nomadische architectuur en rusteloze ruimtes van deze personages. Rebecca Solnit schreef over deze geneugten van het dolen dat het niet zozeer een kwestie van geografie is, maar eerder van identiteit. ‘A passionate desire, even an urgent need, to become no one and anyone, to shake off the shackles that remind you who you are, who others think you are.’ Binnen deze geografische passages lijkt het alledaagse even heel ver weg. Net in die anonimiteit kan je jezelf onthullen.

Dat reizigers langs non-lieux in sommige gevallen wel alleen maar niet eenzaam zijn, bewees Varda opnieuw met haar innemende Visages Villages (2017), waarin de cineaste samen met kunstenaar J.R. in een busje rondtrok door vergeten randgebieden. Hun talrijke kleine ontmoetingen vereeuwigden ze in grandioze fotografische portretten op muren van bunkers, fabrieken, containers en verlaten ruïnes. Dit wijst ons op een onontbeerlijk kenmerk van non-plaatsen: ze worden altijd door verschillende verhalen bevolkt. Wanneer tijdelijke bewoners deze domeinen verlaten, laten ze ook iets achter. Virginia Woolf gebruikt in het middelste deel van haar roman To the Lighthouse (1927), toepasselijk getiteld Time Passes, treffende beelden om het komen en gaan in deze tussenruimtes en de daarbij horende stroom van temporaliteit en herinneringen te vatten:
‘So loveliness reigned and stillness, and together made the shape of loveliness itself, a form from which life had parted; solitary like a pool at evening, far distant, seen from a train window, vanishing so quickly that the pool, pale in the evening, is scarcely robbed of its solitude, though once seen.’
De reizende blik op een non-plaats is als het eenzame uitzicht vanuit een passerende trein. Ondanks het gebrek aan huiselijke sferen zijn tussenplaatsen toch met de aanwezigheid van een thuis verbonden. Wie onderweg is, keert ook altijd een beetje terug. Dit komt het scherpst tot uiting in Akermans ontroerende News from home (1976). In een opeenvolging van gestileerde tracking shots registreert ze de verlaten straten en doorgangen van metrostations in de metropool New York, waar Akerman begin jaren 70 verbleef. In een voice-over leest ze brieven van haar moeder Natalia uit Brussel voor, vol huiselijke beschouwingen. Als Holocaust-overlevende was haar moeder gedurende haar hele leven aan haar huis gekluisterd. Akerman zelf was altijd onderweg. Het lijkt alsof ze met haar camera keer op keer onderzocht hoe ze de afstand tussen beide leefwerelden kon overbruggen.
Opvallend is dat het uitsluitend vrouwelijke solo-reizigers zijn die in deze decors van non-lieux vertoeven.
Opvallend is tot slot dat het uitsluitend vrouwelijke solo-reizigers zijn die in deze decors van non-lieux vertoeven. Tegen vermoeiende maatschappelijke clichés waarin het huiselijke veelal gelinkt wordt aan het feminiene en het alleen reizen voornamelijk met mannen wordt geassocieerd, thematiseren deze kunstenaars herhaaldelijk vrouwelijke figuren op afgelegen doortochten zonder doel. Volgens Italiaans criticus en zelf fervent nomade Paola Melchiori heeft ontwrichting altijd het terrein van de vrouwelijke solo-reiziger gemarkeerd. Ze merkt bij de verbeelding van deze reizigers een afwezigheid van het verleden op. Deze vrouwen verlangen niet naar wat ze niet hebben gehad, maar zijn gericht op de toekomst. Hun nostalgie krijgt vorm als dislocatie. Daar leven ze en geven ze hun identiteit vorm. Hun non-plaatsen bevinden zich tussen concrete plek en mentale ruimte. Waar aankomst en vertrek samenvallen.